Ontwikkeling en psychische gezondheid aantekeningen
Er wordt gekeken naar de levensloop ontwikkeling, meestal is dit gefocust op het begin
omdat hier aanzienlijk veel veranderd maar ook invloed kan hebben op later. Er zijn
individuele verschillen bij betrokken en ook culturele variatie speelt een rol. Er wordt
gekeken naar verschillende wetenschappelijke perspectieven en onderzoeksmethoden.
Ontwikkeling: verandering binnen het leven van een individu
Ontwikkelingsplasticiteit: het aanpassen van ontwikkeling op basis van omgevingsfactoren,
het aanpassen van je fenotype
Graduele specialisatie: een organisme kan niet van het begin opeens expert worden. Je moet
je fenotype opbouwen. Hoe beter de skills zijn, hoe beter je kan aanpassen aan je omgeving.
De ontwikkeling vindt gradueel binnen het leven van een individu plaats en zo beter
aangepast raakt aan het leven.
Ontwikkelingsprogrammering: de effecten van prenatale en neonatale ervaringen op
volwassen functioneren.
Comparatieve en evolutionaire perspectieven
Comparatief: vergelijkingen tussen soorten
Evolutionair: hoe en waarom eigenschappen evolueren
Cross-culturele perspectieven
Hoe ontwikkelen eigenschappen in verschillende culturen?
Cultuur: eigenschappen van een groep mensen die worden overgedragen door middel van
sociaal leren (normen, gebruiken, voedsel, …)
Cumulatieve cultuur: je innoveert door wat je van elkaar leert.
Dieet en microben
Microbiële compositie hangt af van het type eten. Moeders microben koloniseren de
ingewanden van haar baby’s. Darm-microben kunnen de hersenontwikkeling beïnvloeden.
Cultuur beïnvloedt de doelen en verwachtingen van mensen. Verschillen tussen groepen en
mensen in doelen en verwachtingen kunnen bestaan door sociale overdracht.
Neuro-wetenschappelijke perspectieven
Neurobiologische systemen die ontwikkeling veroorzaken
Behavioristische perspectieven
Zichtbare gedragingen en hoe deze vormgegeven worden door externe factoren tijdens de
ontwikkeling
Psychoanalytische perspectieven
Interne mentale toestanden en processen
Cognitieve perspectieven
Informatieverwerkingsprocessen, maakt gebruik van methoden en modellen gebaseerd op
diverse perspectieven.
Onderzoeksdesign
Observationele studies: een design zonder manipulatie (niet-experimenteel), je meet door te
observeren, dus in een natuurlijke setting.
,Experimentele studies:
- Manipuleer 1 variabele terwijl andere aspecten van setting constant blijven
- Manipuleer onafhankelijke variabele en observeer effect op afhankelijke variabele
- Betrouwbaarheid: consistente resultaten, indien herhaald
- Validiteit: meet hetgeen de onderzoeker beoogt te meten
- Herhaalbaarheid: anderen kunnen de studie herhalen
Ecologische validiteit: komt de studie overeen met de normale omstandigheden van het
individu in zijn of haar dagelijkse leven?
- Vb. jonge Braziliaanse straatkinderen hebben moeite met abstracte wiskunde, maar
kunnen even moeilijke problemen wel snel en correct oplossen terwijl zij producten
kopen en verkopen op de markt
Longitudinale vs. Cross-sectioneel studies
Longitudinaal: dezelfde groep op verschillende leeftijden
Cross-sectioneel: verschillende groepen (bv. van verschillende leeftijden)
Hoorcollege 2
Hoe redeneren pre verbale kinderen over de wereld?
Vroegkinderlijke cognitieve ontwikkeling I:
Objecten (fysieke kenmerken)
- Interactie tussen objecten (causale relaties)
- Aantallen van objecten
- Fysieke ruimte
- Categoriseren van objecten
- Fysieke versus sociale wereld
Wat is cognitieve ontwikkeling?
Cognitie: het vermogen om te denken, te redeneren en kennis te gebruiken over de
wereld/de omgeving
- Expliciete cognitie: cognitie waar je bewust van bent en die uit te drukken is in
woorden
- Impliciete cognitie: cognitie buiten het bewustzijn en die moeilijk uit te drukken is in
woorden
Cognitieve ontwikkeling: hoe mensen veranderen gedurende hun leven aangaande het
begrijpen en gebruiken van informatie, gaat om zowel kennis als vermogens
Vroegste theorieën over cognitieve ontwikkeling
Jean Piaget (1896-1980)
- Bestudeerde elk aspect van cognitie bij kinderen
- Observeerde zijn eigen (buurt)kinderen om zijn ideeën te testen
- Niet al zijn ideeën waren juist, maar velen klopten of waren op zijn minst nuttig
- Fundering voor later onderzoek
Basis lag bij schema: geheel van mentale structuren, kennis, interpretaties en acties die
gebruikt worden om te interacteren met de omgeving
,Dan is er proces van adaptatie: schema’s afstemmen op nieuwe ervaringen in de wereld
- Assimilatie: nieuwe ervaringen interpreteren in termen van bestaande schema’s
- Accommodatie: schema’s veranderen als reactie op nieuwe ervaringen
Equilibratie: assimilatie en accommodatie werken samen om een betere afstemming met de
omgeving te krijgen
Piaget geloofde dat kinderen anders redeneren dan volwassenen, zij construeren actief
begrip van de wereld, er zijn periodes/stadia van ontwikkeling en valt onder domein
algemeenheid van cognitieve ontwikkeling.
Eerste periode van Piagets ontwikkeling: sensomotorische periode, van geboorte tot 2 jaar,
zintuigen en motor inzetten om de wereld om hen heen te snappen
Sensomotorische periode:
- Centraal: object concept
- Object permanentie
- Circulaire reacties
- Zes sub-stadia
o Stadium 1 (eerste maand):
Gebruik van reflexen
Gedrag als zuigen en grijpen wordt spontaan geproduceerd
Reflex wordt efficiënter door accommodatie
Geen bewustzijn van objecten onafhankelijk van de eigen acties
Geen vermogen om informatie van verschillende zintuigen te
integreren
o Stadium 2 (1-4 maanden):
Primaire circulaire reacties
Bij toeval wordt ontdekt dat geïnteracteerd kan worden met het eigen
lichaam door een reflex te gebruiken
Deze actie wordt herhaald als het prettig is
Wordt goed in deze actie
Nog geen object concept
o Stadium 3 (4 tot 9 maanden):
Secundaire circulaire reacties
Handelt doelmatig richting een object, buiten het eigen lichaam
Nieuwe schema’s op externe objecten worden toegepast
Start bij toeval
Meer aandacht voor de unieke eigenschappen voor het object
Objecten volledig uit zicht, bestaan niet meer
o Stadium 4 (9-12 maanden):
Integratie van secondaire schema’s in 1 representatie
Schema’s worden bij elkaar gebracht om doel te bereiken
Een object heeft langdurige eigenschappen en bestaat los van eigen
acties
Vinden een volledig verstopt voorwerp terug, maar hebben geen
volledige mentale representatie als het uit zicht is
, A-niet-B fout: een object wordt herhaaldelijk verstopt en de
baby vindt het terug op dezelfde plek (A), dan wordt het object
verstopt op een nieuwe plek (B) terwijl de baby kijkt; de baby
zoekt weer naar het object op plek A
Piaget: onvermogen om een nieuw schema toe te passen wat
betreft het object in de nieuwe locatie
o Stadium 5 (12-18 maanden):
Tertiaire circulaire reacties
Schema’s intentioneel toegepast, ‘kleine wetenschappers’
Laat creativiteit zien, exploratie en experimenteren
De A-niet-B fout wordt niet langer gemaakt; faalt op de onzichtbare
verplaatsing: niet in staat om mentaal de bewegingen van een object
bij te houden als het verstopt is
o Stadium 6 (18-24 maanden)
Flexibel gebruik van schema’s
Kan objecten representeren die uit zicht zijn
Kan mentale representaties manipuleren: interne mentale exploratie
Onzichtbare verplaatsing taken worden opgelost
Begint taal te gebruiken: vermogen om symbolisch te denken
(domein-algemeen)
- Lichamelijk brein, armen en benen helpen je brein te ontwikkelen, wij zijn het brein
Sommige dieren zijn in deze stadia cognitief sneller, maar later haalt de mens ze toch in.
A-niet-B fout opnieuw onderzocht
- Hypothese: de baby kan het verborgen object representeren, maar maakt de A-niet-B
fout vanwege andere redenen (inhibitie, geheugen?)
- Betrouwbaar, maar niet valide?
- Als de doekjes doorzicht zijn maken sommige baby’s nog steeds de fout
- Het is waarschijnlijker dat baby’s naar de correcte locatie van het object kijken dan
de incorrecte, zelfs als ze reiken naar de verkeerde plek
Onderzoek focus: Topal e.a., 2008
- Denken baby’s dat de testleider iets belangrijks aan ze laat zien (bv.: we willen reiken
naar A) en maken ze daarom de fout?
o Mogelijkheid 1: baby’s denken dat het een communicatiespel is, dus de fout
heeft een communicatieve verklaring
o Mogelijkheid 2: de fout is niet gerelateerd aan communicatie
Principes begrip van objecten (Spelke, 1991)
- Continuïteit: objecten bewegen op een aaneengesloten pad en kunnen niet springen
van plek naar plek
- Soliditeit: objecten zijn solide, ze kunnen niet door andere objecten heen
- Contact: wanneer objecten contact maken beïnvloeden ze elkaar, er bestaat geen
‘actie op afstand’
- Zwaartekracht: niet ondersteunde objecten vallen richting de grond
- Inertie: objecten veranderen niet zomaar van richting zonder op andere krachten te
stuiten