Bottenburg, M. van, Verborgen competitie, Arko Sports Media, 2e herziene druk,
Nieuwegein, 2004. (Hoofdstuk 2)
Verborgen competitie
Hoofdstuk 2 De populariteit van sporten: meting en verklaring
§1 Actieve beoefening en publieke belangstelling
Wanneer de populariteit van sporten wordt afgemeten aan het aantal beoefenaars, ontstaat
een andere rangorde dan wanneer de publieke belangstelling als uitgangspunt wordt
genomen. Voor voetbal, schaatsen, tennis en in mindere mate zwemmen en hockey gaat
een groot aantal beoefenaars in Nederland samen met een omvangrijke publieke
belangstelling. Maar sporten als golf, korfbal en badminton kennen naar verhouding meer
beoefenaars dan kijkers, terwijl omgekeerd wielrennen, autosport en darts populairder zijn
als kijksport dan als participatiesport. Wanneer de publieke belangstelling verder wordt
onderschieden naar het aantal toeschouwers en het aantal (tv)kijkers, zou een derde
rangorde kunnen worden opgesteld.
De populariteitsrangordes van het aantal beoefenaars en de publieke belangstelling per tak
van sport laten zich deels door dezelfde en deels door andere factoren verklaren. Bovendien
grijpen ze ook op ongelijke wijze op elkaar in. Zo blijkt het volgen van een specifieke sport
eerder een afgeleide te zijn van het beoefenen van deze tak van sport dan omgekeerd. Het
aantal beoefenaars in een tak van sport beïnvloedt in sterke mate het aantal kijkers naar
deze sport, terwijl van de hoogte van de kijkcijfers voor een tak van sport slechts een
beperkt effect uitgaat op het aantal beoefenaars in de betreffende sport.
Onder sportieve competentie wordt verstaan de kennis die van de sport, competitie en
betrokken clubs nodig is om te kunnen bewonderen wat er tijdens een wedstrijd plaatsvindt.
Aangezien die kennis vooral wordt opgedaan via de beoefening van de betreffende sport,
hangt de voorkeur om met enige regelmaat een sport te volgen, behalve met algemenere
sociaal-culturele oorzaken, samen met de deelname aan de betreffende sport.
Dit verband gaat meer op voor mannen dan voor vrouwen en is sterker naarmate er sprake
is van meer complexe sporten. Zo is het verband tussen de omvang van de sportbeoefening
en het sportpubliek voor spelsporten sterker dan voor jurysporten en is ze voor jurysporten
weer sterker dan voor meetsporten. Voor het bewonderen van meetsporten is in geringere
mate sportieve competentie nodig. Een leerproces via actieve deelname is hiervoor minder
belangrijk dan voor spelsporten.
Dat er ook algemenere, sociaal-culturele factoren in het spel zijn, blijkt uit de overlap in de
sociale herkomst van beoefenaars en toeschouwers in afzonderlijke takken van sport. Bij
golf en tennis komen zij over het algemeen uit een hogere inkomenscategorie dan bij
voetbal en ijshockey. Deze verschillen in de sociale achtergrond zijn het gevolg van een
ongelijke socialisatie, vooral door een uiteenlopende achtergrond en opleiding. Daardoor
leren mensen zich op verschillende wijzen te gedragen, bouwen zij verschillende sociale
relaties op en gaan zij zich bij verschillende groepen mensen thuis voelen. De sociale
omgeving waarin mensen leven, selecteert niet alleen tussen mensen, maar vormt hen ook.
Of mensen zich al dan niet aansluiten bij de beoefenaars of toeschouwers in een tak van
sport, hangt dan ook mede af van de andere mensen die zij daarbij verwachten aan te
treffen, het verwachte gedrag dat die mensen vertonen en andere sociale kenmerken die zij
met die sport associëren.
,§2 Sportbeoefening in georganiseerd en ongeorganiseerd verband
Onvoldoende onderscheid tussen sportbeoefening in georganiseerd en ongeorganiseerd
verband is een andere bron van verwarring bij de verklaring van de afwijkende
popularisering van sporten. Hoewel de overgang tussen beide vormen van sportbeoefening
vloeiend is, zijn beide ook te onderscheiden als verschillende en slechts gedeeltelijk
samenhangende sociale verschijnselen die aan de sporter uiteenlopende eisen stellen en
mogelijkheden bieden. De populariteitsrangorde is daarom in sterke mate afhankelijk van het
gekozen meetinstrument. Voetbal en schaatsen kennen veel beoefenaars in zowel
clubverband als andere organisatievormen en ongeorganiseerd verband. De populariteit van
fitness, wielrennen en hardlopen is daarentegen veel groter wanneer niet alleen op
sportbeoefening in wedstrijdverband, maar ook op andere beoefeningsvormen wordt
afgegaan. Hockey en judo hebben juist in verhouding tot andere sporten de grootste
populariteit in clubverband.
Het accent ligt echter op de wedstrijdsport en daarmee op de sport die in Europese landen is
georganiseerd in verenigingsverband en in onder meer de VS ook wel in schoolverband.
Een eerste reden voor dit accent is dat de moderne sport zich vooral onderscheidt van
vroegere sportachtige vermaken door het wereldwijd gestandaardiseerde karakter. De
opkomst van het werelsportstelsel is een bijzonder ontwikkeling, omdat mensen over de
gehele wereld de verschillende takken van sport op overeenkomstige wijze zijn gaan
beoefenen. Dit is alleen mogelijk geworden door organisatievorming. Binnen organisaties
werden regels vastgesteld en gestandaardiseerd. De ontwikkelingen die binnen deze
verbanden hebben plaatsgevonden, zijn ook richtinggevend geweest voor zowel de top- en
mediasport als voor verschillende vormen van sportbeoefening in ongeorganiseerd verband.
Iedereen oriënteert zich in hun sportieve gedragingen op internationale voorschriften en
gebruiken.
Het tweede argument is de centrale plaats die competitie inneemt in de georganiseerde
sportbeoefening en in de publieke belangstelling voor sport. Hoewel ook activiteiten zonder
dit element tot sport worden gerekend, is de nadruk op competitie 1 van de meest constante
kenmerken van de sport in de afgelopen eeuw. Hieraan lag organisatievorming ten
grondslag. Competitie die het oppervlakkige karakter overstijgt en op topsportniveau een
enorme publicitaire aantrekkingskracht kent, is in ongeorganiseerde sport ondenkbaar.
Het accent op de georganiseerde, gereglementeerde en internationaal gestandaardiseerde
competitie ontkent niet dat de sport een veel breder verschijnsel is. De georganiseerde
wedstrijdsport is slechts een deelgebied van de totale sport die zich in de loop der tijd heeft
ontwikkeld tot een zeer onderscheidend verschijnsel. Activiteiten van zeer verschillende aard
kunnen tot de sportwereld worden gerekend.
De term sport kwam in de Middeleeuwen op in Engeland en kende een aantal
uiteenlopende, beperkt samenhangende betekenissen. In Duitsland en Frankrijk werd de
term sport voor het eerst overgenomen; in Nederland en de meeste andere Europese
landen enkele decennia later. Overal werd het gebruik van het sportbegrip eerst gekenmerkt
door selectieve receptie, onzekerheid en onderscheidingsdrang. De eerste gebruikers ervan
waren afkomstig uit hogere milieus en namen de betekenissen over die het begrip sport in
hogere Engelse kringen kende. Zij ervoeren sport als een prestigieus begrip, waarmee ze
hun gedragingen probeerden te onderscheiden van die van sociaal lageren. Maar welke
gedragingen er nu wel en niet toe gerekend konden worden, was onduidelijk. En juist omdat
het om een wenselijk etiket ging, werden allerlei pogingen ondernomen om sommige
gedragingen eronder te laten vallen en andere ervan uit te sluiten. Lang niet iedereen raakte
, enthousiast door de sport. Bepaalde groepen zagen de opkomst van de sport machteloos
toe en probeerden deze ontwikkeling te remmen. Vanuit hun visie op sport gaven zij weer
andere betekenissen aan deze term, waardoor nieuwe groepen mensen bij de
definitiekwestie werden betrokken. Zoals over sport werd getwist, was en is ook de
definiëring van sport een bron van conflicten. Dit houdt de grenzen van de sportwereld
voortdurend in beweging en sluit een voor iedereen aanvaardbare definitie van het begrip
sport bij voorbaat uit.
Het bevolkingsonderzoek naar sportdeelname aan de hand van grootschalige enquêtes kent
2 problemen. Ten eerste zijn de gegevens die met de nationale enquêtes worden verzameld
onderling moeilijk vergelijkbaar door het gebruik van verschillende definities en methoden.
Ten tweede geven deze gegevens alleen een goed beeld van de populariteitsverschillen
tussen sporten wanneer de enquêtes ook vragen bevatten over welke tak van sport de
respondenten beoefenen en in welke vorm en met welke frequentie zij dit doen. Voor wat de
internationale vergelijking betreft, is in Europees verband enige vooruitgang geboekt. Zo
worden er met enige regelmaat gestandaardiseerde bevolkingsonderzoeken op Europees
niveau uitgevoerd. Ook zijn er in het kader van het COMPASS-project stappen gezet om de
nationale sportdeelnameonderzoeken te standaardiseren en onderling beter vergelijkbaar te
maken. Ten derde geven enquêtes alleen aan wat mensen zeggen dat ze doen of gedaan
hebben. Daarbij is het altijd de vraag of zij ook werkelijk doen wat ze zeggen. Mensen
hebben de neiging sociaal wenselijke antwoorden te geven en omdat sportbeoefening over
het algemeen positief wordt gewaardeerd, zullen zij ook geneigd zijn hun activiteiten snel als
sport te betitelen.
De sportvoorkeur van georganiseerde sporters is meer uitgesproken dan die van
ongeorganiseerde sporters. Zij moeten contributie betalen en rekening houden met de
gebruiken en voorschriften van de vereniging. De populariteitsverschillen tussen sporten in
georganiseerd verband zijn eenvoudig te meten aan de hand van de ledentallen van de
diverse sportorganisaties. In veel landen worden deze door de nationaal overkoepelende
organisaties bijgehouden. Maar ook aan het gebruik van deze gegevens kleven nogal wat
bezwaren.
Ten eerste kunnen ledentallen van sportverenigingen een scheef beeld geven van de
populariteit van sporten in landen waar de sport niet of in mindere mate via verenigingen is
georganiseerd. Dit is met name het geval voor landen buiten Europa. De sportbeoefening in
de VS en verschillende landen die in de Amerikaanse invloedssfeer hebben gelegen,
verloopt via scholen, colleges en universiteiten. Voor dergelijke landen zijn dan ook
andersoortige cijfers van belang.
Ten tweede bevatten de ledentallen die sportbonden in de meeste landen opgeven zowel
actieve als passieve leden. Passieve leden zijn mensen die wel lid zijn van een sportclub,
maar de sport niet beoefenen. Zij zijn bijvoorbeeld lid van de club gebleven nadat zij met de
actieve sportbeoefening zijn gestopt. Ook donateurs die de sport nooit hebben beoefend,
maar de betreffende club om andere redenen een warm hart toedragen, behoren hiertoe.
Ten derde hanteren sportfederaties en sportbonden niet allemaal dezelfde criteria voor
lidmaatschap. Omdat het onmogelijk is om in internationaal verband de ledentallen op grond
van een vast criterium gelijk te schakelen, wordt onder leden verstaan degenen die volgens
de statuten, het huishoudelijke reglement of het wedstrijdreglement direct of via een
vereniging of club bij de bond zijn aangesloten. Onder het totaal aantal leden vallen
daardoor ook leden die niet in competitief verband uitkomen of hun sport niet (meer) actief
beoefenen. Maar ook deze leden hebben door toetreding tot een vereniging of bond blijk