Intelligentie
1. De student weet wat intelligentie is.
Intelligentie = De mentale capaciteit om kennis te verwerven, te redeneren en
effectief problemen op te lossen.
2. De student kent de verschillen tussen crystalized en fluid intelligence zoals
benoemd door Cattell en kan deze herkennen in een korte casus.
Vloeibare en gekristalliseerde intelligentie (door Raymond Catell):
- Gekristalliseerde intelligentie (Crystalized intelligence)
Alle kennis die iemand heeft + het kunnen terughalen van die kennis
- Vloeibare intelligentie (Fluid intelligence)
De mogelijkheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen.
Bijvoorbeeld: Ruimtelijk inzicht.
37
, 3. De student kent verschillende intelligentietheorieën (Spearman, Sternberg
en Gardner).
Spearmans algemene factor
Bijvoorbeeld: Iemand die hoog scoort op een test, scoort meestal ook hoog op
een andere test.
^Hieruit concludeerde Spearman dat er een soort ‘Algemene intelligentie’ moet
bestaan, een algemene eigenschap, de hoofdfactor die de basis vormt van alle
psychische activiteiten, dus ook intelligentie.
= Hij noemde dit de algemene factor of G-factor (General).
Cognitieve theorieën over intelligentie
Triarchische theorie: Een theorie over intelligentie van Sternberg die vindt dat er
3 vormen van intelligentie zijn:
1. Praktische intelligentie
Ook wel contextuele intelligentie of gezond verstand.
Het goed of niet goed met je omgeving om kunnen gaan.
2. Logisch redeneren
Ook wel analytische of componentiele intelligentie.
Dit wordt meestal gemeten bij IQ testen -Het analyseren van problemen.
3. Experimentele intelligentie
Inzicht en creativiteit, het zien van relaties tussen concepten.
38