100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Zeer uitgebreide samenvatting Internationale Economische Betrekkingen €6,99   In winkelwagen

College aantekeningen

Zeer uitgebreide samenvatting Internationale Economische Betrekkingen

 24 keer bekeken  3 keer verkocht

Zeer uitgebreide samenvattingen van alle hoorcolleges Internationale Economische Betrekkingen. Bijna een transcript van alles wat tijdens de hoorcolleges is verteld. Met deze samenvatting een 9 gehaald voor het tentamen.

Voorbeeld 4 van de 33  pagina's

  • 23 december 2022
  • 33
  • 2022/2023
  • College aantekeningen
  • Dr. r.e.m. diris
  • Alle colleges
Alle documenten voor dit vak (1)
avatar-seller
FemkeVerhelst
INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN

H1: introductie en comparatief voordeel
Vraag en aanbod
Hierbij worden de standaard grafieken getekend.
Vraag, demand: altijd een dalende lijn. Als een product duurder wordt, wordt er minder afgenomen.
De D-curve is de ‘willingness to pay’. Als iets heel duur is, kopen alleen mensen die bereid zijn dit te
bepalen het product. Als de prijs daalt, zal de vraag toenemen.
Aanbod, supply: vaak een stijgende lijn. S-curve: ‘willingness to sell’. De S-curve is gelijk aan de
marginale kosten. De marginale kosten zijn de minste kosten die het kost om een product te
produceren. Als je een product aanbied, wil je minstens terug wat het gekost heeft.

Hoofddoel van het model is de afzet- en prijsbepaling en welvaart afleiden. Door het kopen en
verkopen van producten wordt welvaart gecreëerd. Door de totstandkoming hiervan te bekijken, is
welvaart te traceren.

Equilibrium: kruising van D- en S-curve. Hier zijn vraag en aanbod gelijk. Deze situatie zal zich
voordoen op de markt. Marktkrachten zullen er altijd voor zorgen dat er naar de evenwichtsprijs
wordt toe bewogen.
- Als de prijs lager ligt dan E: meer vraag dan aanbod. Producten willen niet meer aanbieden,
maar kunnen meer gaan vragen. Hierdoor zullen er minder mensen het product willen,
omdat zij niet bereid zijn die nieuwe verhoogde prijs te betalen.  excess demand of
shortage.
- Als de prijs hoger ligt dan E: groter aanbod dan vraag. Excess supply of surplus. Producenten
verlagen de prijs om hun producten kwijt te kunnen. Door de verlaagde prijs, wordt de vraag
groter.

Productie/consumptie naar welvaart
Kopen en verkopen zorgt voor welvaart. Verkoper haalt winst uit het verkopen van product. Het
product zorgt ook voor winst bij de koper. Een koper koopt een product alleen, als de waarde die hij
hecht aan het product groter is dan de kosten.
Consumer surplus, CS: alles onder de demand curve en boven de prijs.
Producer surplus, PS: alles boven supply curve en onder de prijs.
CS + PS = welvaart die uit de markt wordt gehaald.  Door meer landen en consumenten op een
markt te laten betreden, door middel van handel, zijn er meer transacties die voor welvaart zorgen.

Internationale handel: cijfers
Stijging van exports en GDP. Toename van de waarde in internationale handel. 1970 is het basisjaar.
11x zoveel waarde sindsdien, gecorrigeerd op inflatie.  niet alleen het volume maar ook de
internationale verhoudingen zijn verschoven. Aanvankelijk veel Westerse landen die voor de meeste
export verantwoordelijk waarden. Langzame verschuiving met meer Aziatische landen.
Groei internationale financiering: nog grotere groei dan de groei in handel.

Wat is de basis van handel?

,Handel drijven heeft economisch nut als er sprake is van comparatief voordeel. Voordat deze theorie
is ontwikkeld zijn er andere theorieën aan vooraf gegaan: mercantitlisme  absoluut voordeel 
comparatief voordeel.

Mercantilisme:
Oude, dominante theorie tussen 16e en 18e eeuw. Handel is een zero-sum game, waarbij er winnaars
en verliezers zijn. Er is een bepaalde hoeveelheid welvaart, die meetbaar is. Om deze welvaart is een
strijd om deze zoveel mogelijk te hebben.
Doel: zoveel mogelijk exporteren en zo weinig mogelijk importeren.
‘Wherein we must ever observe this rule: to sell more to strangers yearly than we consume of theirs
in value’.  Als je exporteert krijg je namelijk geld, end at wil je hebben. Geld/goud was de waarde
van welvaart. Als je importeert moet je juist geld uitgeven.
- Goud is gekoppeld aan economische en militaire macht.
Je kan op import tarieven heffen, als een product vanuit een ander land goedkoper te kopen is dan
een binnenlands product. Zo houdt je import laag.

+ welvaart staat gelijk aan de nationale macht. Door handel kan een land macht krijgen van een
ander land. Export is daarom belangrijker dan import. Sommige soorten economie, zoals
gefabriceerde goederen zijn superieur. De invisible hand is niet belangrijk, daarvoor is de veiligheid
van een land te veel gekoppeld aan de welvaart.

Absoluut voordeel:
Theorie van Adam Smith (1776). ‘If a foreign country can supply us with a commodity cheaper than
we ourselves can make it, better buy it of them with some part of the produce of our own industry
employed in a way in which we have some advantage’.  Je moet maken waar je goed in bent en
verhandelen met een andere partij. Je moet niet je geld volledig stoppen in producten die je duur
kan produceren. Beide landen kunnen hiervan profiteren.
- Handel kan beide landen beter afmaken.
 Trump: ‘Our trade deficit with China is like having a business that continues to lose money
every single year’.  Handelsbalans van een bedrijf stel je gelijk.

+ Adam Smith: iedereen handelt uit zelf belang. De invisable hand zorgt ervoor dat ondanks dat
iedereen in eigen belang handelt er nog steeds sociaal-economische positieve effecten zijn. Export en
import zijn belangrijk.
+ Elk land moet produceren wat voor hun het minst kost.
+ Specialisatie in een goed zorgt voor productiviteit. Door handelen kan er worden gespecialiseerd.

Toepassing absoluut voordeel:
Landen verschillen in kosten om product te maken. Als je efficiënt bent heb je het absolute voordeel.
Zie voorbeeld op slides.
Vietnam kan rijst goedkoper produceren dan Japan, Vietnam heeft het absolute voordeel.
Als de handel open gaat, is er meer vraag naar Vietnamese reis, deze prijs gaat omhoog. De vraag
naar Japanse reis neemt af, dus de prijs gaat omlaag.  Er ontstaat een nieuwe wereldprijs, Pw.
Wereld supply curve…..!

Wat gebeurt er met de surplussen?
Oude situatie: in Vietnam PS is veel groter dan CS.
Nieuwe situatie: in Vietnam komt er een groot stuk PS bij. Dit gedeelte gaat naar Japan.

,Vietnam: producenten gaan meer verkopen, tegen een hogere prijs. Maar de consumenten in
Vietnam verliezen, want de prijs gaat omhoog.
Japan: Consumenten kopen meer, tegen een lagere prijs. Maar de producenten verliezen want zij
verlagen de prijs.
Gehele wereld: de hele wereld wint B+D. Dus meer welvaart over de wereld. Maar per land zijn er
winners en verliezers.

Limitaties:
- Als een land geen absoluut voordeel zou hebben in een product, dan zou dit land geen enkel
product exporteren.
- Landen verdienen niet aan handel als geheel. In het ene land wint de producent en in de
andere de consument. Er zijn ook verliezende groepen.

Comparatief voordeel:
Theorie van David Ricardo (1817).
Het gaat niet om waar je, in absolute zin, efficienter in bent, maar waar je relatief beter in bent.
Het gaat om waar je opportuniteitskosten het laagste zijn.

+ opportunity costs: the loss of other alternatives when one alternative is chosen.
+ assumpties: 2 landen, 2 producten, 1 factor of production, country-specific production technology.

In deze theorie zijn er niet een, maar twee producten. Welke van de twee je gaat produceren hangt
af van welk product het minst opportuniteitskosten kost. Relatief tegenover elkaar.
Production possibility frontier, PPF: dit is een grafiek met twee producten tegenover elkaar gezet.
Bijvoorbeeld 1 arbeider maakt of 4 zakken rijst of twee motoren. De grafiek geeft bijvoorbeeld alle
mogelijkheden van 30 arbeiders waar.  alles tussen 60 motoren of 120 rijstzakken.
- Het gaat om de relatieve prijs tussen het produceren van de producten. Dus in het voorbeeld
is het produceren van een motor twee keer zo duur als een zak rijst. Als de prijs van het
produceren van motoren goedkoper wordt, wordt de curve steiler.

+ autarkie: situatie zonder handel. Een land kan alleen maken wat zij zelf kunnen produceren. Dit is
een punt op de PPF.

Welk land gaat wat produceren? Maak van beide landen een PPF. Bereken de kosten per land.
VN: 1 motor : 2 rijst = ½  nadeel in het maken van motoren.
JP: 1 motor : 2/3 rijst = 1 ½  voordeel in het maken van motoren, dus comparatief voordeel.
Als je minder moet opofferen van het andere product dan je produceert, heb je in dat product een
comparatief voordeel.

+ Je kan de comparative advantages bereken voor een land door goed A door goed B te delen. Dit ook
voor het andere land te doen. Degene met de hoogste uitkomst heeft het comparative advantages.
+ De grote van de productiefactor heeft geen effect op het comparative advantage. Als je goed A door
goed B deelt en hier komt hetzelfde getal uit, dan heeft handel geen voordeel.

PPF: handel
Normaal: een land wil motoren en rijst, dus je produceert op een punt op PPF. Dus:
1. Specialiseer in je comparatief voordeel.

, 2. Verhandel producten op internationale markt. Je kan meer producten produceren van het
product waar je het comparatieve voordeel in hebt.
De wereldprijs gaat weer een equilibrium zijn van de twee PPF van de landen. Door volledige
specialisatie van beide landen in hun product, kunnen ze dit product uitruilen. Het equilibrium dat
door handel wordt gevonden zorgt ervoor dat er van beide producten meer kan worden verkocht.

Zelfs als een land nergens een absoluut voordeel in heeft, zijn er mogelijke gains from trade als er
een comparatief voordeel is. Dit is altijd het geval, zolang de opportuniteitskosten niet precies gelijk
zijn, dit is het geval als de PPF gelijk lopen.  door de handel van hoog en laag technologische
landen kan dit voordelig zijn.

Implicaties:
1. Een productiefactor
2. Constant returns to scale: de lijn is lineair. Een eerste motor kost evenveel als een tiende. In
de praktijk kan dit toenemend of afnemend zijn.
3. Volledige mobiliteit van arbeid tussen sectoren.
4. Volledige werkzaamheid
5. Geen transportkosten.



W1: extra aanvullingen vanuit de werkgroep
Redenen waardoor handelsstroom heen en weer loopt:
1. Nabijheid
2. Handelsakkoord
3. Verschillen binnen productiesoorten
4. Global value chains: productiefases verdelen
5. Productdifferentiatie (past niet binnen het Ricardo-model)
6. Oud-koloniale banden

Zie Gravity Model.

Gravity model is a popular statistical model for
explaining international trade. It is developed by Jan
Tinbergen (1903-1994). Tinbergen was a physical
and economist; he was among the first economist to
use econometrics models to explain economics
processes. It is inspired by Newtons model. It was a
purely empirical and intuitive model, but later
economists provided rigorous theories to support. He
won the nobel prize because he was inspired by the
physics equation from Newton to explain the trade
between two countries.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper FemkeVerhelst. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 77254 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€6,99  3x  verkocht
  • (0)
  Kopen