Hoofdstuk 1: Inleiding tot sportmanagement
Als verantwoordelijke van een sportevenement moet je met veel verschillende belangen rekening
houden: Zo hebben atleten bij een ski-evenement bijvoorbeeld veel behoefte aan veiligheid, terwijl
bijv. de media veel belang heeft bij een spectaculaire wedstrijd en zo zijn sponsors blij met een
verplichte helm, dit geeft extra exposuremogelijkheden.
→Dit geldt niet alleen voor het skiën, veel sporten hebben ook een dergelijke ontwikkeling
meegemaakt. Over het algemeen geldt dat de organisatie van de sport de afgelopen 5 decennia een
stuk ingewikkelder is geworden. →Hiermee is ook het belang van sportmanagement geschetst.
Er is in de sportwereld in toenemende mate behoefte aan capabele managers.
De unieke eigenschappen van sport als business:
• Sport = passie en emotie: je kunt als manager niet alleen op basis van rationele argumenten
managementbeslissingen nemen, je zult ook rekening moeten houden met emoties en
gevoelens van spelers, supporters en andere betrokkenen.
• Sport = not all about the money: Veel sportorganisaties hebben geen winstoogmerk. Als ze dat
al wel hebben, dan zijn er vaak nog sportieve doelen die voorop staan.
• Sport = concurreren en tegelijkertijd samenwerken: sport en competitie zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden. Veel sportorganisaties concurreren met elkaar om een plaats boven aan de
ranglijst. Ze zijn echter ook afhankelijk van elkaar, want als sportclub heb je niets aan een
monopoliepositie. (want tegen wie moet je het dan opnemen?) Daarnaast moeten clubs met
elkaar samenwerken om de competitiebelangen te behartigen. →Alle eredivisieclubs hebben
zich verenigd in de Eredivisie CV.
• Sport = identificatie en loyaliteit; toeschouwers zijn loyale klanten. Dat is aan de ene kant fijn
omdat je trouwe klanten hebt die niet zomaar overstappen naar de concurrent. Aan de andere
kant is het hierom moeilijk om marktaandeel te winnen tov andere sporten / clubs.
• Sport = afhankelijk van vrijwilligers: Vrijwilligers doen dit werk vaak voor hun plezier en deze
moet je dan ook anders aansturen dan betaalde werknemers.
Het werkterrein van de sportmanager:
Om tot een indeling van verschillende sportmanagementfuncties te komen, wordt gebruikgemaakt
van een aangepaste vorm van het kwadrantenmodel van Broeke.
,De verticale as geeft de managementbenadering aan:
De Anglo-Amerikaanse managementbenadering gaat uit van concurrerend ondernemenschap,
weinig overheidsbemoeienis en kortetermijnwinst.
De Rijnlands-Europese managementbenadering gaat uit van samenwerken om doelen te bereiken
en een actieve rol van de overheid. Hier gelden vaak andere doelen dan winst maken.
De horizontale as geeft aan hoe sport benadert wordt:
Sport als doel is sport in de zin van sport beoefenen om actief met sport bezig te zijn en daarbij
sportieve doelstellingen te realiseren. (Winnen, sneller zijn dan de vorige keer enz.)
Sport als middel betreft activiteiten waarbij sport wordt ingezet om andere doelstellingen te
realiseren. (Bijv. maatschappelijke, commerciele doelstelligen)
Sportmanagement behelst het coördineren van werkzaamheden in een organisatie die actief is in de
sportbusiness, zodat deze op een efficiënte en effectieve wijze plaatsvinden, rekening houdend met
de unieke eigenschappen van de sport.
→Coördinatie is het verdelen van werkzaamheden en het aansturen van personeel. Dat kan op
verschillende niveaus. Dat kan op topniveau van een directeur. Het kan ook op midden niveau, dan
wordt het al specifieker. Dit noemen we functionele managers. Die zijn verantwoordelijk voor een
specifiek functiegebied. In grote organisaties heb je ook nog een lager management, dat zijn vaak de
uitvoerende werknemers.
Effectiviteit: het doeltreffend zijn, het voltooien van activiteiten zodat de gestelde doelen behaald worden.
Efficiëntie: het halen van maximale productie (output) met het verbruik van zo min mogelijk middelen
(input). Omdat managers meestal met beperkte middelen (geld, personeel) moeten werken, moeten ze
deze input zo efficiënt mogelijk gebruiken.
Een sportmanager is iemand die werkzaam is in de sportbusiness en die doelstellingen van de
organisatie weet te realiseren door werknemers en werkzaamheden te coördineren.
→Een sportmanager dient te beschikken over sportmanagementcompetenties. Een competentie
bestaat uit kennis, inzicht, vaardigheden en attitude (KIVA).
Managementactiviteiten:
Er zijn 4 managementfuncties: plannen, organiseren, leidinggeven en evalueren (POLE)
- Planningsfunctie: het formuleren van doelstellingen en het ontwikkelen van een strategie
om deze doelstellingen te realiseren. (hoe doelen halen, welke activiteiten, hoe integreren
en coördineren)
- Organisatiefunctie: gaat over het verdelen van de taken die nodig zijn om de doelstellingen
te realiseren. (wie, wat, hoe)
- Functie van het leidinggeven: werknemers motiveren, hen tijdens het werk ondersteunen of
problemen oplossen, instrueren, delegeren, coördineren →proces begeleiden.
- Evaluatiefunctie: hierin evalueert de manager of alles goed is verlopen, zijn / worden de
doelstellingen behaald en waardoor dat komt. → op basis hiervan kunnen doelstellingen
gewijzigd of bijgesteld worden of de manier van organiseren kan worden aangepast.
, Managementrollen:
1. Interpersoonlijke rol: hierin vertegenwoordigt de manager zijn organisatie zowel intern als
extern, hij is boegbeeld van de organisatie/afdeling en daarmee ook het aanspreekpunt voor
problemen en uitdagingen,
2. Informatieve rol: zoekt, ontvangt en verspreidt de manager zowel binnen als buiten de
organisatie informatie, die informatie helpt hem om keuzes te maken.
3. Besluitvormende rol: in deze rol neemt de manager besluiten over wat er wel/niet gedaan
wordt, vertaald in plannen. Ook wie wat gaat doen en hoeveel budget er is voor de
activiteiten die zijn voorgesteld.
Managementvaardigheden:
• Technische vaardigheden: kennis en vakkundigheid in bepaalde specialismen
• Menselijke vaardigheden: het vermogen om goed met anderen te kunnen samenwerken;
communiceren, motiveren, leiden, inspireren.
• Conceptuele vaardigheden: dit zijn de vaardigheden die managers moeten hebben als ze
over ingewikkelde en complexe zaken nadenken of daar beslissingen over moeten nemen.
Het gaat dan over het overzien van gevolgen van besluiten voor de hele organisatie → Zowel
korte als lange termijn gevolgen.
Videocollege 2:
Facilitators: bieden geen sport aan, maar maken het aanbod mogelijk door ondersteuning in de
vormen van programma’s en/of geld en/of subsidies.
Van sport naar sportbusiness:
De sportwereld is sinds de jaren 80 van de vorige eeuw aan grote verandering onderhevig geweest.
Tot de jaren 80 was de sportvereniging de grootste aanbieder in de sportsector. Bijna 63% van de
regelmatige sporters, sportte bij een sportvereniging. Momenteel is dit nog maar 49%. → Dit komt
doordat er veel commerciële sportaanbieders zijn bijgekomen, waar mensen op een meer flexibele
manier kunnen sporten. Ook is sport niet meer gebonden aan een vaste locatie; wielrennen of
hardlopen op de weg, bootcampen in het park.
➔ 2 andere ontwikkelingen
- Versporting van de samenleving; alles wat met sport te maken heeft wordt steeds
belangrijker in de samenleving.
- Economisering van de sportwereld; zakelijke & financiële afwegingen nemen een steeds
grotere plaats in bij de keuzes die sportorganisaties maken.
Not-for-profit aanbieders in de sport:
Organisaties die zich met sport bezighouden zonder winstoogmerk.
Aanbieders Ondersteuning Overheid
Landelijk Sportbonden Koepels (NOC*NSF, Ministerie van VWS
Kenniscentrum
Sport)
Provinciaal Districtskantoren / Provinciale Provinciebestuur
regiobureaus (van sportbonden) sportservicebureaus
Lokaal Sportverenigingen Sportraden Gemeentes
Nederland telt momenteel 28.000 sportverenigingen waar ong. 4.5 miljoen mensen sporten, wat
mogelijk wordt gemaakt door 1.5 miljoen vrijwilligers. Sportverenigingen hebben een paar bijzondere
kenmerken:
- Een sportvereniging heeft een doel, maar dat mag niet het maken van winst zijn.
- Een sportvereniging heeft leden, geen klanten. (klanten hebben niks te zeggen in een bedrijf,
als lid van een vereniging heb je wel invloed op het beleid → via ALV)