Internationaal en Europees recht – samenvatting Europeesrechtelijk deel
INTERNATIONAAL EN EUROPEES RECHT – SAMENVATTING EUROPEESRECHTELIJK DEEL
Eijsbouts e.a., hoofdstuk 1 (par. 1 t/m 8)
Europees recht:
- Het geheel of systeem van juridische regels betreffende doelstelling, inrichting en functioneren van de
Europese Unie.
Unie als functionele bestuursorganisatie hierin zijn verschillende instanties telkens op een andere
manier betrokken in besluitvorming benadering is ongeschikt voor het begrijpen van de ontwikkeling
die deze organisatie vertoont, zowel naar inhoudelijk werkterrein als naar geografische omvang en
verdragsrechtelijke vorm.
- Het geheel van juridische regels, besluiten, feiten en structuren, ontstaan in de loop van de Europese
integratie, gericht op het instandhouden, het functioneren, de doelstellingen en waarden van de
Europese Unie. Deze Unie als verband van lidstaten en burgers, dient de vrede, de welvaart en de
ontwikkeling van Europa tot een woonplaats van mensen met een gedeelde werkelijkheid en
bescherming.
Unie als politieke gemeenschap in wording.
Het rol van het recht in de Unie:
In de vorm en in de ontwikkeling van de Europese Unie speelt het recht een zeer grote rol. Financiële en
machtsmiddelen heeft de Unie maar heel weinig in vergelijking met haar lidstaten. Recht heeft ze daarentegen
volop. Dit recht dient ertoe:
- Politiek de Europese landen gaandeweg sterker aan elkaar te binden door politieke processen.
- Historisch de grote en kleine stappen vast te leggen in verdragen, wetgeving en rechtspraak.
- Instrumenteel de gestelde doelen na te streven met regelgeving.
- Conflictoplossend geschillen die rijzen uit bovenstaande ambities en uit crises bevredigend beslechten.
- Sociaal-economisch uitwisseling van goederen, diensten en andere vormen van welvaart tussen
Europeanen te vergemakkelijken en welvaart en solidariteit te bevorderen.
- Individueel ons burgers als Europeanen rechtens handelingsmogelijkheden en bescherming te bieden
tegen onze overheden en tegen elkaar.
Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie:
De rechtsgeschiedenis van de EU biedt vier grote kenbronnen: verdragen of primaire wetgeving, afgeleide of
secundaire wetgeving, rechtspraak en politieke praktijk. De laatste twee zijn strikt genomen geen
rechtsbronnen, maar toch wel zo belangrijk voor de geschiedenis en de rechtsontwikkeling.
Verdragen van oprichting, wijziging, toetreding: van Gemeenschappen naar Unie:
- Verdrag van Parijs (1951) formele of verdragsoorsprong van de EU oprichting van de Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Juridische neerslag van het plan Schuman Duitsland vijf jaar
na WOII de soevereiniteit over zijn kolen- en staalproductie teruggeven, maar wel onder voorwaarde van
deling ervan met andere landen. Bij het delen van soevereiniteit gaat deze niet verloren, maar komt ze
ten dele op hoger plan.
- De gedachte van gedeelde soevereiniteit kreeg het eerst vorm in zelfstandige gezagsinstellingen met
vergaande bevoegdheden.
- Gesloten voor beperkte tijd en verlopen in 2002, vijftig jaar na inwerkingtreding.
- De zes stichterslanden waren: Frankrijk, Duitsland, Italië en de Benelux-landen.
- Het verdrag schiep een supranationale organisatie met bevoegdheid van regelgeving en bestuur wat
betreft de productie van kolen en staal.
- Ook kwamen er een Raad, een Hof en een ‘Vergadering’.
- In de periode 1952-1954 mislukten pogingen om volgens hetzelfde recept van gedeelde soevereiniteit
direct een Europese defensiegemeenschap en een Europese politieke gemeenschap op te richten.
- Verdragen van Rome (1957) oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom).
, Internationaal en Europees recht – samenvatting Europeesrechtelijk deel
- Wederom gesloten door de oorspronkelijke zes landen.
- EEG had twee ambities: de vestiging van een gemeenschappelijke markt en de instelling van enkele
gedeelde sectorale beleidsgebieden: landbouw, vervoer, mededingingsbeleid. Euratom had als doel
kernenergie gemeenschappelijk te exploiteren.
- De drie organisaties hadden dezelfde lidstaten en deelden enkele instellingen. Toch bleven de
Gemeenschappen technisch en juridisch gescheiden.
- Verdrag van Maastricht (1992) richtte de Europese Unie op, die de drie bestaande gemeenschappen
overkoepelde, als een soort holding, maar ze elk in stand liet.
- Waren de gemeenschappen overwegend economisch en bestuurlijk van functie, de Europese Unie
organiseerde ook de meer politieke ambities en verantwoordelijkheden voor de lidstaten pijlers
van samenwerking van politie en justitie en die van buitenlands- en veiligheidsbeleid.
- Schiep het project van de muntunie, de euro.
- In 2004 besloten de toen 25 lidstaten een Grondwettelijk Verdrag op te richten, maar dat liep stuk door
de negatieve referenda van Frankrijk en Nederland.
- Verdrag van Lissabon (2007) de EG ging geheel op in de EU, alleen de Euratom bleef apart. Dit verdrag
was bedoeld om een periode van twintig jaar van verdragswijzigingen en uitbreidingen af te sluiten die
volgde op de val van de Berlijnse Muur. na zijn inwerkingtreding bleven er van de vier oorspronkelijke
organisaties, EGKS, EG, Euratom, EU, nog twee over: EU en Euratom.
- Het plan voor een enkel overkoepelend en Grondwettelijk Verdrag is verlaten, maar de EU is wel een
enkele organisatie geworden. Deze wordt per saldo geregeerd door twee grote oude verdragen: het
herhaaldelijk gewijzigde EU-verdrag van 1992 en het nog vaker veranderde Verdrag betreffende de
werking van de EU.
Secundaire wetgeving: actualiteit en vernieuwing:
De EEG was in 1957 opgezet als kaderverdrag vrijwel alle doelstellingen moesten door nadere besluiten
worden uitgevoerd. Bleek kracht van de opzet, want er zaten allerlei deadlines in het Verdrag en bij elke
gelegenheid werden de lidstaten gezamenlijk onder druk gezet en gedwongen tot nieuwe compromissen en
uitruil van belangen, zodat de Gemeenschap zich voortdurend in de politieke actualiteit moest bewijzen.
Rechtspraak: autonome rechtsorde, directe werking, voorrang, het ‘leerstuk’:
Elke rechter heeft als eerste taak het beslechten van geschillen, maar in belangrijke uitspraken is er vaak een
institutioneel moment, waarin de rechter zijn eigen plaats in die rechtsorde en zelfs de verdere ontwikkeling
van de rechtsorde een impuls geeft.
- Van Gend & Loos meest revolutionaire uitspraak van het Hof van Justitie van de EU, waarin het de
Gemeenschappen tot een ‘nieuwe rechtsorde’ in het internationale recht verklaarde en het de
rechtstreekse werking van het Europese recht introduceerde.
- De directe werking is uitgegroeid tot een van de grote leerstukken van het Europese recht.
- Een jaar na van Gend & Loos kwam Costa/ENEL, waarin het Hof aan het Europees recht (dat uit ‘autonome
bron voortvloeit’), op grond van die zojuist uitgeroepen eigen rechtsorde voorrang toekende boven dat
van de lidstaten.
Het rechtsgehalte van de Unie: rechtsorde, legaliteit, grondrechten, democratie:
De aard en ontwikkeling van de Unie zijn sterk door het recht gevormd. De eigen rechtsorde is een kernbegrip
voor de Unie sinds het Hof dit begrip in zijn arrest Van Gend & Loos heeft geïntroduceerd. Een rechtsorde is
een afzonderlijk stelsel van recht dat zijn eigen ontwikkeling beheerst, via juridische procedures en vooral een
eigen rechter. Uit het karakter van de eigen rechtsorde volgt dat het Europees recht een zekere autonomie
heeft t.o.v. de lidstaten (en hun grondwetten) en t.o.v. het algemene internationale recht. Het Hof van Justitie
heeft de rechtsgemeenschap van de EU trekken van een rechtsstaat toegekend. Overheidsgezag heeft het
karakter van de rechtsstaat als:
- Alle dwingende uitoefening van overheidsbevoegdheden op de wet is te herleiden (legaliteitsbeginsel).
- De grondrechten en andere fundamentele vrijheden worden gerespecteerd, inclusief toegang tot een
onafhankelijke rechter.
, Internationaal en Europees recht – samenvatting Europeesrechtelijk deel
Legaliteit: attributiebeginsel en het stelsel van bevoegdheden:
De Unie is in belangrijke mate een bestuursorganisatie voor de lidstaten samen. De bevoegdheden zijn haar
overgedragen of geattribueerd door die lidstaten, bij verdrag attributiebeginsel of beginsel van beperkte
bevoegdheden bepaalt dat de Unie alleen die bevoegdheden heeft tot het nemen van bindende besluiten,
welke haar zijn overgedragen bij verdrag uitgedrukt in art. 5 Unieverdrag.
- Ten eerste betekent het attributiebeginsel in principe dat beleidsterreinen die niet voorkomen in de
Verdragen, niet voorwerp van bindende besluitvorming door de Europese instellingen kunnen zijn.
- In de tweede plaats moeten de bevoegdheden worden uitgeoefend met het oog op de vermelde
doelstellingen en de van toepassing zijnde rechtsbasis.
- Ten derde beperkt het Werkingsverdrag de vrijheid van de Unie door in de afzonderlijke
verdragsbepalingen die een rechtsgrondslag behelzen, voor te schrijven welke rechtsinstrumenten
kunnen worden gebruikt. In sommige gevallen sluit het Werkingsverdrag bepaalde rechtsinstrumenten
met zoveel woorden uit.
- Ten slotte is het attributiebeginsel van belang bij het bepalen van de besluitvormingsprocedure. De
specifieke verdragsbepaling waarop de Europese wetgever een besluit moet baseren, bepaalt de
rolverdeling tussen Raad, Commissie en Europees Parlement.
Het attributiebeginsel bewaakt de onderworpenheid van het EU-bestuur aan de Verdragen en dus aan de
nationale goedkeuring en democratie de Unie mag alleen doen wat de lidstaten haar hebben toegestaan.
Echter is het beginsel op twee punten gerelativeerd:
1. Het Hof van Justitie heeft het beginsel van implied powers erkend bevoegdheden van de instellingen
kunnen niet alleen voortvloeien uit uitdrukkelijke bepalingen van de Verdragen, maar kunnen er ook uit
worden afgeleid.
2. Er zijn doelbevoegdheden op grond van het zogenoemde flexibiliteitsartikel (art. 352 lid 1 Wv). Dit artikel
strekt ertoe, leemten in de bevoegdheden aan te vullen wanneer bevoegdheden noodzakelijk blijken om
de Unie in staat te stellen haar doelstellingen te verwezenlijken.
- Bevat beveiligingen tegen misbruik: formele eis van eenparigheid van stemmen in de Raad en
goedkeuring van het Parlement.
- Daarnaast is het echt voor leemten, dus het is niet te gebruiken om bevoegdheden aan te vullen.
- Ook heeft het Hof bepaald dat deze bepaling geen grondslag kan zijn voor de vaststelling van
bepalingen die in wezen neerkomen op een verdragswijziging buiten de normale procedures om.
Systematiek van bevoegdhedenverlening aan de Unie en restbevoegdheden van lidstaten:
In de artikelen 3 t/m 6 Wv is de systeem vastgelegd voor de bevoegdhedenverlening.
- Exclusieve bevoegdheden van de Unie zeer beperkt aantal gebieden, neergelegd in art. 3 Wv. Het gaat
om:
- De douane-unie, bijv. maatregelen wat betreft invoerrechten uit derde landen.
- Mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn.
- Het monetair beleid voor de lidstaten die de Euro als munt hebben.
- De instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het
gemeenschappelijk visserijbeleid, dus bijv. afspraken over de maximale hoeveelheid te vangen vis.
- De gemeenschappelijke handelspolitiek, d.w.z. handelsovereenkomsten met derde landen.
- Ook in enkele andere gevallen is de Unie exclusief bevoegd tot het sluiten van akkoorden met derde
landen (lid 2).
- Gedeelde bevoegdheden neergelegd in art. 4 Wv. Het gaat o.a. om de interne markt, sociaal beleid,
milieu, consumentenbescherming e.d.
- Gedeelde bevoegdheden kunnen exclusieve bevoegdheden van de EU worden in het algemeen
geldt dat wanneer de Unie op basis van dergelijke bevoegdheden bepaalde regels heeft ingevoerd,
de lidstaten deze niet meer mogen doorkruisen
- Deze pre-emption is op sommige gebieden weer uitgesloten (onderzoek, technologische
ontwikkelingen en de ruimte) daar is de Unie bevoegd tot actie, maar zulke actie belet de
lidstaten niet hun eigen bevoegdheid uit te oefenen.
, Internationaal en Europees recht – samenvatting Europeesrechtelijk deel
- Coördinerende, ondersteunende en aanvullende bevoegdheden voor de Unie, die de bevoegdheden van
de lidstaten voorop laten staan (art. 5 en 6 Wv) het gaat om economisch beleid,
werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid, respectievelijk volksgezondheid, industrie, cultuur, toerisme en
onderwijs. Op deze gebieden neemt de Unie geen maatregelen die het beleid van lidstaten verdringen of
gelijktrekken.
Eenmaal verleende bevoegdheden zijn weer begrensd in de mate van hun uitoefening. Elk optreden van de
instellingen van de Unie moet subsidiair zijn en vervolgens evenredig.
- Subsidiariteitsbeginsel art. 5 lid 3 Unieverdrag alleen optreden als de lidstaten dat niet voldoende
kunnen en daarnaast ook het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigen.
- Evenredigheidsbeginsel art. 5 lid 4 Unieverdrag als de subsidiariteit van een optreden is verzekerd,
dan moet het vervolgens, zowel qua vorm als qua inhoud, niet verder gaan dan noodzakelijk is.
In de juridische verhouding tussen de Unie en de lidstaten, die door de bevoegdhedensystematiek ten dele is
vormgegeven, is er ook een aanzienlijke rol voor het zogenoemde ‘beginsel van loyale samenwerking’ art. 4
lid 3 Unieverdrag. In feite gebruikt het Hof dit beginsel vaak als grondslag voor verplichtingen van lidstaten die
niet heel precies zijn geformuleerd.
Grondrechten, toegang tot de rechter en de ‘werkingssfeer’ van het recht van de Unie:
Een gezagsorganisatie die wil gelden als rechtsstaat eerbiedigt de grondrechten van mensen die aan zijn
bestuur zijn onderworpen. In de oorspronkelijke EU-Verdragen was hierin niet voorzien. Na een dreigement
van de Duitse rechter dat hij Europees recht onverbindend zou verklaren bij strijd met de Duitse grondrechten,
als daar geen Europese grondrechtenbescherming tegenover stond, is het Hof in zijn rechtspraak een zekere
grondrechtenbescherming tegen Uniebesluiten gaan invoeren. Deze jurisprudentiële erkenning was het begin
van een grote ontwikkeling, die uiteindelijk heeft geleid tot verdragsrechtelijke erkenning van grondrechten als
deel van het EU-recht.
Wat betreft de bronnen van EU-grondrechten is met het Verdrag van Lissabon een ontwikkeling afgerond en
neergelegd in art. 6 Unieverdrag. In dit artikel is ook vastgelegd dat de EU zal toetreden tot het EVRM.
Daarnaast bestaat er volgens art. 7 Unieverdrag de mogelijkheid strafmaatregelen te nemen tegen lidstaten die
centrale waarden schenden waarop de EU berust te vinden in art. 2 Unieverdrag.
Werkingssfeer:
De hoofdregel is dat EU-grondrechten alleen gericht zijn tot de Unie art. 51 Handvest Grondrechten EU.
Tegen de lidstaten kunnen Unie-grondrechten maar in beperkte mate worden ingezet, namelijk tegen die
maatregelen welke ze nemen tot uitvoering van Europese regels. Het Hof heeft echter uitgemaakt dat, ook
buiten het kader van implementatie-maatregelen om, de lidstaten gehouden zijn aan de grondrechten
wanneer hun handelingen binnen de werkingssfeer van het Europees recht toekomen. De werkingssfeer is
ruimer dan de bevoegdheden en strekt zich uit over alle gebieden waarop de Unie enige zeggingsmacht heeft
gekregen.
Lacunes in het rechtsgehalte van de Unie en in de gedeelde rechtsorde:
Tegen een aantal besluiten van de Unie is beroep op het Hof uitgesloten en op sommige terreinen is zijn
rechtsmacht zelfs in het algemeen uitgesloten. Dat geldt op grond van art. 24 Unieverdrag voor vrijwel het
gehele gebied van het gemeenschappelijke buitenlandse veiligheidsbeleid. Ook is het Hof onbevoegd
tegenover nationale strafrechtelijke politie- en justitieoperaties ter handhaving van de wet en de openbare
orde en ter bescherming van de binnenlandse veiligheid.
- Procedurele imperfecties zijn sterk verminderd bij invoering van het Verdrag van Lissabon, dat het Hof
een veel meer algemene rechtsmacht geeft dan tevoren, met name op het gebied van strafrecht en
binnenlandse veiligheid.
- In volwassen rechterlijke situaties, zoals die in ons land, zijn er ook beperkingen aan rechterlijk toezicht op
gevoelige terreinen van nationale en internationale veiligheid.
, Internationaal en Europees recht – samenvatting Europeesrechtelijk deel
- Er is niet alleen rechtsbescherming van de Unie bij het Hof, maar ook bij het EHRM en nationale rechters
(art. 19 Unieverdrag).
Democratie:
Oorspronkelijk golden de Verdragen als de dragende formele wet voor het overheidsbestuur van de Unie, wat
nog steeds grotendeels het geval is product van directe overeenstemming van betrokkenen, de lidstaten
voldoen formeel als rechtsbasis uit het oogpunt van legaliteit, doordat ze zijn goedgekeurd door alle
parlementen.
Gedeeld bestuur:
Men kan de relatie tussen de Unie en de lidstaten het best beschouwen als een van wederzijdse autonomie.
Volgens art. 4 Unieverdrag moet enerzijds de Unie de lidstaten respecteren en anderzijds de lidstaten de Unie.
Eijsbouts e.a., hoofdstuk 2 (par. 1 t/m 9)
Institutionele verhoudingen in de Unie:
Hoewel de institutionele structuur van de Unie is gebaseerd op een verdeling van macht over verschillende
instellingen, is er geen sprake van een strikte machtenscheiding. Zo oefent de Raad zowel wetgevende als
uitvoerende macht uit. Er is wel een zeker evenwicht bereikt tussen de instellingen institutionele
evenwicht. Dit is geen statisch gegeven elke verdragswijziging raakt aan de bevoegdheden van de
verschillende instellingen waardoor de politieke balans tussen de instellingen verandert. Op grond van art. 13
Unieverdrag zijn de instellingen evenwel verplicht hun bevoegdheden op zo’n wijze uit te oefenen dat ze
daarbij de bevoegdheden van de andere instellingen in acht nemen en respecteren het beginsel van loyale
samenwerking is aldus ook uitdrukkelijk van toepassing verklaard op de Unie-instellingen zelf.
De Europese Raad en zijn voorzitter:
- Grondslag en samenstelling de Europese Raad bestaat uit de politieke leiders (regeringsleiders en
staatshoofden) van de lidstaten en de voorzitter van de Commissie (art. 15 Unieverdrag). De Europese
Raad is een formele Unie-instelling (art. 13 Unieverdrag) en komt minstens viermaal per jaar bijeen en
besluit met consensus, tenzij de Verdragen anders bepalen. Art. 235 en 236 Wv specificeren nader de
wijze van besluiten en stemmen in de Europese Raad. De voorzitter is een gekozen vaste voorzitter voor
een periode van tweeënhalf jaar. Voorzitterschap is bedoeld om de Unie een gezicht te geven, maar ook
om de consensus en samenhang in de Europese Raad te bevorderen.
- Taken en bevoegdheden art. 15 Unieverdrag Raad geeft de nodige impulsen en bepaalt de
algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten, maar oefent geen wetgevingstaak uit (enigszins
vergelijkbaar met een nationaal kabinet). Belangrijkste functies: het bepalen van de koers van de
Europese samenwerking en integratie, het vinden van politieke akkoorden over benoemingen en het
beslechten van politieke crises, vooral daar waar de lagere instantie, de Raad (van ministers) er niet
uitkomt. Daarnaast ook strategische belangen en doelstellingen voor extern optreden vaststellen (art. 22
Unieverdrag) en in het bijzonder t.a.v. het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (art. 26
Unieverdrag). Zie voor andere bevoegdheden art. 17 lid 7 Unieverdrag, art. 68 Wv en art. 83 Wv.
- Institutionele positie de meeste wetgevende besluiten vormen de formele uitwerking van politieke
akkoorden tussen de politieke groeperingen. De Europese Raad speelt een sleutelrol in het bereiken van
zulke politieke akkoorden. Het lichaam oefent dus een groot gezag uit, hoewel het maar weinig vergadert.
Dat kan doordat het de dragers van het hoogste politieke gezag in de Unie verenigt. Moeilijke kwesties
vinden hun weg naar boven, makkelijkere kwesties worden op lager niveau opgelost.
De Raad (van ministers) van de Europese Unie:
- Grondslag en samenstelling in de Verdragen wordt de Raad van Ministers kortweg aangeduid als de
Raad. De Raad is behalve deel van de uitvoerende macht ook onderdeel van de wetgevende macht en
vindt zijn wettelijke grondslag in art. 13 Unieverdrag. Art. 16 Unieverdrag bepaalt de samenstelling elk
land heeft een lid met de rang van minister. De Raad vertegenwoordigt daarmee de lidstaten en de
nationale belangen in het Europese besluitvormingsproces. Er is sprake van een dubbel
, Internationaal en Europees recht – samenvatting Europeesrechtelijk deel
meerderheidssysteem bij stemming en elke bindende juridische handeling van de Raad heeft een eigen
specifieke grondslag in een van de Verdragen. De Raad komt in verschillende formaties bijeen en
vergadert daardoor feitelijk in een telkens wisselende samenstelling van vakministers, afhankelijk van het
onderwerp dat op de agenda staat (zie bijv. art. 16 lid 6 Unieverdrag).
- Taken en bevoegdheden twee verschillende functies:
1. Oefent samen met het Europees Parlement de wetgevings- en de begrotingstaak uit (art. 16 lid 1
Unieverdrag) richtlijnen, verordeningen en andere besluiten van de Unie worden door de Raad
uitgevaardigd, in veel gevallen samen met het Europees Parlement wetgevend.
2. Daarnaast beleidsbepalende en coördinerende (uitvoerende) taken onder de bij de Verdragen
bepaalde voorwaarden de Raad is sterk betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van allerlei
beleid van de Unie uitvoerend.
De vakministers vergaderen in hun vakraden periodiek, vaak maandelijks en meestal in Brussel. Het in
Brussel gevestigde Coreper vormt de spil van dit onderhandelingscircuit (art. 16 lid 7 Unieverdrag en art.
240 Wv). De rol van de ministers bestaat meestal uit het accorderen van het reeds in het kader van het
Coreper bereikte onderhandelingsresultaat of het doorhakken van een laatste knoop.
- Institutionele positie oorspronkelijk was de Raad het zwaarste orgaan omdat het de grote beslissings-
en regelgevingsbevoegdheden had. Kritiek was dat de onderhandelingen te ‘geheim’ waren. Daar is
verandering in gekomen. De twee functies van de Raad: wetgeving en uitvoering zijn formeel gesplitst en
de wetgevende functie is formeel openbaar zie art. 16 lid 8 Unieverdrag.
Het Europees Parlement:
- Grondslag en samenstelling het Europees Parlement is de volksvertegenwoordiging in wetgeving en
bestuur van de Unie, naast de Raad, die de belangen van de lidstaten vertegenwoordigt. Het Europees
Parlement vertegenwoordigt de burgers van de Unie art. 14 Unieverdrag. Niet alle burgers van de
lidstaten zijn gelijk vertegenwoordigt beginsel van degressieve vertegenwoordiging brengt mee dat
een Duitse vertegenwoordiger veel meer burgers vertegenwoordigt dan een collega uit Luxemburg. Art.
14 lid 2 Unieverdrag heeft het maximaal aantal leden van het Europees Parlement bepaald op 750 plus
één, namelijk de voorzitter. Komen er staten bij, dan zal er dus een herschikking van de parlementsleden
plaatsvinden.
- Taken en bevoegdheden op grond van art. 14 lid 1 Unieverdrag oefent het Europees Parlement samen
met de Raad de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Politieke controle oefent het zelfstandig uit over
de Commissie.
- Wetgeving de specifieke wetgevingsbevoegdheden zijn afhankelijk van het onderwerp en met
name van de toepassing zijnde rechtsgrondslag die bepalend is voor de besluitvormingsprocedure.
De gewone wetgevingsprocedure is wel op steeds meer terreinen van toepassing. Daarnaast heeft
het Europees Parlement een met wetgeving verwante bevoegdheid in de totstandkoming van de
begroting. Deze komt tot stand in onderhandeling tussen Parlement en Raad. Ook heeft het
Europees Parlement t.a.v. sommige onderwerpen een instemmings- c.q. goedkeuringsrecht.
- Controle de controlerende bevoegdheid is geregeld in het Werkingsverdrag (zie art. 226, 227 en
228 Wv). De politieke controlebevoegdheden van het Europees Parlement zijn vooral gericht op de
Commissie, die immers verantwoording schuldig is tegenover het Parlement (art 17 lid 8
Unieverdrag). Het Parlement kiest ook de voorzitter van de Commissie op voordracht van de
Europese Raad en heeft vervolgens het goedkeuringsrecht t.a.v. de gehele Commissie vóór
aantreding (art. 17 lid 7 Unieverdrag). Het belangrijkste controle- en sanctiemiddel vormt de motie
van afkeuring die het Parlement kan aannemen betreffende het beleid van de Commissie (art. 234
Wv). De politieke controlebevoegdheden van het Parlement zijn niet gericht op de Europese Raad en
de Raad, omdat die verantwoording schuldig zijn tegenover de nationale parlementen (art. 10 lid 2
Unieverdrag). Het Parlement kan hen slechts horen en wel onder voorwaarde hoe de Europese Raad
en de Raad dat hebben voorzien (art. 230 Wv).
- Institutionele positie het feit dat de gewone wetgevingsprocedure voor steeds meer terreinen geldt,
maakt dat de Raad minder gemakkelijk dan vroeger zijn eigen weg kan gaan, omdat het de Raad noopt tot
het rekening houden met de belangrijkste/dominantste standpunten die in het Parlement bestaan.
Daarnaast heeft het Parlement natuurlijk de mogelijkheid tot de motie van afkeuring.
, Internationaal en Europees recht – samenvatting Europeesrechtelijk deel
De Commissie:
- Grondslag, samenstelling en benoeming grondslag is te vinden in art. 17 Unieverdrag. De leden van de
Commissie zijn wel uit de lidstaten afkomstig, maar vertegenwoordigen niet hun lidstaat Commissie
bevordert het algemeen belang van de Unie en oefent haar verantwoordelijkheden onafhankelijk uit (zie
art. 17 Unieverdrag, maar ook art. 245 Wv). Iedere lidstaat heeft een ‘eigen’ Commissaris. De benoeming
geschiedt volgens art. 17 Unieverdrag in samenspel tussen de Europese Raad, de Raad en het Europees
Parlement. De Europese Raad en de Raad besluiten met gekwalificeerde meerderheid. Het Europees
Parlement kiest eerst de voorzitter en heeft later een goedkeuringsrecht t.a.v. het voltallige college.
- Taken en bevoegdheden art. 17 lid 1 Unieverdrag geeft een globale omschrijving van de taken en
functies van de Commissie, maar vormt niet de bron daarvan. De Commissie vervult een hoofdrol in het
toezicht op de uitvoering van EU-besluiten door de lidstaten in het bijzonder de omzetting van richtlijnen
(art. 258 Wv). Art. 17 lid 2 Unieverdrag duidt de belangrijke rol die de Commissie speelt in het
wetgevingsproces vaak heeft de Commissie het exclusieve recht van initiatief zonder voorstel van
de Commissie mag er dan geen besluit worden genomen. Daarnaast kan de Commissie de
onderhandelingen tijdens het wetgevingsproces tot het einde toe dwingend begeleiden en haar invloed
doen gelden, vooral doordat ze het recht heeft haar voorstel de wijzigen zolang de Raad geen besluit
heeft genomen (art. 293 lid 2 Wv). Ook mag de Raad normaliter slechts met unanimiteit afwijken van een
Commissievoorstel (art. 293 lid 1 Wv). De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid ligt echter bij de Raad of de
Raad en het Parlement samen.
- Institutionele positie de Commissie is eigenlijk het dagelijks bestuur van de EU, maar aan de ene kant
heeft ze wel veel meer bevoegdheden dan een gewoon dagelijks bestuur, maar is ook niet in de positie
van uitvoerende macht. Belangrijk om ook te vermelden is dat er een inbreuk gemaakt kan worden op het
recht van initiatief van de Commissie in de laatste (bemiddelings)fase van de gewone
wetgevingsprocedure bestaat de mogelijkheid dat het Parlement en de Raad met (gekwalificeerde)
meerderheid overeenstemming bereiken over een tekst, ook wanneer die afwijkt van het oorspronkelijke
Commissievoorstel (art. 293 jo. 294 lid 10 en 13 Wv).
Het Hof van Justitie van de EU:
- Grondslag, samenstelling en benoeming het Hof van Justitie van de EU bestaat uit het Hof van Justitie,
het Gerecht en de gespecialiseerde rechtbanken (art. 19 lid 1 Unieverdrag). De belangrijkste van de
instanties, het Hof van Justitie, bestaande uit één rechter per lidstaat (art. 19 lid 2 Unieverdrag). Het
Gerecht bestaat uit ten minste één rechter per lidstaat. Het Hof wordt bijgestaan door 8 advocaten-
generaal, een aantal dat door de Raad verhoogd kan worden (art. 252 Wv). Rechters en advocaten-
generaal worden benoemd in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes
jaar en zijn hernoembaar (art. 19 lid 2 Unieverdrag en art. 253 en 254 Wv). Zij dienen personen te zijn die
alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en die aan alle eisen voldoen om in hun onderscheiden
landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden of bekend staan als deskundige rechtsgeleerden.
- Taken en bevoegdheden art. 19 lid 1 Unieverdrag bepaalt dat het Hof van Justitie van de EU de
eerbiediging verzekert van het recht bij de uitlegging en toepassing van de verdragen verplichte
rechtsmacht. Het Hof doet als enige instantie uitspraak in prejudiciële procedures (art. 267 Wv) en
verdragsinbreukprocedures (art. 258 Wv). Het Gerecht is in eerste aanleg bevoegd in een aantal andere
procedures, waaronder in het bijzonder in door particulieren of ondernemingen ingestelde beroepen tot
nietigverklaring van Europese rechtshandelingen (art. 263 Wv). Art. 256 lid 3 Wv opent wel de
mogelijkheid voor het Gerecht om kennis te nemen van prejudiciële vragen aangaande specifieke, in het
statuut bepaalde aangelegenheden, maar tot op heden is van die mogelijkheid nog geen gebruik gemaakt.
Bronnen van Unierecht:
Het Hof van Justitie verzekert de eerbiediging van het recht (art. 19 Unieverdrag). Maar over wat voor recht
hebben we het dan? In beginsel wordt er een onderscheid gemaakt tussen primair en secundair recht.
Sommige rechtsbronnen zijn echter niet zo eenvoudig te classificeren en zijn in die zin ‘in between’.
- Primair recht hiertoe worden allereerst de oprichtingsverdragen gerekend (wat nu neerkomt op het
Wv en het Euratom-verdrag). Op dezelfde hoogte in de juridische hiërarchie staan die verdragen waarbij
de oprichtingsverdragen zijn aangevuld en/of gewijzigd (Europese Akte, Verdrag van Maastricht (EU-