Inhoudsopgave
Morfologie..............................................................................................................................................3
Les 1.......................................................................................................................................................3
Hoofdstuk 12 – woordvorming...........................................................................................................3
Voorbeeldopgaven.............................................................................................................................3
Toelichting op toets bij flexie aanwijzen.............................................................................................5
Les 2.......................................................................................................................................................6
Hoofdstuk 13 – samenstellingen en uitdrukkingen............................................................................6
Booij artikel........................................................................................................................................9
Fonologie..............................................................................................................................................11
Les 3......................................................................................................................................................11
Hoofdstuk 14 – fonetiek...................................................................................................................11
Hoofdstuk 15 – fonologische processen...........................................................................................13
Voorbeeldopgaven...........................................................................................................................14
Schema lezen....................................................................................................................................15
Leidraad............................................................................................................................................16
Les 4......................................................................................................................................................16
Hoofdstuk 16 – lettergrepen, klemtonen en intonatie.....................................................................16
Opbouw en structuur van lettergrepen............................................................................................17
Voor- en nadelen afschaffen van etymologische spelwijze (artikel Maurice de Hond)....................18
Les 5......................................................................................................................................................19
Hoe spel je wetenschap? – Hans Bennis...........................................................................................19
Verstandsverduistering blokkeert spellingssanering – Piet Paardekooper.......................................20
Schema artikelen voor- en nadelen..................................................................................................22
Basisprincipes, beginselen van de Nederlandse spelling......................................................................25
1.1 Beginsel van de standaarduitspraak...........................................................................................25
1.2 Beginsel van de gelijkvormigheid................................................................................................25
1.3 Beginsel van de etymologie........................................................................................................26
Bespreking............................................................................................................................................26
Vier eeuwen spellingregelingen...........................................................................................................26
Zestiende eeuw................................................................................................................................26
Zeventiende en achttiende eeuw.....................................................................................................27
Siegenbeek: de eerste officiële spellingregeling...............................................................................27
Een eerste spellingcommissie en een Belgische commissiespelling.................................................27
De Vries-Te Winkel: de eerste algemeen aanvaarde officiële regeling.............................................27
,De spelling ’54..................................................................................................................................27
De odeklonjeoorlog..........................................................................................................................27
Besluit...............................................................................................................................................27
2
,Morfologie
Les 1
Verbum = werkwoord
Adjectief = bijvoeglijk naamwoord
Adverbium = bijwoord
Nomen = zelfstandig naamwoord
Hoofdstuk 12 – woordvorming
Morfologie = woordvormingsleer
Morfeem = het kleinste betekenisdragende deel van een woord, dus geen lettergreep
Woord
- Ongeleed (1 morfeem) -> tafel
- Geleed (2 morfemen) -> werkster = werk en ster
- Meervoudige geleed (meer dan twee morfemen) -> familiefoto’s = familie en foto en s
Voorbeeldopgaven
Geleed -> [[werk]en]
Geleed -> [[werk]baar]
Meervoudig geleed -> [af[ge[werk]t]]
Meervoudig geleed -> [aan[[ton]en]]
Meervoudig geleed -> [[aan[ton]]baar]
Meervoudig geleed -> [[on[[voorspel]baar]]heid]
Koop -> v
[[Koop]waar] -> n
Zee -> n
[[zee]groen] -> Adj
Beschikbaar -> adj
[[[Be[schik]]baar]heid] -> n
Kat -> n
3
,[[kat]tig] -> adj
Lees -> v
[[lees]voer] -> n
Samenstelling = twee lexicale elementen
Eerst derivatie, daarna flexie
Derivatie (ook wel afleiding, woorden zijn afgeleid van..) = een lexicaal + niet lexicaal element ->
uitbreiding van de woordenschat, vormen van woorden
- leer + zaam = leerzaam, zaam, kan niet zelfstandig bestaan, dus niet lexicaal element
- voelbaar
- gevoel
Vaak verandert de woordklasse
- voelen -> voelbaar (ww naar bvgnw)
- voelen -> gevoel (ww naar znw)
Niet altijd
- blauw -> blauwig (blijft bvgnw)
Je kunt niet zomaar alle niet-lexicale elementen aan elkaar plakken
- Morfologisch – -ig maakt zich alleen vast aan woorden met 1 morfeem, anders -achtig
Groen = groenig
Zeegroen = zeegroenig x
- Lexicaal – bijna alle werkwoorden kan je -er achter plaatsen, behalve als er al een woord
voor is
Spelen = speler
Stelen = steler x , we hebben al het woord dief
- Woordklasse – -baar maakt zich vast aan werkwoorden, dus niet aan zelfstandig naamwoord
Eten = eetbaar
Stoel = stoelbaar x
- Fonologisch – voltooid deelwoord maak je door (ge… t/d)
Praten = gepraat
Bepraten = gebepraat x, afgekeurd door klankstructuur
Flexie = buiging -> inpassing in de grammaticale structuur (een mooi broek -> een mooie broek),
woorden vervormen zodat ze in de zin passen
Contextuele flexie = de context van de zin bepaalt de vorm
- T en e en ge en t
- Elly voetbalt , Elly en Stan voetballen
- De mooie meisjes
4
, Inherente flexie = geen betekenisverschil, wordt niet afgedwongen door de zin (wel meerdere, dus
betekenisverschil, maar niet)
- S of en
- De meisjes
- De vrouwen
Paradigma = alle vormen van een woord (schema met alle vormen van flexie)
Toelichting op toets bij flexie aanwijzen
heeft en hebben = contextuele flexie. Het gaat hier om het vervoegen van het werkwoord hebben
(derde persoon enkelvoud heeft en derde persoon meervoud hebben) dus is er sprake van flexie. De
vervoeging wordt gedaan op basis van congruentie met het onderwerp en is zodoende contextueel
bepaald.
mooie = contextuele flexie. Het bijvoeglijk naamwoord mooi wordt verbogen (er wordt een e
toegevoegd) en dus is er sprake van flexie. De verbuiging is het gevolg van het veranderen van het
lidwoord van een naar het en is zodoende contextueel bepaald.
rent en rennen = contextuele flexie. Hier gebeurt hetzelfde als bij heeft en hebben in (11). Het gaat
hier om het vervoegen van het werkwoord rennen (derde persoon enkelvoud rent en derde persoon
meervoud rennen) en dus is er sprake van flexie. De vervoeging wordt gedaan op basis van
congruentie met het onderwerp en is zodoende contextueel bepaald.
Naast contextuele flexie, is er in (13) ook sprake van inherente flexie: jongens. Er wordt een
meervoud gegeven van een zelfstandig naamwoord (jongen + s, dus flexie) en deze meervoudsvorm
wordt niet door de context afgedwongen (en is dus inherent).
lopen en gelopen = contextuele flexie. Het gaat hier om het vervoegen van het werkwoord lopen en
dus is er sprake van flexie. De keuze voor het gebruik van de infinitief (lopen) of het voltooid
deelwoord (gelopen) is afhankelijk van de zinsstructuur en dus contextueel.
appels = inherente flexie. Er wordt een meervoud gegeven van een zelfstandig naamwoord (appel +
s, dus flexie) en deze meervoudsvorm wordt niet door de context afgedwongen (en is dus inherent).
Geleed woord = een lexicaal element + een of meerdere affixen
Affigering = het morfologisch verschijnsel van affixen
Affix = niet lexicaal element
- Prefix = voorvoegsel (gevoel, ontdekking)
- Suffix = achtervoegsel (werkzaam, blauwig, zenuw-achtig-heid)
- Infix = middenvoegsel, niet in NL (in het Arabisch veranderen ze in het midden de klinkers
van een werkwoord. In NL soms/mwuah, bieden wordt boden)
- Circumfix = voor en achtervoegsel (gesloopt, gebeurd)
5