Jeugdrecht
Inhoudsopgave
Week 5.......................................................................................................................................................... 2
Literatuur..............................................................................................................................................................2
Parens patriae en prudentie: grondslagen van jeugdbescherming................................................................2
De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen geëvalueerd; een overzicht van de belangrijkste
bevindingen.....................................................................................................................................................2
Gesloten jeugdhulp vaak als laatste redmiddel..............................................................................................3
M.R. Bruning, Y.N. van den Brink & E.C.C. Punselie, Jeugdrecht en jeugdhulp...............................................4
Kind in proces: van communicatie naar effectieve participatie......................................................................6
Het betrekken van ouders in de jeugdbeschermings- en jeugdstrafprocedure.............................................9
Week 6........................................................................................................................................................ 10
Literatuur............................................................................................................................................................10
Hoofdstuk 9: Nadelige gevolgen van een strafrechtelijke veroordeling: VOG- en DNA-regelgeving...........10
Hoofdstuk 11: Jongvolwassenen en jeugdstrafrecht....................................................................................13
Evaluatie van het adolescentenstrafrecht. Een multicriteria evaluatie........................................................14
Strafmaat en strafdoelen in ernstige jeugd- en adolescentenstrafzaken.....................................................18
Week 7........................................................................................................................................................ 21
Literatuur............................................................................................................................................................21
Hoofdstuk 20: De justitiële jeugdinrichting...................................................................................................21
Hoofdstuk 21: De rechtspositie van jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen.............................................23
Werkgroep 4.......................................................................................................................................................24
Literatuur.......................................................................................................................................................24
,Week 5
Literatuur
Parens patriae en prudentie: grondslagen van jeugdbescherming
Uitgangspunt van kinderbescherming: het schadebeginsel
In de gevallen waarin dwang jegens ouders geboden lijkt in de wet is een zeer helder criterium ter beschikking
gesteld, het schadebeginsel. Er dient en er kan slechts met dwang in de opvoedingssituatie worden ingegrepen
als de gezondheid of de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd, als er sprake is van concrete en
aantoonbare schade en er serieus risico van herhaling bestaat.
Perfectionisme
Wanneer ouders voldoen aan hun wettelijke verplichtingen tot verzorging en opvoeding heeft de overheid hier
geen enkele rol, onverschillig in hoeverre de kinderen tevreden zijn over die opvoeding en verzorging. Als de
overheid haar minimalistische criteria zou laten varen en kiezen voor inhoudelijke eisen betreffende de
opvoeding, dan zou zij zich schuldig maken aan perfectionisme, dat wil zeggen dat zij het recht zou gebruiken
om een specifieke opvatting van goede opvoeding aan ouders op te leggen. Kinderbescherming gaat niet over
de keuze welke opvoedstijl goed is, enkel over ingrijpen bij dreigingen dat het mis gaat.
Preventionisme
Doorschietende preventie. De kern van de kinderbescherming is preventie, het voorkomen van schade voor het
kind. Er wordt gestreefd naar het uitsluiten van risico’s terwijl dit niet per se goed is (steeds meer OTS of UHP,
de grond voor een OTS verruimen).
De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen geëvalueerd; een overzicht
van de belangrijkste bevindingen
Het hoofddoel van de Wet herziening kinderbescherming was een effectievere en efficiëntere
jeugdbescherming. Daarmee werd bedoeld dat tijdig de juiste kinderbeschermingsmaatregel zou worden
getroffen waarbij het belang van het kind voorop zou staan.
Problemen in de uitvoering
Het gaat hierbij om knelpunten die de uitvoering van de maatregelen ernstig belemmeren zoals financiële
tekorten, lange wachtlijsten, tekorten aan jeugdbeschermers (capaciteitsproblemen en werkdruk) en tekorten
aan passende jeugdhulp.
De rechtsgronden voor de kinderbeschermingsmaatregelen
De belangrijkste wijziging in de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen was de invoering van de voor
het kind aanvaardbare termijn in zowel de grond voor de OTS als in die van de gezagsbeëindiging. Met de
invoering van deze termijn moest de ontwikkelingsbehoefte van het kind centraal komen te staan bij de keuze
voor de kinderbeschermingsmaatregel. Kort gezegd ziet de voor het kind aanvaardbare termijn op de periode
van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn
ontwikkeling. Wanneer de verwachting niet (meer) gerechtvaardigd is dat ouders binnen een voor het kind
aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de zorg van hun kinderen duurzaam kunnen dragen, is de
OTS niet langer het geëigende middel. In die gevallen moet worden overgegaan tot een gezagsbeëindiging in
de wetsevaluatie komt naar voren dat de invoering van de aanvaardbare termijn op zichzelf wordt gezien als
een waardevolle toevoeging. In de huidige praktijk blijkt het echter heel lastig om binnen de voor het kind
aanvaardbare termijn de juiste hulp te bieden. Gebleken is dan ook dat ouders te vaak geen eerlijke kans
kunnen krijgen om te laten zien dat ze de opvoeding en verzorging weer op zich kunnen nemen. Daarmee is
ook een gezagsbeëindiging moeilijk te rechtvaardigen. In de praktijk blijven er ook onduidelijkheden bestaan
over de invulling van de voor het kind aanvaardbare termijn.
Rechtsbescherming
De zwakke positie van ouders en kinderen bij voogdij, de zwakkere bescherming van kinderen in gezinshuizen
vergeleken met kinderen in pleeggezinnen en de rechtsbescherming van ouders en kinderen bij een
uithuisplaatsing. Bij een voogdij wordt er geen toezicht gehouden en worden de doelen niet getoetst zoals bij
een OTS. Ook is er een afwezigheid van een geschillenregeling. Vooral bij geschillen om de omgang. De zorgen
over de afwezigheid van een rechtsingang bij conflicten over de uitvoering van de voogdij geven aanleiding om
,wel een geschillenregeling in te voeren in het kader van voogdij. De positie van gezinshuizen zou gelijk moeten
worden aan die van pleeggezinnen. Ook de positie van kinderen en ouders bij een uithuisplaatsing verdient
aandacht. Ouders en kinderen krijgen niet standaard juridische ondersteuning bij een uithuisplaatsing.
Een transparante uitvoering van de OTS
Er bestaat veel onduidelijkheid over de verschillende mogelijkheden van de GI’s in het kader van de OTS. Vooral
over de rechtsingangen omtrent zorg- en omgangsregelingen tijdens de OTS heerst onduidelijkheid.
Het jeugdbeschermingsstelsel
Vragen over de inrichting van het jeugdbeschermingsstelsel.
Conclusie
De belangrijkste conclusie in deze wetsevaluatie is dat de randvoorwaarden die nodig zijn voor de realisatie van
de beoogde doelen sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 sterk onder druk staan en momenteel
onvoldoende zijn om de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen uit te voeren zoals dat was bedoeld.
De invloed van het huidige haperende jeugdbeschermingsstelsel en de enorme problemen bij de uitvoering van
de kinderbeschermingsmaatregelen is dermate groot, dat zonder actie op dit punt de uitvoering van deze wet
niet kan verbeteren, ook al worden ten aanzien van de wet aanpassingen doorgevoerd. Dit leidt tot
fundamentele vragen over de legitimiteit van overheidsbemoeienis met gezinnen. Het doel van de wet om
tijdig de juiste kinderbeschermingsmaatregel te treffen en daarbij het belang van het kind voorop te stellen, is
niet bereikt. Dat blijkt ook uit ervaringen van jongeren, ouders en pleegouders. Hoewel medewerkers van
gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming hun uiterste best doen om het kind centraal
te stellen, lukt dit vaak niet door het huidige haperende jeugdbeschermingsstelsel. De zorgen over het
gebrekkige jeugdbeschermingsstelsel zijn dermate nijpend en zijn zo sterk bevestigd in dit onderzoek, dat
noodgrepen en urgente acties noodzakelijk zijn. Minderjarigen die te maken krijgen met gedwongen hulp via
een maatregel van kinderbescherming verdienen een betere uitvoering van deze maatregelen.
Gesloten jeugdhulp vaak als laatste redmiddel
de wetgever benadrukt enerzijds dat gesloten jeugdzorg een ultimum remedium is en alleen ingezet mag
worden als een verzoek getoetst is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en omgeven is met
zware rechtswaarborgen. Maar anderzijds wil de wetgever aan niemand deze vorm van zorg ‘onthouden’. Er
lijkt daarmee een spanning te bestaan tussen het recht van het kind ‘op bijzondere bescherming en bijstand
van staatswege’ en het recht van het kind om slechts van zijn of haar vrijheid te worden beroofd als uiterste
maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur opdat de uithuisplaatsing die gepaard gaat met
vrijheidsberoving geen onrechtmatig karakter heeft of, bij voortduur ervan, verkrijgt.
Een analyse van de jurisprudentie laat zien dat een machtiging gesloten jeugdhulp in veel gevallen geen keuze
is voor gesloten jeugdhulp, maar vaker een keuze bij gebrek aan andere keuzes. In dat licht is het zorgelijk dat
de rechterlijke motivering vaak probleem beschrijvend van aard is, in plaats van doel- en oplossingsgericht. De
rechterlijke motivering besteed doorgaans meer aandacht aan het noodzaakscriterium.
De jurisprudentie wijst uit dat het huidige materiële criterium genoeg - of misschien zelfs te veel - ruimte biedt
aan rechters om een eigen afweging te maken. De persoonlijke overtuiging van de rechter lijkt doorslaggevend
voor de beslissing die hij uiteindelijk neemt. En het criterium van ‘de belangen van het kind’ helpt de rechter
hier een handje bij: daar kun je immers alle kanten mee op. Ook de menselijke factor is van niet te
onderschatten belang: hoeveel ‘fiducie’ heeft de rechter er nog in? De gepresenteerde jurisprudentie laat zien
dat de rechtsonzekerheid nu eenvoudigweg te groot is. Kinderrechters laten zien dat zij doorgaans kritisch
toetsen of een gesloten plaatsing gerechtvaardigd is. Maar duidelijke grenzen of ijkpunten, aan de hand
waarvan kan worden vastgesteld of een plaatsing al dan niet rechtmatig is, worden niet gesteld. Er kwamen
scherp beargumenteerde beslissingen voorbij, maar het is maar zeer de vraag of het systeem van gesloten
jeugdhulp ook beter wordt van deze individuele beslissingen.
Duivels dilemma voor kinderrechters
Oorzaken:
- In deze maatregel openbaart wrijving tussen een beschermende en een punitieve respons
- Het evenwicht tussen participatierechten en protectierechten staat onder druk
- De problematiek van de jeugdige voor wie om een machtiging wordt verzocht, is zeer complex en deze
complexiteit lijkt toe te nemen.
, - Vrijheidsberoving vereist strikte handhaving van de wettelijke normen, maar een afwijzing van een
verzoek tot een machtiging leidt tot onwenselijke situaties.
- Een gesloten plaatsing biedt niet altijd passende zorg, maar een passend alternatief is vaak niet
voorhanden.
- Jeugdigen worden gedwongen om jeugdhulp te ondergaan, terwijl ze daartoe absoluut niet
gemotiveerd zijn, wat de effectiviteit van zorg ernstig onder druk zet.
De grens tussen beschermen en opvoeden enerzijds en straffen anderzijds is dun. Kinderrechters moeten niet
alleen toetsen of een gesloten plaatsing formeel voldoet aan de wettelijke criteria, maar zij moeten ook
indringender gaan toetsen of sprake is van een mismatch tussen het systeem en het doel dat ermee wordt
beoogd in een individueel geval. Het systeem lijkt niet altijd te bieden wat jeugdigen met ernstige problematiek
nodig hebben: namelijk zeer specialistische hulp. Helaas is één van de belangrijkste conclusies dat, met name
als het gaat om het bieden van passende zorg, te verwachten valt dat een jeugdige lang niet altijd op een
passende plek zit, maar dat de gesloten jeugdhulp in zo’n geval de laatst overgebleven optie is en dat het
bieden van passende zorg daaraan ondergeschikt is.
M.R. Bruning, Y.N. van den Brink & E.C.C. Punselie, Jeugdrecht en jeugdhulp
De uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp
Plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is de meest ingrijpende vorm van uithuisplaatsing.
Deze vrijheidsbeneming dient bij de wet geregeld te zijn en bovendien moet aan bepaalde rechtswaarborgen
zijn voldaan. Een rechter moet de gelegenheid krijgen de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming te
beoordelen. De invoering van de gesloten jeugdzorg in 2008 heeft twee fundamentele wijzigingen met zich
meegebracht. Ten eerste konden hierdoor jongeren ouder dan 18 jaar met een machtiging in een gesloten
jeugdzorgaccommodatie worden geplaatst. Ten tweede kwam er een mogelijkheid om een jeugdige uit deze
groep ook zonder een maatregel van kinderbescherming in gesloten settingen te plaatsen als degene die het
gezag over hem uitoefende daarmee instemde. Er is bij jeugdigen die in een accommodatie voor gesloten
jeugdhulp verblijven sprake van zware problematiek. Anno 2020 bestaan er grote zorgen over de gesloten
jeugdhulp. Jongeren lijken gesloten te worden geplaatst omdat er geen passend, open, aanbod beschikbaar is
en lijken er te lang te moeten verblijven omdat zij vanwege wachtlijsten niet kunnen worden doorgeplaatst
naar open instellingen.
Gesloten jeugdhulp in de Jeugdwet
Jongeren kunnen op grond van artikel 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet in een accommodatie voor gesloten
jeugdhulp worden geplaatst indien naar het oordeel van de kinderrechter: jeugdhulp noodzakelijk is in verband
met ernstige oproei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig
belemmeren, en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze
jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De machtiging wordt slechts verleend indien
het College van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft of de GI die de OTS uitvoert of de voogdij
uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf nodig is.
Schorsing machtiging gesloten jeugdhulp
De jeugdhulpaanbieder heeft de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van een machtiging gesloten jeugdhulp
te schorsen. Schorsing is mogelijk indien het naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder niet langer nodig is te
voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt
onttrokken. Schorsing vindt niet eerder plaats dan dat een gekwalificeerde gedragswetenschapper hiermee
heeft ingestemd. Op grond van artikel 6.1.1 lid 1 van de Jeugdwet kan voor jeugdigen van 18 jaar slechts een
machtiging gesloten jeugdhulp worden afgegeven indien op het tijdstip waarop zij meerderjarig werden reeds
een machtiging gold en indien:
- Sprake is van een behandeling die reeds aangevangen is voordat de leeftijd van 18 is bereikt.
- Voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een hulpverleningsplan is vastgesteld
- Toegewerkt wordt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp en dit ook blijkt uit
het hulpverleningsplan
- En dat de gesloten jeugdhulp niet langer duurt dan zes maanden na het bereiken van de leeftijd van 18
jaar
Onderwijs