Samenvatting boek Tak et al. – Diagnostiek van Opvoedings- en ontwikkelingsproblemen
Tak Deel 1: Professionele, theoretische en methodische aspecten van psychodiagnostiek
Psychodiagnostiek = alle onderzoek dat wordt verricht naar het psychosociaal functioneren
van een persoon, om het te beschrijven, te begrijpen en te verklaren, en wel met het oog op
het nemen van een besluit.
persoonlijk-professionele, theoretische en methodische aspecten van professionaliteit (zie
figuur). Op deze drie aspecten onderscheidt alledaagse hulp zich namelijk van professionele
hulpverlening (Ter Haar & Tak, 1987):
1. de relatie tussen hulpverlener en hulpvrager;
2. de vaardigheden op het gebied van methodisch reflecteren, diagnosticeren en hulpverlenen;
3. de kennis die daarbij vereist is.
Tak Hoofdstuk 1 – De plaats van diagnostiek binnen de
hulpverlening
Hoofdstuk 1 biedt allereerst een introductie tot de functie en structuur van psychodiagnostiek. Het
verantwoord toetsen van hypothesen over de problematiek staat hier centraal en gebeurt volgens
de stappen van de empirische cyclus. De uitkomsten staan ten dienste van het
hulpverleningsproces, dat op zijn beurt de structuur kent van de regulatieve cyclus.
Met de start van dat proces start ook de opbouw van een samenwerkingsrelatie tussen de
hulpvrager en de hulpverlener-diagnosticus. Deze specifieke professionele relatie is per definitie
georganiseerd, tijdelijk en niet-spontaan. Zij is een belangrijke factor is in het welslagen van de
,hulpverlening, maar stelt de professional voor een dilemma. Aan de ene kant dient deze zich in te
leven, zich te verdiepen in de betekenis die de problemen hebben voor de hulpvrager en steun te
bieden; anderzijds is het essentieel om onderzoekend, kritisch, objectief en onpartijdig te blijven.
Culturele verschillen tussen hulpvrager en hulpverlener kunnen deze relatie compliceren. Het
vraagt een onderzoekende attitude, kennis en vaardigheden om cultureel sensitief te werken. De
samenwerkingsrelatie is ook gebonden aan beroepsethische regels en wettelijke bepalingen,
bijvoorbeeld over de vraag welke toestemming vereist is om hulp aan een jeugdige te verlenen.
Ondanks alle afspraken zal de hulpverlener vroeg of laat ook geconfronteerd worden met morele
dilemma’s waar geen vaste regels voor zijn, en die om zorgvuldige reflectie vragen.
Na de behandeling van deze persoonlijk-professionele aspecten wordt het hoofdstuk afgerond
met een methodische beschouwing over de relatie tussen diagnostiek en hulpverlening. In het
model van de regulatieve cyclus kunnen beide processen geïntegreerd worden beschreven. Dit
model biedt structuur aan het handelen en geeft ook ruimte aan niet-empirische aspecten, zoals
waardegebonden afwegingen van hulpvragers, hulpverleners en beleidsmakers. Het model is
tevens geschikt voor kritische reflectie op en verantwoording van de genomen besluiten.
Hulpvragers = vraag
Professionele hulpverlening = aanbod
Aanhoren hulpvraag – begin 3 processen:
1. het diagnostisch onderzoek
2. de hulp zelf
3. de opbouw van de professionele relatie die deze activiteiten mogelijk maakt
Hoe beter de hulpverleningsrelatie, hoe beter de kwaliteit van de diagnostiek en de hulpverlening
Therapeutische diagnostiek = diagnostiek kan een begin van hulp vormen en daartoe zelfs bewust
worden ingezet
De diagnostiek dient het handelen van de hulpverlener te onderbouwen door zijn veronderstellingen
te toetsen.
De diagnostische onderzoeken worden op hun beurt het best gestructureerd aan de hand van een
andere cyclus, de empirische cyclus, die het betrouwbaar en valide in beeld brengen van de
werkelijkheid als doel heeft. Gedurende het proces van diagnostiek en hulpverlening is een
ontwikkeling te zien in het relatieve aandeel van empirische (onderzoekende) en regulatieve
(veranderende) momenten. De focus van het gehele proces is handelings- en
probleemoplossingsgericht: het gaat er om, op een te verantwoorden manier de hulpvrager te
helpen zijn probleem aan te pakken en hem daarbij te helpen zijn eigen mogelijkheden optimaal te
benutten om (naar vermogen) zelfredzaamheid en zelfsturing te realiseren (empowerment).
2 Plaatsbepaling van psychodiagnostisch onderzoek
,Diagnosis = onderscheiding
->Diagnostiek behelst dus het ‘door-en-door leren kennen’ van een situatie met als doel een
beslissing te kunnen nemen.
Psychodiagnostiek betreft dan onderzoek op het gebied van psychosociaal functioneren, met als doel
om:
een betrouwbare en valide beschrijving van deze psychosociale werkelijkheid te verkrijgen;
mogelijke verklaringen te zoeken voor het ontstaan en voortbestaan van de problemen, en
deze verklaringen te toetsen.
Bij psychodiagnostiek voor de hulpverlening krijgen deze activiteiten een handelingsgericht kader, en
is het doel niet alleen verklaringen vinden, maar ook:
te bepalen welke interventies passend zijn, gezien de aard van de problemen en de
kenmerken van de hulpvrager en zijn omgeving;
te bepalen wat het effect is van de hulp, waarmee ook de voorgaande stappen inclusief de
opgestelde verklaring voor de problemen worden getoetst;
het onderzoek af te stemmen op de hulpvragers zodat hun motivatie wordt versterkt en de
gewenste veranderingen bevorderd.
Psychodiagnostiek (in het vervolg vaak afgekort tot diagnostiek) helpt de besluiten die in het
hulpverleningsproces genomen worden via toetsing te onderbouwen. Het hulpverleningsproces
vormt daarmee het kader waarbinnen het onderzoek wordt verricht.
Psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen en adolescenten vraagt speciaal rekening te
houden met:
de vele en relatief snelle ontwikkelingen die kinderen en adolescenten doormaken;
het verband tussen lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren dat met name in die
leeftijdsfasen aanwezig is;
het gegeven dat kinderen en adolescenten opgroeien binnen de context van hun gezin,
school, vriendenkring en virtuele wereld.
->Aandacht voor de brede context is derhalve onontbeerlijk in de hulpverlening aan kinderen en
adolescenten. Deze systeemgerichte visie, waarin niet alleen aandacht is voor het kind zelf maar ook
voor ouders, leerkrachten, vriendenkring en virtuele omgeving
Professioneel handelen vereist dat beslissingen worden genomen op basis van betrouwbare en
valide informatie over de werkelijkheid. Psychodiagnostiek wordt verricht om deze informatie te
verkrijgen, om na te gaan of hypothesen over de aanwezigheid van problemen en hulpbronnen juist
, zijn, om hypothesen te toetsen over verbanden tussen de verschillende aspecten van de situatie en
om de effecten van interventies te bepalen. Deze beschrijvende en verklarende hypothesen en
toetsingen moeten aan twee eisen voldoen:
betrouwbaarheid: ze dienen zo onafhankelijk mogelijk te zijn van het moment van
onderzoek, de onderzoeker of andere toevallige factoren;
validiteit: ze dienen daadwerkelijk betrekking te hebben op datgene wat bedoeld werd te
beschrijven of te toetsen.
Diagnostisch onderzoek verloopt dan ook volgens dezelfde stappen als wetenschappelijk empirisch
onderzoek; het volgt de empirische cyclus:
Stappen empirische cyclus:
1. Observatie: het verzamelen en groeperen van gegevens.
2. Inductie: het formuleren van hypothesen op basis van de waarnemingen.
3. Deductie: het afleiden van toetsbare voorspellingen uit die hypothesen.
4. Operationalisering: bij iedere voorspelling worden nu adequate onderzoeksmiddelen gezocht
om de voorspellingen toetsbaar te maken.
5. Toetsing: nagaan of de voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te verzamelen
6. Evaluatie: het terugkoppelen van de uitkomsten van het onderzoek naar de hypothesen:
kunnen zij de toetsing doorstaan of worden ze verworpen?
De stappen in empirisch diagnostisch onderzoek geleid worden door theoretische kennis en een
expliciete methode. Daarbij gaat de onderzoeker strikt logisch redenerend van de ene stap naar de
andere. Ook het cyclische karakter wordt duidelijk: feedback wordt teruggekoppeld, na de evaluatie
kunnen weer nieuwe hypothesen worden opgesteld en is een volgende ronde van toetsing mogelijk.
Het feit dat het onderzoeksproces op deze wijze volledig expliciet en transparant verloopt, maakt het
controleerbaar en herhaalbaar. Deze werkwijze wordt binnen de psychodiagnostiek ook wel
aangeduid als het hypothesetoetsend model
Het verband tussen de diagnostische vraagstelling en het hulpverleningsproces: Gedurende het
hulpverleningsproces worden de psychodiagnostische vraagstellingen steeds specifieker.
Screeningsonderzoek:
-breed, verkennend onderzoek
-kenmerkend is dat het niet dieper graaft dan nodig is voor een eerste inschatting
-er is sprake van ‘beschrijvende’ diagnostiek die de situatie in kaart brengt.