Humane Levenscyclus II
HC 2 – Onderzoeksvraag en studiedesign
PICO =
P: Population (patiënt/probleem/populatie)
I: Intervention (interventie/blootstelling/determinant)
C: Control (controle/vergelijking)
O: Outcome (uitkomst
2 hoofdvormen van onderzoek:
- Observationeel onderzoek, de deelnemers worden alleen geobserveerd, de onderzoeker grijpt niet in.
o Case-control onderzoek
Case = persoon met uitkomst, vaak ziekte
Controle = persoon zonder die uitkomst
Er worden vergelijkbare controles voor uitgevoerd.
Het is retro-perspectief, je kijkt terug naar het verleden, want je selecteert cases op hun
uitkomst (bijv. ziekte) en dan vraag je terug naar de oorzaak.
Voordeel: Je hoeft niet te wachten totdat mensen ziek worden, want je selecteert ze als ze
ziek zijn + Je kan zeldzame ziektes ermee bestuderen.
Nadeel: Selectie van cases en controles is lastig + Er is recall bias, determinant moet worden
teruggevraagd in de tijd en dat is soms lastig.
o Cohortonderzoek
Onderzoekspopulatie bestaat uit mensen die 1 of meer kenmerken delen en deze personen
worden voor langere tijd gevolgd.
Het is properspectief, meerdere metingen worden gedaan over de tijd bij dezelfde personen.
Determinant wordt in het heden gemeten en de uitkomst in de toekomst.
Voordeel: Minder kans op meetfouten bij determinant (geen recall bias) en bij selectie van
proefpersonen
Nadeel: Minder efficiënt want het duurt lang om te wachten totdat er een ziekte optreedt.
Wat is de associatie…?
o Transversaal onderzoek / Cross-sectional
Wordt meestal met een cohort uitgevoerd.
Determinant en de uitkomst worden op hetzelfde moment gemeten.
Voordeel: Efficiënt design.
Nadeel: Oorzaak en gevolg zijn lastig uit elkaar te halen, daarom is er na een transversaal
onderzoek vaak nog pro perspectief onderzoek nodig.
Wat is de associatie…?
- Experimenteel onderzoek, ene groep wordt blootgesteld aan determinant en andere niet om te kijken
of de blootstelling effect heeft.
Het wordt altijd uitgevoerd met een cohort en het is dus properspectief.
o Randomised controlled trial (RCT)
De groepen zijn vergelijkbaar aan elkaar want ze worden ingedeeld op basis van toeval
(random). De onderzoeker bepaald welke groep wel of niet wordt blootgesteld aan
interventie, random.
Het is prospectief.
Nadeel: RCT is beperk toepasbaar, vanwege ethische bezwaren of het is praktisch niet
uitvoerbaar + Resultaten zijn beperkt generaliseerbaar, want je doet vaak onderzoek met
specifieke groepen
Wat is het effect/invloed…?
,HC 3 – Groei en ontwikkeling
Groei en ontwikkeling van gezond kind:
1. Lichamelijke groei
Standaardmaten voor groei:
- Lengte
- Gewicht
- Hoofdomtrek, dit is vooral in het eerste jaar erg belangrijk omdat het hoofd heel erg groeit door de
hersenontwikkeling dus dat is belangrijk om te monitoren
Deze factoren worden altijd gemeten, en ook simultaan (tegelijkertijd).
Aan de hand van groeidiagrammen kan worden gezien of een kind binnen de norm groeit. De meeste kinderen
zijn binnen de -2 SD of +2 SD, alles daar onder/boven is te klein/groot.
Belangrijk is, 1 meetmoment is niet voldoende want het verloop is belangrijk. Door op meerdere momenten te
meten kan er worden gekeken of een kind zijn curve volgt.
Reden tot zorg wanneer: de groei afwijkt van zijn geboortecurve, zijn eigen curve. Dit kan bijvoorbeeld even
zijn door een virus, dat hij dan minder eet en achterblijft in de groei, dit wordt dan later met catch up growth
weer ingehaald
Factoren die lengtegroei bepalen:
- Genetische factoren, belangrijkste factor
- Hormonen
- Voeding
- Psychosociale factoren
Groeistudies laten 2 dingen zien:
Kinderen worden steeds langer, seculaire groeiverschuiving dit komt door:
o Betere hygiëne
o Betere voeding
o Betere leefomstandigheden
o Betere gezondheidszorg
o Minder (infectie)ziekten
Sinds de laatste 2 studies is er een stagnatie van de lengtegroei, dit komt door:
o Er is een biologisch maximum bereikt, de
omgevingsomstandigheden zijn al optimaal en kunnen
niet verder beteren
o Eetgedrag is de laatste decennia verslechterd
In het eerste jaar is de energiebehoefte en groeisnelheid heel hoog, met
name de eerste 3 maanden.
De lichaamsverhouding verandert naarmate een kind groeit
De gemiddelde leeftijd in maanden is bekend waarop
tanden doorkomen in het gebit. In geval van adoptie of als
de leeftijd onbekend is, dan kan dat aan het gebit worden
gezien.
2. Motorische ontwikkeling
Er zijn verschillende fases in motorische ontwikkeling en we hebben ieder een eigen bewegingspatroon, die
zijn aangepast aan de taken die een kind in die periode doet.
Dit is een discontinu proces, er moet eerst iets worden afgebroken voordat er iets nieuws bij kan komen.
Bijvoorbeeld: als een kind net is geboren bewegen zijn armen naar dezelfde kant waar het hoofd naartoe
, draait, als reflex. Zijn armen moeten eerst los van zijn hoofd kunnen bewegen voordat hij verder motorisch kan
ontwikkelen.
Er is een variatie in tijdstip waarop bewegingspatronen worden bereikt en ook de weg waarop dat wordt
bereikt.
De volgorde van motorische ontwikkeling, zit minder variatie in:
1. Proximaal – Distaal, van dichtbij de romp naar veraf (schoudermotoriek ontwikkelt eerder dan
polsmotoriek)
2. Craniaal – Caudaal, van boven naar onder (handen en armen ontwikkelen eerder dan benen en
voeten)
3. Grof – Fijn (eerder lopen en bal vangen dan knippen of klein ding vangen)
3. Cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling: het proces van leren, het gebruiken en organiseren van kennis.
De grootste basis is in de zuigelingsperiode, daarin leert het kind herkennen.
Door ontwikkelingen worden nieuwe ervaringen opgedaan en deze worden in een bestaand kader geplaatst en
zo ontwikkelt een kind op cognitief vlak.
Sociaal-emotionele ontwikkeling: ontwikkeling van eigen persoonlijkheid binnen sociale context.
- Sociale ontwikkeling: krijgen van begrip voor andere mensen en ontwikkelen van positief gedrag en
vaardigheden. De focus ligt op het kind zelf en de omgeving
- Emotionele ontwikkeling: leren om de gevoelens van zichzelf en andere te herkennen. Focus ligt meer
op kind zelf.
4. Taalontwikkeling
Fasen van spraak-/taalontwikkeling:
1. Prelinguale fase (eerste levensjaar): klanken, huilen, brabbelen
2. Vroeglinguale fase (12-18 maanden): productie eerste worden, ontdekking van functies van woorden
3. Differentiatiefase (18 maanden – 5 jaar): steeds langere zinnen
4. Voltooiingsfase (5 jaar+): gelegde basis ontwikkelt naar volwassen taalgebruik
In de periode vanaf de geboorte tot 7 jaar zijn kinderen heel goed in staat om een tweede taal te leren.
Alle bovenstaande ontwikkelingen gaan eigenlijk allemaal met elkaar gepaard, want zonder de een kan je de
ander ook niet doen.
HC 4 – Gezondheid van kinderen wereldwijd
De zuigelingensterfte in Nederland is de afgelopen jaren afgenomen. Dit heeft te maken met betere
gezondheidszorg: afname van infecties, betere hygiëne en betere kennis. Met name hygiëne en riolering is
hierbij heel erg belangrijk.
Na 5 jaar is je immuunsysteem beter ontwikkelt en ben je minder vatbaar voor ziektes, als je de grens van 5
jaar hebt bereikt is je overlevingskans groter.
De oorzaak van neonatale sterfte is vaak:
- Complicaties bij zwangerschap/geboorte
- Sepsis, ontstekingsreactie
Neonatale sterfte vindt vaak plaats rond de eerste dagen, ondanks dat de grens ligt bij 28 dagen.
Een belangrijke factor bij neonatale sterfte is de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, dit is heel erg
belangrijk.
De oorzaken van kindersterfte zijn vaak infecties, en dan met name:
- Longontsteking, pneumonie
- Diarree
De oorzaak van diarree is meestal een bacterie/virus/parasiet. Deze besmetting kan via niet schoon
drinkwater, riolering of slechte hygiëne.