In dit document staan alle leerdoelen (Fontys, ) uitgewerkt en beschreven. Hierbij zijn meerdere boeken/artikels gebruikt om de leerdoelen te beantwoorden.
boeken/schrijvers die o.a. geraadpleegd waren, zijn: sociale psychologie (vonk), Groepsdynamica (Remmerswaal), Cialdini, Goossens, enz.
ABSTRACT
De uitgewerkte leerdoelen 2022-2023; Fontys.
Boeken gebruikt: Sociale psychologie (Vonk &
Hoorens, 2022), Groepsdynamica
(Remmerswaal), Management, organisatie &
gedrag (Bloemers & Hagedoorn, 2001), + + +
BOK Mens en Omgeving
De, binnen dit bestand uitgewerkte data dient enkel
te worden gebruikt voor informatieve doeleinden.
Leerdoelen Mens & Omgeving
Fontys; Uitgewerkt
BSc Toegepaste Psychologie
V77
,Table of Contents
Overzicht van alle leerdoelen ............................................................................................. 5
Mens & sociale beïnvloeding ..................................................................................................... 5
Mens & groepen ........................................................................................................................ 7
Mens & organisatie .................................................................................................................... 8
Mens & cultuur .......................................................................................................................... 9
Mens & sociale beinvloeding ........................................................................................... 10
1/4 .................................................................................................................................. 10
1. De student kan beschrijven wat sociale psychologie inhoudt en wat de rol van sociaal
afstemmen is voor mensen. ......................................................................................................10
2. De student kan de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) beschrijven. ..................10
3. De student kan uitleggen wat zelfkennis en zelfbewustzijn is en hoe dit met elkaar
samenhangt. .............................................................................................................................12
4. De student kan verschillende manieren benoemen en uitleggen hoe we aan kennis over
onszelf komen. .........................................................................................................................12
5. De student kan het verschil tussen het privézelfbewustzijn en publiekszelfbewustzijn
herkennen in een korte casus. ..................................................................................................12
6. De student kan uitleggen wat de functie is van het hebben van een zelfbewustzijn en wat het
effect is van een verhoogd zelfbewustzijn. ................................................................................12
7. De student kan beschrijven hoe zelfkennis georganiseerd is..................................................14
8. De student kan uitleggen welke vormen van zelfwaardering er zijn en deze herkennen in een
casus. ........................................................................................................................................15
9. De student kan de 4 zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een korte casus. .......16
2/4 .................................................................................................................................. 18
1. De student kan de verschillende motieven voor zelfpresentatie herkennen in een korte casus.
.................................................................................................................................................18
2. De student kan de gevolgen van zelfpresentatie beschrijven. ................................................18
3. De student kan uitleggen hoe mensen een eerste indruk vormen van anderen, waarom
mensen dit doen en welke rol sociale categorisatie daarbij speelt. ...........................................20
4. De student kan benoemen welke kenmerken van mensen van invloed zijn op hoe we
personen waarnemen en op welke manier deze van invloed zijn op onze waarneming. ............. 2
5. De student kan uitleggen wat de rol van non-verbaal gedrag is bij het waarnemen van
personen en kan voorbeelden van non-verbaal gedrag beschrijven en herkennen. ...................10
6. De student kan de self-serving bias herkennen uit een korte casus. ......................................11
, 7. De student kan uitleggen wat met attributie wordt bedoeld, de verschillende vormen ervan
beschrijven en onderscheiden...................................................................................................11
8. De student kan de fundamentele attributiefout herkennen in een korte casus. ....................13
9. De student kan uitleggen wat de sociametertheorie te maken heeft met zelfbeeld. ..............14
3/4 .................................................................................................................................. 15
1. De student kan de definitie van sociale beïnvloeding benoemen...........................................15
2. De student kan de beïnvloedingsprincipes van Cialdini herkennen in een korte casus.......16
3. De student kan het verschil tussen informationeel en normatief conformisme beschrijven.
17
4. De student kan het verschil tussen de twee motieven om te conformeren herkennen in
een korte casus. ........................................................................................................................17
5. De student kan het verschil tussen de injunctieve- en descriptieve groepsnorm
beschrijven. ..............................................................................................................................18
6. De student kan uitleggen wat priming is. ..........................................................................18
7. De student kan de verschillende biases herkennen in een korte casus. .............................19
8. De student kan de verschillende heuristieken herkennen in een korte casus. ...................19
9. De student kan de verschillende fallacies herkennen in een korte casus. ..........................19
10. De student kan uitleggen wat (re-)framing inhoud. .......................................................21
11. De student kan beschrijven hoe gewoontegedrag ontstaat. ................................................21
4/4 .................................................................................................................................. 22
1. De student kan de theorie van cognitieve dissonantie van Festinger (1957) beschrijven........22
2. De student kan de verschillende componenten van een attitude herkennen aan de hand van
het drie-componentenmodel. ...................................................................................................23
3. De student kan de rol van evaluatieve conditionering bij attitudevorming beschrijven. ....24
4. De student kan de theorie van gepland gedrag beschrijven. .............................................25
5. De student kan onderdelen van het Elaboration Likelihood Model (ELM) herkennen in een
korte casus. ..............................................................................................................................28
6. De student kan bronnen van weerstand tegen beïnvloeding herkennen in een korte casus...31
7. De student kan de 6 principes van een Nudge volgens het libertair paternalisme herkennen
uit een korte casus. ...................................................................................................................32
8. De student kan uitleggen in welke context een nudge het beste toegepast kan worden. ......32
Mens & Groepen ............................................................................................................. 34
1. De student kan omschrijven wat groepsdynamica is en de relevantie van groepsdynamica
beschrijven. ..............................................................................................................................34
, 3. De student kan de fasen van groepsontwikkeling beschrijven en herkennen in een simpele
casus. ........................................................................................................................................38
4. student kan de verschillende niveaus in groepen beschrijven en herkennen in een simpele
casus. ........................................................................................................................................40
5. De student kan de functionele rollen in groepen beschrijven. ...............................................44
6. De student kan de Belbin groepsrollen beschrijven en herkennen in een simpele casus. .......45
7. De student kan op hoofdlijnen de opbouw van de Roos van Leary omschrijven. ...................48
9. De student kan omschrijven wat conformiteit is en hoe dit zich uit in groepen. ....................50
10. De student kan omschrijven wat groepsnormen zijn. ..........................................................51
11. De student kan beschrijven op welke manieren besluitvorming in groepen plaatsvindt en
wat besluitvorming in groepen meer effectief maakt. ...............................................................52
12. De student kan de basisstappen in besluitvorming benoemen en toepassen. ......................52
Mens en organisatie ........................................................................................................ 55
1. De student kan aangeven wat onder “organisatiestructuur’ verstaan wordt .........................55
2. De student kan de meest voorkomende organisatiestructuren van organisaties benoemen en
deze herkennen in een simpele casus. ......................................................................................56
3. De student kan aangeven wat onder ‘cultuur’ en ‘organisatiecultuur’ verstaan wordt. .........60
4. De student kan de belangrijkste cultuurelementen benoemen en deze aanwijzen in een
organisatie. ...............................................................................................................................60
5. De student kan op hoofdlijnen de factoren benoemen die organisatiecultuur kunnen
veranderen. ..............................................................................................................................61
6. De student kan uitleggen wat het verschil tussen management en leidinggeven is. ...............62
7. De student kan de relatie tussen leiderschap en macht aangeven en enkele machtsbronnen
van leidinggevenden in organisaties benoemen. .......................................................................63
8. De student kan stijlen van leiderschap onderscheiden (autocratisch, democratisch, laissez-
faire) .........................................................................................................................................64
9. De student kan aangeven wat transactioneel en transformationeel leiderschap is. ...............65
10. De student kan aangeven uit welke vier componenten transformationeel leiderschap
bestaat. ....................................................................................................................................66
11. De student kan aangeven wat taakgericht en mensgericht leiderschap is en deze herkennen
in een simpele casus. ................................................................................................................67
12. De student kan de definitie beschrijven van motivatie (in de context van organisaties).......68
13. De student kan de motivatietheorieën van Maslow, Herzberg, Vroom, Adams en Latham &
Locke in hoofdlijnen beschrijven en de belangrijkste begrippen bij elke theorie te noemen. .....69
14. De student kan aangeven hoe leidinggevenden vanuit de theorie in de praktijk medewerkers
kunnen motiveren. ...................................................................................................................69
,Mens en Cultuur; Uitgewerkt ........................................................................................... 74
1. De student kan de definitie van cultuur beschrijven. .............................................................74
2. De student kan de invloed van cultuur op menselijk gedrag en attitude beschrijven. ............74
3. De student kan de (6) dimensies van Hofstede herkennen uit een korte casus. .....................75
4. De student kan de het verschil tussen een hoge en lage context cultuur beschrijven. ............77
5. De student kan de contacthypothese van Allport herkennen in een korte casus....................77
5. De student kan de contacthypothese herkennen in een korte casus. .....................................77
6. De student kan de dimensies van het 8-GLOBE model herkennen in een korte casus. ...........78
7. De student kan de vier acculturatiestrategieën van Berry herkennen in een korte casus. ......79
8. De student kan de definitie van inclusie beschrijven. ............................................................80
9. De student kan de inclusieve benadering benoemen.............................................................80
10. De student kan beschrijven welke interventies er zijn om inclusie te bevorderen. ...............80
, Overzicht van alle leerdoelen
Mens & sociale beïnvloeding
1/4
1. De student kan beschrijven wat sociale psychologie inhoudt en wat de rol van
sociaal afstemmen is voor mensen.
2. De student kan de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) beschrijven.
3. De student kan het verschil tussen het privézelfbewustzijn en
publiekszelfbewustzijn herkennen in een korte casus.
4. De student kan uitleggen wat zelfkennis en zelfbewustzijn is en hoe dit met
elkaar samenhangt.
5. De student kan uitleggen wat de functie is van het hebben van een
zelfbewustzijn en wat het effect is van een verhoogd zelfbewustzijn.
6. De student kan verschillende manieren benoemen en uitleggen hoe we aan
kennis over onszelf komen.
7. De student kan beschrijven hoe zelfkennis georganiseerd is.
8. De student kan uitleggen welke vormen van zelfwaardering er zijn en deze
herkennen in een casus.
9. De student kan de vier zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een
korte casus.
2/4
1. De student kan de verschillende motieven voor zelfpresentatie herkennen in een
korte casus.
2. De student kan de gevolgen van zelfpresentatie beschrijven.
3. De student kan uitleggen hoe mensen een eerste indruk vormen van anderen,
waarom mensen dit doen en welke rol sociale categorisatie daarbij speelt.
4. De student kan benoemen welke kenmerken van mensen van invloed zijn op hoe
we personen waarnemen en op welke manier deze van invloed zijn op onze
waarneming.
5. De student kan uitleggen wat de rol van non-verbaal gedrag is bij het
waarnemen van personen en kan voorbeelden van non-verbaal gedrag
beschrijven en herkennen.
6. De student kan de self-serving bias herkennen uit een korte casus.
,7. De student kan uitleggen wat met attributie wordt bedoeld, de verschillende
vormen ervan beschrijven en onderscheiden.
8. De student kan de fundamentele attributiefout herkennen in een korte casus.
9. De student kan uitleggen wat de sociometertheorie te maken heeft met
zelfbeeld
3/4
1. De student kan de definitie van sociale beïnvloeding benoemen.
2. De student kan de beïnvloedingsprincipes van Cialdini herkennen in een korte
casus.
3. De student kan informationeel en normatief conformisme herkennen in een
korte casus.
4. De student kan het verschil tussen informationeel en normatief conformisme
beschrijven.
5. De student kan het verschil tussen de injunctieve- en descriptieve groepsnorm
beschrijven.
6. De student kan het verschil tussen de twee motieven om te conformeren
herkennen in een korte casus.
7. De student kan uitleggen wat priming is.
8. De student kan de verschillende biases herkennen in een korte casus.
9. De student kan de verschillende heuristieken herkennen in een korte casus.
10. De student kan de verschillende fallacies herkennen in een korte casus.
11. De student kan uitleggen wat (re-)framing inhoud.
12. De student kan beschrijven hoe gewoontegedrag ontstaat.
4/4
1. De student kan de theorie van cognitieve dissonantie van Festinger (1957)
beschrijven.
2. De student kan de verschillende componenten van een attitude herkennen aan
de hand van het drie-componentenmodel.
3. De student kan de theorie van gepland gedrag beschrijven.
4. De student kan onderdelen van het Elaboration Likelihood Model (ELM)
herkennen in een korte casus.
,5. De student kan bronnen van weerstand tegen beïnvloeding herkennen in een
korte casus.
6. De student kan de rol van evaluatieve conditionering bij attitudevorming
beschrijven.
7. De student kan de 6 principes van een Nudge volgens het libertair paternalisme
herkennen uit een korte casus.
8. De student kan uitleggen in welke context een nudge het beste toegepast kan
worden.
Mens & groepen
1. De student kan omschrijven wat groepsdynamica is en de relevantie van
groepsdynamica beschrijven.
2. De student kan de types van een groep benoemen en herkennen in een eigen
casus.
3. De student kan de fasen van groepsontwikkeling beschrijven en herkennen in
een simpele casus.
4. De student kan de verschillende niveaus in groepen beschrijven en herkennen in
een simpele casus.
5. De student kan de functionele rollen in groepen beschrijven.
6. De student kan de Belbin groepsrollen beschrijven en herkennen in een simpele
casus.
7. De student kan op hoofdlijnen de opbouw van de Roos van Leary omschrijven.
8. De student kan beschrijven hoe de Roos van Leary ingezet kan worden om
gedrag in groepen te sturen.
9. De student kan omschrijven wat groepsnormen zijn.
10. De student kan omschrijven wat conformiteit is en hoe dit zich uit in groepen.
11. De student kan beschrijven op welke manieren besluitvorming in groepen
plaatsvindt en wat besluitvorming in groepen meer effectief maakt.
12. De student kan de basisstappen in besluitvorming benoemen en toepassen.
, Mens & organisatie
1. De student kan aangeven wat onder “organisatiestructuur’ verstaan wordt,
2. De student kan de meest voorkomende organisatiestructuren van organisaties
benoemen en deze herkennen in een simpele casus.
3. De student kan aangeven wat onder ‘cultuur’ en ‘organisatiecultuur’ verstaan
wordt.
4. De student kan de belangrijkste cultuurelementen benoemen en deze aanwijzen
in een organisatie.
5. De student kan op hoofdlijnen de factoren benoemen die organisatiecultuur
kunnen veranderen.
6. De student kan uitleggen wat het verschil tussen management en leidinggeven
is.
7. De student kan de relatie tussen leiderschap en macht aangeven en enkele
machtsbronnen van leidinggevenden in organisaties benoemen.
8. De student kan stijlen van leiderschap onderscheiden (autocratisch,
democratisch, laissez-faire)
9. De student kan aangeven wat transactioneel en transformationeel leiderschap is
10. De student kan aangeven uit welke vier componenten transformationeel
leiderschap bestaat.
11. De student kan aangeven wat taakgericht en mensgericht leiderschap is en deze
herkennen in een simpele casus.
12. De student kan de definitie beschrijven van motivatie (in de context van
organisaties).
13. De student kan de motivatietheorieën van Maslow, Herzberg, Vroom, Adams en
Latham & Locke in hoofdlijnen beschrijven en de belangrijkste begrippen bij elke
theorie te noemen.
14. De student kan aangeven hoe leidinggevenden vanuit de theorie in de praktijk
medewerkers kunnen motiveren.
, Mens & cultuur
1) De student kan de definitie van cultuur beschrijven.
2) De student kan de invloed van cultuur op menselijk gedrag en attitude
beschrijven.
3) De student kan de dimensies van Hofstede herkennen uit een korte casus.
4) De student kan de het verschil tussen een hoge en lage context cultuur
beschrijven.
5) De student kan de contacthypothese herkennen in een korte casus.
6) De student kan de dimensies van het 8-GLOBE model herkennen in een korte
casus.
7) De student kan de vier acculturatiestrategieën van Berry herkennen in een korte
casus.
8) De student kan de definitie van inclusie beschrijven.
9) De student kan de inclusieve benadering benoemen.
10) De student kan beschrijven welke interventies er zijn om inclusie te bevorderen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper V77. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €35,59. Je zit daarna nergens aan vast.