Hoorcollege 2: beschrijvende criminologie
Interviews en enquêtes:
- Semi ongestructureerd
- Life histories
- Gestructureerde grootschalige enquêtes
Slachtofferenquêtes
Zelfrapportages
Longitudinaal onderzoek= onderzoek met meerdere meetmomenten
Slachtofferenquêtes (veiligheidsmonitor CBS) grootschalige onderzoeken
waarbij een groep burgers (de populatie) op gestructureerde wijze gevraagd wordt over:
- Slachtofferschap van criminaliteit
- Ervaring met en beleving van het delict
- Contacten met actoren in de strafrechtsketen
- Kenmerken van de ondervraagde, bijv
Persoonskenmerken
Preventie maatregelen
!! je interviewt de populatie over het slachtofferschap, je interviewt niet alleen slachtoffers.
Prevalentie= hoeveel mensen zijn er slachtoffer geworden
Frequentie= hoe vaak zijn mensen slachtoffer geworden gemeten in delicten
Indexcijfer per 100.000 mensen (soms ook 1000 maar vaak 100.000) zo kan je
verschillende steden of tijden vergelijken
Dader enquêtes zelfrapportage enquête grootschalige onderzoeken waarbij
een groep burgers (de populatie) op gestructureerde wijze wordt gevraagd over:
- Daderschap van (bepaalde vormen van ) criminaliteit (prevalentie en frequentie)
- Ervaringen met en beleving van het delict
- Contacten met actoren in de strafrechtsketen
- Kenmerken van de ondervraagde, bijv
Persoonskenmerken
Criminele geschiedenis
!! je interviewt de populatie over het daderschap, je interviewt niet alleen daders.
Voordelen van interviews en enquêtes
- Inzicht in delicten die niet in officiële registraties zijn opgenomen (=dark number)
- Geen last van verschillen in definities en wet-regelgeving
- Vaak gegevens bekend over kenmerken van daders en slachtoffers
- Vaak beleving van criminaliteit bekend
Nadelen van interviews en enquêtes
- Representativiteit niet altijd voldoende
- Antwoorden soms niet betrouwbaar of valide
Door verschillen in definities van delict
Door problemen van herinneringen (telescoping)
Door schaamte of stoer doen
, Door vraagformulering en volgorde vragen
- Sommige delicten blijven buiten zicht:
Slachtofferloze delicten
Weinig voorkomende delicten
Dodelijk geweld
- Veel moeite om uit te voeren
Overige methoden
Registratie data
Meten van criminaliteit
Classificaties
Het indelen van delicten in categorien, ofwel classificaties gebeurt bij criminologisch
onderzoek op basis van o.a.:
- Kenmerken van delicten, daders, slachtoffers of locaties (bijv vermogens, of
gewelddelicten, huiselijk geweld, uitgaansgeweld)
- De wet waar het onder valt (bijv misdrijven (boek 2WvSr), overtredingen (boek 3
WvSr), opiumdelicten)
- Daderekenmerken (bijv naar leeftijd: anti-sociaal gedrag (< 12 jar), delinquentie (12-
18jr)
- Classificatie die een organisatie hanteert (bijv CBS, UCR, ISCC)
Verschillende soort cijfers worden bij criminologisch onderzoek gebruikt, waaronder:
- Absolute aantallen
- Prevalentie: wel/ niet
- Frequentie: aantallen delicten
- Index cijfers: bijv per 100.000 inwoners
- Het “dark number” het deel van criminaliteit dat niet in registratie voorkomt
Eisen:
Eisen aan een goed criminologisch onderzoek zijn dat o.a. wordt gestreefd naar optimale…
- Validiteit: “meet ik wat ik wil meten?”
- Betrouwbaarheid:”krijg ik een volgende keer dezelfde resultaten?”
- Generaliseerbaarheid: “ zijn mijn bevindingen van toepassing op een grotere
populatie?”
Databronnen kijk kwartet
,Hoorcollege 3: het strafrechtelijk systeem in actie
Hoofdvraag: wat is de aard, omvang en ontwikkeling van criminaliteit? (ook wat is de wijze
waarop de overheid en de overige maatschappij op criminaliteit reageert?)
Het strafrechtssysteem
Opsporing
Politie: opsporen en handhaven
Hoofdtaken: handhaving openbare orde, bescherming
veiligheid burgers, prevemtie, hulpverlening, opsporing strafbare
feiten.
Bevoegdheden:
- zonder toestemming vooraf mag de politie: staande houden
Verdachte; aanhouden ofwel arresteren; vrijheid benemen; (IVS. VH); fouilleren; zaken in
beslag nemen.
- Toestemming is vereist voor: huiszoeking, infiltratie, inkijkoperaties, informanten,
preventief fouilleren
Uitvoeringstaken:
- De politie draagt zorg voor: registreren meldingen criminaliteit, opsporen (als
objectief en redelijk vermoeden van strafbaar feit), opmaken voor proces verbaal
Opsporen en handhaving
Schouten en schutters: 1570-1811
Nog tot in de 18e eeuw is de handhaving van de openbare orde en de zorg voor de veiligheid
van de bevolking vooral een zaak van de bevolking zelf.
Wel gaan- vooral in de steden – schouten en rakkers politietaken uitvoeren.
Daarbij worden ze vaak geholpen door nachtwachten en schutters.
Plattelandspolitie: vanaf 1811
In 1811 wordst de politieorganistasie omgevormd en georganiseerd naar Frans model. De
nachtwachten verdwijnen.
Vanaf dan bestaat de politie uit de veldwacht op het platteland en de gemeentepolitie in de
steden, en de Keizerlijke Gendarmerie in het gehele land. Na het vertrek van de Franse blijft
deze organisatie van de politie bestaan. Wel maakt in 1814 de Franse Gendarmerie plaats voor
de Koninklijke Marechaussee.
Gemeentepolitie en veldwachters: 1851-1957
Met de invoering van de nieuwe Gemeentewet in 1848 kwam de bevoegdheid over de
gemeentepolitie te liggen bij de burgermeesters. Het Rijkspolitiebesluit van 1851 regelde
vervolgens dat er naast de gemeentepolitie ook een rijkspolitie kwam. De rijksveldwacht hield
zich op het platteland bezig met criminaliteit. De indeling van gemeente- en rijkspolitie blijft
in grote lijnen in tact tot 1993.
, Naar een nationale politie: vanaf 1957
Op basis van het Politiebesluit 1945 en de Politiewet van 1957 bestond de na00rlogse politie
sinds de Tweede Wereldoorlog uit (a) de gemeentepolitie, (b) het landelijke Korps
Rijkspolitie en (c) het Wapen der Koninklijke Marchaussee. De scheiding tussen de
rijkspolitie en gemeentepolitie bleek echter gaandeweg niet goed te werken. In 1993 werd
daarom met de nieuwe Politiewet de rijkspolitie en gemeentepolitie samengevoegd en in 25
politieregio’s opgedeeld: de Regionale politieorganisatie. Vanaf 2013 worden de regio’s
samengevoegd tot een volledige nationale politieorganisatie: de Nationale Politie.
Vervolgen
Het Openbaar Ministerie (OM) vervolgt verdachten. De staande magistratuur heeft als…
- Hoofdtaken:
leiden opsporingsonderzoek;
vervolgen van strafbare feiten (dus het voor de rechter brengen); opleggen van
sancties;
doen uitvoeren van opgelegde vonnissen
- Belangrijkste actoren:
Officier van Justitie (bij rechtbank),
Advocaat-Generaal (bij gerechtshoven),
Procureur Generaal (bij Hoge Raad)
- Uitvoeringstaken: beslissen over
Beleidssepot, niet voldoende middelen, geen tijd of te weinig mensen,
onderdeel van selectie
Technisch sepot, geen bewijs , onderdeel van selectie
Schikking / transactie
Strafbeschikking
Dagvaarden (= naar rechter)
Formeel strafrecht
Proeven en godsoordelen: 400-1200
In de vroege middeleeuwen geldt het eeuwenoude strafrecht: de klager probeert zijn aanklacht
te bewijzen, de beklaagde moet zijn onschuld aantonen. De belangrijkste bewijsmiddelen om
onschuld te bewijzen zijn
- De eed met eedhelpers: Hierbij moeten eedhelpers verklaren dat de beklaagde
onschuldig is.
- Het eenzijdige godsoordeel: Dit zijn proeven waarbij de uitkomst bepaald of iemand
onschuldig geacht wordt. De proeven zijn vaak gruwelijk, bijv. de vuur- of waterproef
of de kruis- en bloedproef.
- Het tweezijdige godsoordeel: een gerechtelijke tweekamp waarbij de partijen letterlijk
hun strijd uitvechten. De verliezer wordt geëxecuteerd.
Tortuur: 1580-1795
Tot aan de 19de eeuw was de waarheidsvinding tijdens het strafproces vaak gruwelijk.
Verdachten van een misdrijf konden – als het een serieus misdrijf betrof en er geen twijfel
was over schuld - alleen worden veroordeeld als bekenden. Om bekentenissen te verkrijgen
konden verdachten worden onderworpen worden aan ‘tortuur’: martelingen en folteringen. De
scherprechter had een heel arsenaal aan martelwerktuigen ter beschikking: duimschroeven.
vuurtoortsen, gesels, en tangen.