Biologische Psychologie
Tilburg University blok 1
Aug 2022 - Okt 2022
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1: Evolution and Genes 2
Hoorcollege 2: Communication and the endocrine system 4
Hoorcollege 3: Development and neural development 9
Hoorcollege 4: The immune system 13
Hoorcollege 5: Homeostase, metabolisme en eetstoornis 19
Hoorcollege 6: Psychopharmacology 24
Hoorcollege 7: Emoties 29
Hoorcollege 8: Seks en gender 31
Hoorcollege 9: Persoonlijkheid 35
Hoorcollege 10: Cardiovasculaire aandoening 39
Hoorcollege 11: Sociale interacties 44
Hoorcollege 12: Depressie 49
Hoorcollege 13: Stress en anxiety 54
FLOOR VAN MUNSTER 1
,Hoorcollege 1: Evolution and Genes
Eerste deel over Charles Darwin (hc 1 tot 30:00) staat
hier niet in omdat dit minder relevant is.
Natuurlijke selectie gaat erom dat bepaalde
eigenschappen vaker voorkomen gebaseerd op het
volgende eisen. Er is variatie binnen een soort, de
eigenschappen van een ot (bijvoorbeeld spikkelkleur)
zijn overerfbaar, daarnaast moet er een struggle voor
existence zijn en er is overleving en reproductieve rates.
De termen karyotype, genoom, chromosoom,
teloneer, genlocatie, homozygoot, heterozygoot,
dominant en recessief zijn besproken en moet je
kennen. Voorbeelden van autosomaal dominant trait
en X-linked recessief inheritance. Genotype en
fenotype.
Voorbeeldvraag:
The theory of evolution via natural selection is supported in different ways. The example
of bacteria evolving resistance against antibiotics is an example of..
A. Heritability, survival and reproductive rates
B. Struggle for existence
C. Variations and mutation
D. Variation, mutation, heritability, struggle for existence, survival, and reproductive
rates
De genetische code
Bestaat uit nucleotide A, T, C, G (A>T en C>G). Dit zit opgeslagen in de celkern (nucleus)
en in iedere cel zitten andere stukjes DNA passend bij de functie van de cel. Van een klein
stukje DNA (een gen) wordt een kopie gemaakt, dit noem je RNA. Dit mRNA gaat de
nucleus uit en wordt vertaald in een eiwit. De genetische code werkt zo dat wanneer er 3
letters samen (triplet code/codon) een basis vormen voor de koppeling van een
aminozuur. Er zijn 21 verschillende aminozuren en iedere code gaat samen met een
bepaald aminozuur. Een eiwit is een lange keten aminozuren. Op deze manier zijn er
ontzettend veel verschillende eiwitten mogelijk.
Stap 1: Wanneer er een eiwit gemaakt wordt van het een gen wordt het stukje DNA
ontrolt en daar komt een eiwit aan te zitten. Dit eiwit maakt een kopie van dit gen door de
tegenovergestelde letters te koppelen, maar in plaats van T komt er een U, dit is
herkenbaar voor RNA. Het RNA kan de nucleus verlaten in tegenstelling tot het DNA.
Stap 2: Splicing RNA in mRNA, dit is het splitsen van het primaire RNA door stukjes eruit
te halen die niet nodig zijn (introns). De stukjes (exons) die uit de nucleus gaan worden
aan elkaar geplakt en die vormen het mRNA.
FLOOR VAN MUNSTER 2
,Stap 3: Het vertalen van mRNA naar een ketting van aminozuren. Dit gebeurd doordat
het mRNA met een ribosoom bindt waarna ieder mRNA codon samensmelt met een
transfer-RNA anticodon, ook dit bevat de letter U. Het doel hiervan is dat de aminozuren
in de juiste volgorde aan elkaar gekoppeld worden. Ieder tRNA molecuul heeft aan de ene
kant een anti-codon en aan de andere kant een aminozuur. In de loop van de tijd wordt de
keten van aminozuren steeds langer.
Stap 4: Post-translational proteïne processing. Dit is het proces waarbij grote eiwitten in
kleinere stukken geknipt worden waardoor er meerdere eiwitten ontstaan uit één gen. Er
is een stuk in je DNA wat de promotor wordt genoemd, hieraan kunnen zich transcriptie
factoren binden en daardoor krijgt het stukje DNA het signaal dat het gen kan worden
afgeschreven. Andersom zijn er ook factoren die ervoor zorgen dat een stukje DNA even
wat minder vaak wordt afgeschreven. Het proces van transcriptie is dus heel precies
gereguleerd.
Wat doen eiwitten?
Het zijn de bouwmaterialen voor ons lichaam, je spieren zijn bijvoorbeeld eiwitten. Ook
zijn eiwitten onderdeel van een celmembraan om een receptor te vormen voor
neurotransmitters of hormonen. Hiernaast zijn ze deel van de celstructuur en de functies
zoals cytoskelet, spiersamentrekkingen, connecties tussen cellen. Eiwitten zijn ook deel
van transport van ijzer in je bloed, rode bloedcellen transporteren zuurstof (hemoglobine).
Ze vormen ribosomen om nieuwe eiwitten te kunnen maken, ze zijn deel van het
immuunsysteem om indringers aan te vallen en sommige functies zoals hormonen en
zelfs neurotransmitters bestaan uit eiwitten. Tot slot kunnen ze een enzym vormen, wat in
staat is om een bepaalde chemische reactie te beïnvloeden. Het is eigenlijk de lijm of
schaar in een cel.
Enzymen
Een voorbeeld van een enzym. Je eet eiwitten, deze worden in stukken geknipt en een
heel klein deel daarvan is het aminozuur tryptofaan. Dit aminozuur kan in je lichaam,
wanneer het opgenomen is door een speciale cel die bijvoorbeeld serotonine wil
aanmaken, enzymen aanmaken. De enzymen zijn ontstaan door een gen. De
neurotransmitter serotonine is gemaakt uit het aminozuur tryptofaan, je lichaam maakt
serotonine door met twee enzymen tryptofaan om te zetten hierin. DNA kan via enzymen
de productie serotonine bepalen.
Single Nucleotide Polymorphism is het verschil van 1 letter in een DNA sequentie. De
variaties van het DNA hoeven geen effect te hebben voor de uitkomst van het eiwit. Het
kan echter wel zo zijn dat het effect heeft op het eiwit en het hierdoor niet meer goed
werkt of dat het in een compleet ander eiwit resulteert.
Cross-over van een set van chromosomen,
uitwisseling van allelen, dit creëert nageslacht
met gecombineerde genen.
FLOOR VAN MUNSTER 3
, Epigenetica
Fenotypische veranderingen anders dan de DNA-sequentie als reactie op de omgeving,
bijvoorbeeld door stress, voeding, roken of straling. Bepaalde genen kunnen worden aan-
en uitgeschakeld door bepaalde omstandigheden
Hoorcollege 2: Communication and the endocrine system
Murphy’s law = alles dat fout kan gaan gaat fout
Hoe reageert je lichaam? Op stress, voeding, temperatuur veranderingen, ziekte en
puberteit. Deze reacties vinden plaats op celniveau.
De dierlijke cel
De celmembraan is het vliesje wat om een cel zit en het
is vetachtig. In het vetlaagje drijft van alles; iets wat
door de hele membraan heen zit heet een
transmembraan eiwit. Aan de binnen- buitenkant van
de cel bevindt zich waterachtige vloeistof. Dan zijn er
de basis receptoren, namelijk ionotropic en metabotropic.
De ionotropic receptor werkt op het moment dat de
neurotransmitter eraan bindt want dan opent het ion-
kanaal zich en kunnen ionen naar binnen stromen. De
metabotropic receptor bestaat uit een heel groot eiwit
die ook weer door de membraan heen zit. Wanneer
hier zich iets aan bindt raakt de receptor geactiveerd,
waarna een eiwit (G-proteine) raakt geactiveerd en dit
kan op zijn beurt andere dingen activeren dmv een vervolgstap met enzymen. Wat er
gebeurd is afhankelijk van het speci eke type receptor en op welke cel het zich bevindt.
Zie afbeelding hieronder voor beide receptoren.
FLOOR VAN MUNSTER 4