Thema 6 Ecologie en duurzaamheid – incl. afbeeldingen die je moet leren
Biologie voor jou (bvj) Boek 2B havo/vwo
Release 8.1 isbn: 9789402072792
Basisstof 1 t/m 6
Extra stof 7 en 8
Basisstof 1 Organismen en hun omgeving
Wat heeft invloed op • Biotische factoren: invloeden afkomstig van de levende natuur, bijv. soortgenoten,
organismen? roofdieren, ziekteverwekkers.
• Abiotische factoren: invloeden afkomstig van de levenloze natuur, bijv.
bodemgesteldheid, licht, regenval, temperatuur, wind, zuurstofgehalte van de lucht.
Voorbeelden
Roodborstje
Beschrijf de niveaus van • Organisme (individu): een levend wezen.
de ecologie. • Populatie: een groep organismen van dezelfde soort die in een gebied met elkaar
samenleven.
• Ecosysteem: een bepaald gebied met alle erin levende organismen, waarbinnen de
biotische en de abiotische factoren een eenheid vormen.
– levensgemeenschap: alle populaties in het ecosysteem
– biotoop: het geheel van abiotische factoren in het ecosysteem
• Biosfeer: het deel van de aarde (en de lucht eromheen) waar leven mogelijk is.
Geef in een ecosysteem • Biomassa: de totale hoeveelheid energierijke stoffen in een organisme.
de voedselrelaties aan. • Voedselketen: een reeks soorten, waarbij elke soort een voedselbron is voor de
volgende soort.
– Elke voedselketen heeft een plantensoort als eerste schakel.
• Voedselweb (voedselnet): het geheel van voedselrelaties in een ecosysteem.
– In een voedselweb lopen allerlei voedselketens door elkaar.
• Accumulatie: ophoping van stoffen in elke volgende schakel van een voedselketen.
Snappen:
Voorbeeld
voedselketen +
Voedselweb
En de piramide van
biomassa
, Niveaus van de
biologie:
Basisstof 2 Voedselrelaties en kringlopen
Beschrijf groepen • Producenten: leveren het voedsel voor alle andere organismen.
organismen in de – Planten zijn producenten. In de groene delen van planten vindt fotosynthese plaats.
kringloop van stoffen. • Consumenten: eten de stoffen die door planten zijn gemaakt.
(5 begrippen + uitleg) – Consumenten van de eerste orde worden gegeten door consumenten van de tweede
orde, en die weer door consumenten van de derde orde, enz.
– Tot de consumenten behoren planteneters, vleeseters, alleseters en afvaleters.
– Dieren zijn consumenten.
• Reducenten: ruimen de dode resten van organismen op.
– Hierdoor komen er weer mineralen vrij voor de producenten.
– Bacteriën en schimmels zijn reducenten.
• Biologisch afbreekbaar afval: afval dat door reducenten (bacteriën en schimmels) kan
worden afgebroken.
– afvalresten van planten, dieren of mensen, bijv. bladeren, broodkorsten, fruitschillen,
papier, uitwerpselen
• Niet-biologisch afbreekbaar afval: afval dat niet door reducenten kan worden
afgebroken.
– Alleen de mens zorgt voor niet-biologisch afbreekbaar afval, bijv. batterijen, glas,
metaal, verpakkingen van plastic
Kringloop stoffen +
water snappen: