1.1
Maatschappelijke vraagstukken
In ons land zijn regels omdat het anders een chaos wordt. Mensen
vinden dingen belangrijk om te hebben zoals veiligheid, gezondheid,
respect of vrijheid. Dit zijn waarden, uitgangspunten of principes die
mensen belangrijk vinden in hun leven en willen nastreven. Deze
kunnen ze nastreven door regels, de normen, dit zijn regels over hoe je
je op grond van een bepaalde waarde hoort te gedragen. Dus om een
bepaalde waarde te bereiken, dit kan bijvoorbeeld zijn om niet harder
dan 30 km/h te rijden om de waarde veiligheid te bereiken. Ook zijn er bij
waarde en normen belangen, dit zijn voordelen die iemand ergens bij
heeft(bijvoorbeeld bij een bepaalde norm). Dit gaat vaak om geld, maar
bijvoorbeeld bij de waarde goed onderwijs, de norm iedere dag naar
school is er belang voor de leerlingen dat ze er slimmer van worden, dit
voordeel is immaterieel(het kan dan ook om schone lucht gaan)
materiële voordelen gaan bijvoorbeeld om geld. Er kunnen ook
belangentegenstellingen zijn als iemand juist wordt benadeeld, wanneer
bijvoorbeeld de belasting op vermogen omhoog gaat hebben de rijke
daar extra last van, de arme juist minder.
Als waarden en normen van verschillende groepen in de samenleving
botsen, kunnen er maatschappelijke vraagstukken ontstaan, deze
hebben 3 kenmerken:
● Grote groepen in de samenleving ondervinden de gevolgen ervan
● Er is sprake van tegengestelde belangen en visies
● Een gemeenschappelijke aanpak nodig is waarbij de overheid
vaak een rol heeft
(een voorbeeld is milieuvervuiling, criminaliteit, obesitas of
kunstmatige intelligentie)
Om deze problemen op te lossen kan er een dilemma ontstaan, dit
is een lastige keuze uit twee of meer alternatieven die allemaal
duidelijke nadelen hebben. Zoals bredere wegen voor minder files,
maar hierdoor gaat wel de natuur weg.
, De manier waarop omgegaan wordt per maatschappelijk
vraagstuk is ook nooit hetzelfde. Dat verschilt per plaats, groep en
tijd:
-Plaats, in Nepal is er een kastensysteem en in Nederland niet,
mensen zijn vanaf hun geboorte ongelijk aan elkaar bij dit
systeem. Deze ongelijkheid hebben we in de andere plaats,
Nederland niet
-Tijd, in Nederland is het nu geen probleem om op zondag te
werken, dat was vroeger wel zo
-Groepen, rechts-radicale jongeren zetten zich af tegen de
pluriforme samenleving(vele culturen in ons land)
Macht is het vermogen om het gedrag of denken van anderen te
beïnvloeden, desnoods met dwang. Macht die geaccepteerd is
noemen we gezag. Ouders hebben het gezag over hun kinderen.
Formele macht is eigenlijk macht die een soort toegestaan is of
afgesproken, docenten hebben deze macht over hun leerlingen
bijvoorbeeld. Informele macht is de macht waarbij je bijvoorbeeld
invloed kunt hebben op je vrienden
2.1
Idee en oorsprong van de rechtsstaat
Een rechtsstaat is een staat waarin je als burger met grondrechten wordt
beschermd tegen machtsmisbruik en willekeur van de overheid. In een
autoritaire staat bestaat deze bescherming door de overheid nauwelijks.
Daar is een kleine groep mensen aan de macht. In een democratische
rechtsstaat hebben burgers dubbele zekerheid, zo mogen namelijk ook
kiezen wie de machthebbers zijn en ze kunnen indirect meebeslissen
over de politiek. Ook is Nederland een sociale rechtsstaat, dat houdt in
dat er wetten zijn om de welvaart en welzijn van de Nederlanders te
bevorderen.
In een rechtstaat heerst relatief veel sociale vrede en sociale
cohesie(mensen voelen verbinding met elkaar). Mensen richten
daardoor verenigingen op. Het vertrouwen en de wederkerigheid(iets
terugdoen als je iets ontvangen hebt) gaan in de rechtsstaat hand in
hand. Een voorbeeld daarbij is dat Nederlands sociale premies betalen,
, want gezonde mensen betalen die mee voor de zieken want ze weten
ook dat die zieken dat voor hen zouden doen, ze hebben dus
vertrouwen en doen iets terug. Er zijn ook wetten waar de overheid zich
dan aan moet houden, dat zorgt voor rechtszekerheid.
Er zijn vier belangrijke grondbeginselen(uitgangspunten, dus wat een
rechtsstaat moet hebben) van een rechtsstaat:
● Het beginsel van de grondrechten, dus burgers moeten
grondrechten hebben, dit kan kiesrechten of mensenrechten zijn
● Het soevereiniteits- en democratiebeginsel, dit houdt in dat er dus
eigenlijk een democratie moet zijn. Ook sluiten mensen een
gezamenlijk vredesakkoord, het sociaal contract, maar daar
hebben we het zo nog over
● Legaliteitsbeginsel, Dit betekent eigenlijk dat wetten goed
uitgevoerd moeten worden en dat je het sociaal contract tussen
mensen strikt gebonden is aan de wetten. Dus de overheid mag
niets doen zonder dat daar een wet voor is. Het voorbeeld met
rode schoenen, morgen is het verboden, dus ze mogen je niet al
vandaag arresteren
● Het beginsel van de trias politica, dit is de scheiding der machten
en controleren elkaar.
2.2
Grondwet en grondrechten
Onze grondwet bestaat uit verschillende grondrechten:
● De grondwet legt de fundamentele rechten van de burgers vast
● begrenst de macht van de staat en garandeert daarmee de
vrijheden van burgers
● geeft aan hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen
zijn georganiseerd
● drukt de eenheid van de natie uit(dus ondanks dat we allemaal
anders zijn vormen we toch als staat één eenheid.)
Belangrijke grondrechten die we moeten weten voor de toets zijn de
volgende grondrechten. Je hoeft niet per se te weten welk artikel het is
, maar wel kunnen zeggen bij welke grondrecht iets past. Dus zie je
iemand stemmen dan zeg je dat dit bij het kiesrecht hoort(deze rechten
staan niet zo genoemd in het boek 9):
● Artikel 1, het gelijkheidsbeginsel. Iedereen moet gelijk behandeld
worden ondanks religie, uiterlijk, etcetera
● Artikel 4, het kiesrecht. Je hebt het passief en actief kiesrecht.
Actief om zelf iemand te stemmen en passief om jezelf verkiesbaar
te stellen
● Artikel 5, petitierecht. Dit is het recht dat iedereen handtekeningen
mag inzamelen om iets op de politieke agenda te krijgen en ervoor
te zorgen dat er dus iets kan veranderen.
● Artikel 6, vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
● Artikel 7, vrijheid van meningsuiting. Hierin staat ook de vrijheid
van de pers beschreven.
● Artikel 8, vrijheid van vereniging. Iedereen mag een eigen
vereniging starten(ook pedo’s)
● Artikel 9, vrijheid van vergadering en betoging, dit gaat om het
recht om te protesteren en demonstreren
● Artikel 17, vrije toegang tot een rechter. Iedereen mag naar een
rechter als dit nodig is
● Artikel 23, recht op onderwijs en de vrijheid van het onderwijs.(er
mag bij vrijheid dus zelf gekozen worden welke overtuiging ze op
een school willen, dit kan christelijk of boeddhistisch zijn. Ook heb
je andere manieren van vormgeven van het onderwijs, zoals de
montessorischool. Hierin mogen kinderen veel dingen zelf
bepalen)
In de grondwet staan verschillende soorten grondrechten. Er zijn
klassieke en sociale grondrechten. Vrijheid en gelijkheid zijn de basis
voor de klassieke grondrechten. Deze grondrechten gaan dus over
vrijheid en gelijkheid, bijvoorbeeld artikel 6, vrijheid van godsdienst en
levensovertuiging. We kunnen verschillende klassieke grondrechten
onderscheiden:
● Het recht op gelijke behandeling, niemand mag gediscrimineerd
worden
● De persoonlijke vrijheid, ieder mens heeft de vrijheid om te gaan
en te staan waar hij wil, privacy speelt hier ook een rol bij