Cognitie en gedrag, hoorcollege 1: introductie
Mind (geest): the mind is a set of cognitive faculties including consciousness, perception, thinking,
judgement and memory.
-kennis
-geheugen
-leren
-perceptie
-probleem oplossen
-beslissen
-taal
-bewustzijn
-aandacht
Beslissing nemen:
Stimulus detectie-> stimulus discriminatie -> kiezen-> uitvoeren actie
Mentale processen meten:
Donders: reactietijd meten
Simpele reactietijd taak: stimulus+motor respons
Keuze reactietijd taak: stimulus detectie+ stimulus discriminatie+ kiezen+ motor respons (beslissing
nemen)
Door discriminatie en kiezen is er een verschil in reactie tijd.
Go/No go taak: wel of niet drukken, stimulus detectie+ stimulus discriminatie+ motor respons.
Weber: hoeveelheden onderscheiden
wet v weber: een waarneembaar verschil, bijvoorbeeld tussen twee groottes, is niet absoluut maar
relatief.
Introspectie:
Stream of consciousness: De inhoud van ons bewustzijn is een parade van sensaties, gevoelens,
gedachten, beelden etc.
Informatieverwerking:
Hersenen zijn als een pc, input-> verwerking -> output. (in flowdiagram weergegeven)
Structurele modellen: gaan altijd over de hersenen (fysieke structuren).
Procesmodellen: gaan over de cognitieve processen die er spelen.
Hoorcollege 2: Waarneming, zintuigsystemen
Deel 1: waarneming onderzoeken
Sensatie: Vroeg stadium van verwerking van stimuli->
Waarnemen: Betekenisvol en georganiseerd
Verschillende zintuigen hebben eigen soort receptoren, eigen soort sensorische neuronen, eigen gebied
in de hersenen en een eigen plekje binnen dit gebied.
Hoeveel sensoren?: Zien, horen, proeven, ruiken, voelen, evenwicht
-Voelen=Pijn en druk (en elektroreceptie (niet in mensen))
Hoe onderzoeken we waarnemingen
Sensorische fysiologie: Fysische stimulus zorgt voor fysiologische reactie
Fysiologische psychologie: fysiologische reactie-> sensorische waarneming
Psychofysica: Fysische stimulus-> sensorische waarneming.
Just noticeable difference: Verschil drempel in iets wel of niet waarnemen.
Hoe meet je de drempel:
1.Detectie (Absolute drempel): De stimulus-sterkte wordt in kleine stappen vergroot totdat de stimulus
wordt waargenomen. (niet discreet tho door ruis= interne of externe fluctuaties)
,2. Discriminatie (verschil-drempel): De stimulus-sterkte wordt in kleine stappen vergroot totdat de
stimulus net gelijk is aan de referentiestimulus.
-Weber-Fechner wet: Beschrijft de relatie tussen een fysische intensiteit en de waaargenomen
ervaren intensiteit. Is een logaritmische schaal.
Cross-modality matching: De intensiteit van de ene sensorische stimulus wordt gelijk gesteld aan die
van een andere. -> -Power-law: Bij een power <1 geldt de Weber-Fechner wet, anders krijg je een
exponentiële funcite.
Stappen tot waarnemen:
1. Energie uit de wereld-> 2. Ontvanger met een vertaler; vertaalt fysieke energie naar neurale
activiteit-> 3. Bekabeling voor transport (= neuronen)-> 4. Relay station (=thalamus) -> de cortex zet
signaal om in sensatie/waarneming.
Sensorische systemen passen zich aan aan de omgeving-> hersenen geïnteresseerd in verandering.
vb: Adaptie: Systemen afstellen aan nieuwe situ, verandert als de omgeving verandert.
Door de stimuli van buiten zitten er verschillen in de zintuig systemen, maar overeenkomsten:
-adaptie, - types codering, -cognitieve factoren.
Deel 2: Chemische zintuigen
1. Smaak:
Functie: Goed of slecht
Sensoren nemen smaak op en sturen signaal naar brein.
Receptoren zijn gelijk verdeeld, maar de plaatsaspecten worden door het brein gemaakt.
2. Reuk:
Stimulus via neusholte, olfactorische sensorische neuronen nemen dit op en gaan door de cribiforme
plaat naar olfactory bulb. Info gaat naar : 1. Limbisch systeem: Emoties/motivatie of
2. Orbitofrontale cortex: Onderscheidingsvermogen. (gaat niet eerst via thalamus)
Sterke associatie tussen geheugen en geur.
Geur (via nasal pharynx) bepaalt ook onze smaak (de psychologische gewaarwording).
Feromonen: Mensen nemen t niet op, doordat we geen vomeronasal orgaan sensoren hebben.
Deel 3: tast en lichaamssensoren
Huidreceptoren:
Nociceptor: Pijnreceptor Thermoreceptor: reageert op temp.
Proprioceptors (muscle spindles): geven je houding weer ten opzichte van de rest van je lichaam.
Paden:
1. Anterolateral column systeem: Pijn/temperatuur/ tast
2. Dorsal column mediaal lemniscaal systeem: Tast/vibratie/ arm proprioceptie
Hoe ontstaat signaal: Druk-> membraan vervormt -> ion kanalen openen -> actiepotentialen+
mechanoreceptoren ; je krijgt signalen door fysieke vervorming
Soorten receptoren:
1. Slowly adapting receptoren: Blijven vuren (combi van deze 4 mogelijk)
2. Rapidly adapting: Stoppen met vuren
1. Grote receptieve velden
2. Kleine receptieve velden.
Codering:
Om signalen uit elkaar te halen (daarom zoveel verschillene receptoren).
-Labeled lines:: zitten in bijna ieder zintuig systeem.
Tweepuntstreshold: Of je kan onderscheiden hoeveel stimuli er zijn. Wordt bepaald door de grootte
van de receptieve velden en de mate van overlap.
, receptief veld van het sensorische neuron: Dat deel van het lichaamsoppervlak waar een stimulus het
vuren van dat neuron induceert.
Center-surround organisatie: In het centrale deel zorgt stimulatie voor activatie van de cel. In het
gebied er omheen zorgt het juist voor inhibite.
Evenwicht:
6 vrijheidsgraden om te bewegen.
Evenwichtsorgaan. 3 rotaties: halfcirkelvormige kanalen. Bevat vloeistof, vloeistof blijft achter bij
beweging, haarcellen worden 1 kant opgeduwd-> ion kanalen openen, bij andere dicht. (ook
mechanoreceptoren). Pikt alleen rotatieversnelling op.
3 translatie: Sacs, voor lineaire versnelling en tilt.
Deel 4: Horen
Ook mechanoreceptoren.
theorie over toonhoogtes: Kijk thuis
Hoorcollege 2: Waarneming deel 2: Visueel systeem
Deel 1: Wat ziet ons oog (niet)?
Een object reflecteert licht, heeft geen kleur van zichzelf. (Vergeleken met de rest van de omgeving
kan iets een andere kleur hebben).
De projectie van licht en objecten:
Plaatje komt op en rond onze fovea.
Fovea (gele vlek): Scherpste beeld (omdat de “bekabeling” (=oogzenuw) er niet voor zit en de
dichtheid van receptoren het grootste is) . Heeft kegeltjes in het midden en staafjes alleen aan de
buitenkant.
Oogzenuwen verlaten oog door blinde vlek: Zitten geen fotoreceptoren. Blinde vlek valt niet op
omdat we twee ogen hebben.
Netvlies:
-Kegeltjes:
1.verantwoordelijk voor kleurenzien
2. Vooral in fovea
3. Vooral gedurende daglicht(=fototopisch)
4. Hoogoplossend vermogen (= scherpte)
5. 3 soorten-> mogelijk om kleuren te zien
-Long wave (rood)
-Medium wave (groen)
-Short wave (blauw)
-Staafjes:
1. Kleurenblind maar gevoeliger
2. Meer in de periferie
3. Ook s’avonds (= scotopisch)
Receptieve velden:
Staafje/kegeltje-> horizontale cel-> bipolaire cel->amacrine cel-> ganglion cel->-optic nerve
Hoe verder je van de fovea afgaat, hoe groter de receptieve velden, hoe minder scherp het zicht.
-> Gevolg: Je ziet scherp waar je op focust, maar de omgeving is wazig (je kan niet overal tegelijk
naar kijken). Wij zijn de wereld als scherp omdat we constant oogbewegingen maken.