H1
- er is een verband tussen communicatie en een effectieve manager zijn.
- veel gedrag in gestructureerde situaties kun je voorspellen. gedrag dat niet zo
duidelijk aan geschreven of ongeschreven regels is gebonden proberen we te
begrijpen en voorspellen, door een beroep te doen op ons gezonde verstand. dit leidt
tot vaak tot onjuiste verklaringen en daardoor verkeerde voorspellingen. je dient
daarom je intuïtieve meningen aan te vullen met wetenschappelijke kennis. gedrag is
niet toevallig.
- evidence-based management EBM= maakt gebruik van de uitkomsten van
systematische onderzoek door beslissingen te baseren op de meest recente
wetenschappelijke bewijzen. in de praktijk wordt dit niet vaak gedaan, dan nemen
managers beslissingen op gevoel zonder rekening met beschikbare feiten en
bewijzen te houden.
- systematisch wetenschappelijk onderzoek en EBM kunnen je intuïtieve kennis
aanvullen en verbeteren. uitkomsten van een onderzoek zullen mogelijk haaks staan
van op wat je logisch en vanzelfsprekend vond, deze uitkomsten voegen informatie
toe die je anders niet had gehad. een verstandige beslisser houdt rekening met die
extra informatie, een zuiver intuïtieve beslisser niet.
- om goede besluiten te nemen is een combinatie van een verstandige beslisser en
een zuiver intuïtieve beslisser het meest effectief.
- data is de grondslag van EBM.
bedrijven gebruiken big data om het volgende te kunnen analyseren:
1. om gebeurtenissen te voorspellen
2. om te bepalen hoeveel risico er op een bepaald moment wordt gelopen
3. om grote en kleine rampen te voorkomen.
- in eerste instantie tonen mensen voorbeeldig werkgedrag en voeren hun taken beter
uit als ze elektronisch worden gevolgd.
- niveau van GIO-analyse:
1. niveau van het individu
2. niveau van de groep
3. niveau van de organisatie
,- fundament (grondslag) onder GIO:
1. antropologie, is de wetenschap die verschillende samenlevingen vergelijkt
om meer te weten te komen over mensen en hun activiteiten.
2. sociale psychologie, bestudeert hoe mensen in groepen elkaars gedrag
beïnvloeden. er wordt naar de groep gekeken. conformisme (je aanpassen
aan de opvattingen en gedrag van andere groepsleden) komt hier voor.
3. sociologie, bestudeert mensen en hun gedrag in relatie tot hun sociale
omgeving of cultuur. hij onderzoekt de menselijke samenleving en haar
verschijnselen.
4. psychologie, is de wetenschap die probeert het gedrag van mensen te
meten, te verklaren en te veranderen. het individueel gedrag word
bestudeerd.
- de mens is complex en divers, wat het dus moeilijk maakt eenvoudige, nauwkeurige
en generaliseerbare uitspraken over gedrag te formuleren. daar komt bij als iemand
weet wat jij over zijn gedrag hebt voorspeld, hij dan besluit zich heel anders te gaan
gedragen.
~ er zijn toch redelijk nauwkeurige verklaringen en voorspellingen voor menselijk
gedrag mogelijk, op voorwaarde dat aangegeven wordt onder welke omstandigheden
een voorspelling geldig is. die omstandigheden worden ook wel
contingentievariabelen genoemd.
- vraagstukken waarmee de moderne manager te maken krijgt:
1. in slechte tijden gaat het vooral om effectief management. managers moeten dan
kunnen omgaan met werknemers die ontslagen worden of van minder moeten
rondkomen, en zich zorgen maken over hun toekomst. in goede tijden gaat het erom
dat je begrijpt hoe je werknemers moet belonen, tevreden stellen en vasthouden. in
slechte tijden komen zaken als stress, besluitvorming en omgaan met moeilijke
situaties op de voorgrond te staan.
2. door globalisering veranderen ook de taken van managers. zij krijgen in toenemende
mate te maken met zaken als detachering (een ander bedrijf personeel aan je
uitleent), verplaatsing van werk en omgaan met mensen die anders denken dan
zijzelf.
~je zult vaker werken met mensen die geboren en getogen zijn in een andere cultuur.
om goed met deze mensen te kunnen werken moet je begrijpen hoe zij gevormd zijn
door hun cultuur, land en religie. en hoe jij gevormd bent.
~in sommige landen zijn economische waarden niet zo populair.
managementpraktijken moeten in plaats daarvan aangepast worden aan de waarden
van de verschillende landen waarbinnen een organisatie opereert.
~het verplaatsen van banen naar lagelonenlanden heeft veel kritiek, omdat het
verdwijnen van die banen als een aanslag op de arbeidsmarkt wordt gezien. de
bedrijfsleiding staat voor een moeilijke taak het evenwicht te vinden tussen de
belangen van haar organisatie en de verantwoordelijkheid tegenover de
gemeenschappen waarbinnen ze opereert.
3. een van de grootste en meest fundamentele problemen die momenteel spelen in
westerse organisaties, is de wederzijdse aanpassing tussen mensen in bepaalde
landen die ook wel divers personeelsbestand genoemd. de bedrijfsleiding moeten op
, die verschillen inspelen zonder te discrimineren, zodat het personeelsverloop laag
blijft en de productiviteit hoog.
4. organisaties die flexibel blijven, continu werken aan kwaliteitsverbetering en hun
concurrenten voor zijn met een constante stroom van innovatieve producten en
diensten zullen uiteindelijk als overwinnaars uit de strijd komen.
5. sociale media kan lastige vraagstukken opleveren voor de manager. het is een
uitdaging en een kans.
6. het gevoel ergens bij te horen is niet makkelijk te krijgen voor virtuele werkers. ook
vragen organisaties hun werknemers om langere dagen te maken. het welzijn van de
werknemer staat ook onder druk door zware verantwoordelijkheden naast het werk.
7. de moderne manager moet een ethisch gezond klimaat scheppen waarin mensen
productief kunnen werken en waar duidelijkheid heerst over welk gedrag goed of fout
is.
8. hoe je de sterke kanten van mensen kunt ontwikkelen en op welke manier het
potentieel in mensen naar boven gehaald word
H2
- attitude= een houding die je hebt tegenover dingen, mensen, bepaald gedrag of
gebeurtenissen.
~attitudes zijn vaak vrij stabiel, maar kunnen onder bepaalde omstandigheden
veranderen. als we nieuwe informatie krijgen van iemand die we bewonderen, die
gezag heeft of autoriteit uitstraalt, kan onze attitude zelfs radicaal omslaan.
- 3 componenten (delen) van een attitude:
1. cognitief= een oordeel of een mening over een toestand waarvan je
aanneemt dat je die correct waarneemt. (ik word slecht betaald)
2. affectief= gevoel de gevoelens die bij je opkomen. (ik ben kwaad, omdat…)
3. gedrag= een intentie om je op een bepaalde manier te gaan gedragen. (ik
ben opzoek naar ander werk, ik heb tegen iedereen die het horen wilde
verteld over mijn chef)
~cognitie en affect hangen nauw met elkaar. de gedachte en gevoel leiden tot
een gedragsintentie.
- cognitieve dissonantie= tegenstrijdigheden die een individu waarneemt tussen eigen
attitudes en gedrag. je woorden veranderen, zodat je niet in tegenspraak bent met je
gedrag. de attitude volgt op het gedrag.
- of we iets aan onze dissonantie willen doen hangt af van: