Samenvatting klinische ontwikkelingspsychologie boek – deel 2
Hoofdstuk 11: Anxiety and Obsessive–Compulsive Disorders
Angststoornissen komen veel voor met een levenslange prevalentie van 6-30%, al wordt het vaak niet
opgemerkt, bijv. omdat het onzichtbare symptomen zijn en angst ook normaal is (maar dus niet te veel).
Angststoornissen is een sterke voorspeller voor later andere mentale stoornissen. Angststoornissen
hebben vaank een chronische stabiele duur (helft heeft het 8 jaar of langer).
OCD hoort nu niet meer bij angststoornissen in de DSM-5 maar wordt nu wel in dit hoofdstuk behandeld,
net als haartrekken, hamsteren etc.
Angst (anxiety): een stemming die wordt gekenmerkt door sterke negatieve emoties en lichamelijke
spanningssymptomen waarin het kind angstig anticipeert op toekomstig gevaar of ongeluk
De belangrijkste kenmerken van angst zijn: 1) sterke negatieve emoties, 2) element van angst
Overmatige en slopende angst = Angststoornis
(Er zijn verschillende types, veel mensen hebben ook meerdere types, er is dan ook veel overlap)
Algemene kenmerken van angst die alle types hebben (is niet per se bij elk type even sterk):
Angst ervaren
Angst zorgt voor een fight/flight reactie en heeft zo een adaptieve functie tegen gevaar. Te veel
en oncontroleerbaar kan slopend zijn. Neurotisch paradox (is zelfvernietigend, wetend dat je niet
bang hoeft te zijn, maar bent het toch.
3 onderling gerelateerde reactie systemen
1. Fysiek systeem: door de angst wordt fight/flight door het sympathisch zenuwstelsel
geactiveerd wat zorgt voor: chemische effecten (bijv. adrenaline), cardiovasculaire effecten,
ademhalingseffecten, zweetkliereffecten en andere fysieke effecten (bijv. pupillen groter).
(hele stofwisseling wordt ook geactiveerd, zo ben je naderhand moe)
2. Cognitief systeem: fight/flight zorgt dat je gaat zoeken naar gevaar. Activering van het
cognitieve systeem leidt vaak tot subjectieve gevoelens van vrees, nervositeit,
concentratieproblemen en paniek.
3. Gedragssysteem: door de fight/flight komen dingen als agressie en willen ontsnappen op,
maar door sociale beperkingen doe je dit vaak niet, al zie je dan wel bijv. friemelen en
geïrriteerdheid of proberen er toch onderuit te komen. Als je namelijk weggaat van de
situatie heb je minder angst
Fear = onmiddellijke alarmreactie op actueel gevaar of levensbedreigende noodsituaties, dus wat NU
gaande is. Anxiety = meer toekomstgericht op wat komen kan en is er dus vaak als er geen gevaar is. (In
het Nederlands hebben we hier geen andere woorden voor)
Paniek: groep fysieke symptomen van fight/flight reactie, die onverwachts gebeuren zonder gevaar.
Emoties en rituelen waarmee je controle krijgt zijn logisch aangezien angst een adaptieve reactie is, maar
als de emoties/rituele excessief, ongepast, slecht functioneren veroorzaakt etc. is er een probleem
Welke angsten (fears) normaal zijn, verschilt per leeftijd en is afhankelijk van het effect op het kind en
hoe lang het duurt. De soort een hoeveelheid angsten verandert dus in je leven, waarbij de hoeveelheid
,meestal afneemt bij ouder worden. Oudere kinderen hebben eerder specifieke angsten en meisjes
hebben meer angst (fear) dan jongens.
(Op pagina 361 van het boek staat een lijst met wat normaal is per leeftijd en wat niet)
Anxiety is ook normaal in de kindertijd en adolescentie, jonge kinderen hebben dit vaker dan oudere en
meisjes ook vaker dan jongen. Sommige specifieke angsten (anxieties) nemen af met de leeftijd, maar
veel kan ook stabiel blijven over tijd.
Zorgen maken (worry) is een kenmerk van anxiety en oudere kinderen hebben meer zorgen en
complexer, maar kunnen het ook beter omschrijven dan jongere. Zorgen maken bereid je ook voor op de
toekomst.
Ritualistische en repetitieve activiteit (bijv. gelijkheid, symmetrie etc.,) zorgt dat jonge kinderen controle
krijgen en beheersing over hun sociale en fysieke omgeving en zo hun wereld voorspelbaarder en veiliger
maken. Deze routines vallen in 2 categorieën: 1) repetitief gedrag en 2) ‘just right’ (lijkt op wat bij OCD is)
Types angststoornissen volgens de DSM-5:
1. Separation Anxiety Disorder (SAD) (scheidingsangst):
Excessief zorgen maken over gescheiden worden van huis of ouders met onrealistische zorgen,
zoals dat anderen of hij/zij zelf gewond raken als ze gescheiden zijn
2. Specifieke fobie:
Ernstige en onredelijke angsten en vermijding van een specifiek object of situatie
3. Social anxiety disorder (SOC) (sociale fobie / sociale angststoornis)
Ernstig en onredelijke angst om voor schut gezet te worden of vernederd wanneer je iets doet
tegenover anderen
4. Selectief mutisme:
Steeds niet lukken om te spreken in specifieke sociale situaties, waar het wel moet (terwijl het
kind in andere situaties wel gewoon kan spreken)
5. Panic disorder (PD) (paniekstoornis):
Terugkerende, onverwachte en ernstige paniekaanvallen (met bijv. zweten, buitenadem,
misselijk, snelle hartslag etc.). En de persoon is ook steeds bang voor nieuwe paniekaanvallen/de
gevolgen of probeert het te vermijden
6. Agorafobie
Angst in 2 of meer situaties (bijv. het OV of een parkeerplaats), omdat je denkt dat ontsnappen
moeilijk/niet mogelijk is voor wanneer je in paniek raakt of andere vervelende symptomen krijgt
7. Generalized Anxiety Disorder (GAD) (gegeneraliseerde angststoornis)
Aanhoudende en overmatige zorgen over veel gebeurtenissen en activiteiten. Hierbij zoeken ze
ook steeds comfort of goedkeuring bij anderen, om de zorgen te verminderen.
DSM-5 criteria separation anxiety disorder (SAD):
A. Ontwikkeling ongepaste (tot peuters is het juist normaal) en buitensporige angst of ongerustheid
met betrekking tot de scheiding van degenen aan wie het individu gehecht is, zoals blijkt uit ten
minste drie van de volgende:
1. Terugkerend buitensporig leed/ angst bij het anticiperen op of ervaren van scheiding van huis
of van belangrijke gehechtheidsfiguren
, 2. Aanhoudende of overmatige zorgen over het verlies van belangrijke gehechtheidsfiguren of
over mogelijke schade aan hen
3. Aanhoudende en buitensporige zorgen over het ervaren van een ongewenste gebeurtenis
(bijv. verdwalen, ontvoerd worden, ziek worden) die scheiding van een belangrijke
gehechtheidsfiguur veroorzaakt
4. Aanhoudende tegenzin of weigering om de deur uit te gaan, weg van huis, naar school, werk
of ergens anders, uit angst om gescheiden te worden
5. Aanhoudende en buitensporige angst of onwil om alleen te zijn of zonder grote
gehechtheidsfiguren thuis of in andere omgevingen
6. Aanhoudende onwil of weigering om weg van huis te slapen of te gaan slapen zonder in de
buurt te zijn van een belangrijke gehechtheidsfiguur
7. Herhalende nachtmerries over scheiding
8. Herhaalde klachten over lichamelijke symptomen (bijv. hoofdpijn, misselijkheid, braken)
wanneer scheiding van belangrijke gehechtheidsfiguren optreedt of wordt verwacht.
B. De angst (fear of anxiety) of vermijding is volhoudend, en duurt minstens 4 weken bij kinderen en
adolescenten en 6 maanden of meer bij volwassenen
C. Het moet zorgen voor klinisch significant leef of tekorten in sociaal, academisch, beroepsmatig of
andere belangrijke gebieden van functioneren
D. Het is niet beter te verklaren door een andere mentale stoornis
Kinderen met SAD kunnen teruggetrokken, apathisch, depressief worden, 2/3 krijgt ook een andere
angststoornis en de helft een depressie. 4-10% van alle jeugd heeft SAD en meisjes hebben het vaker.
SAD ontwikkeld zich vaak van mild tot erger (kan ongeveer beginnen vanaf 7-8 jaar). Het ontstaat vaak na
enorme stress te hebben ervaren (bijv. verhuizen). De symptomen kunnen fluctueren en vaak gaat het
ook door in de volwassenheid of kan hier beginnen.
School refusal behavior (niet naar school willen) komt er vaak bij kijken, en ondanks een goede
intelligentie lopen ze door school missen toch soms academisch en sociaal achter. Bij behandeling moet
dan ook gericht worden op gewoon naar school gaan.
DSM-5 criteria specifieke fobie:
A. Duidelijke angst of ongerustheid over een specifiek object of een specifieke situatie (bijv. vliegen,
hoogten, dieren, bloed).
NOTE. Bij kinderen kan dit geuit worden door huilen, driftbuien, bevriezen of vastklampen
B. Het fobische object of de fobische situatie veroorzaakt bijna altijd onmiddellijke angst (fear of
anxiety)
C. Het fobische object of de fobische situatie wordt actief vermeden of doorstaan met intense angst
(fear of anxiety)
D. De angst is buitenproportioneel van het echte gevaar van het object, situatie en de sociaal-
culturele context
E. De fear, anxiety of vermijding is volhoudend, typisch 6 maanden of meer
F. Het moet zorgen voor klinisch significant leef of tekorten in sociaal, academisch, beroepsmatig of
andere belangrijke gebieden van functioneren
G. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (ook dus niet aan
andere soorten angststoornissen)
Er wordt ook gespecificeerd o.b.v. welke stimulus:
, Dier (bijv. spinnen)
Natuurlijke omgeving (bijv. hoogtes, water)
Bloed, injectie, verwonding
Situationeel (bijv. vliegtuigen, gesloten ruimtes)
Anders (bijv. situaties die tot overgeven zouden leiden)
De fobieën gaan meestal over iets bedreigends voor de persoonlijke veiligheid. En ondanks bewijs dat het
disproportioneel is/niet nodig is om bang te zijn, blijven ze dat. Kinderen hebben vaak niet eens door dat
het extreem gedrag is. Je kun overal wel een fobie voor hebben, maar meestal zijn het natuurlijke
gevaren vanuit de menselijke evolutie (bijv. slangen, bloed, donker etc.) en zo is de angst adaptief
evolutionair gezien.
20% van de jeugd heeft ooit een specifieke fobie, maar wordt door velen niet echt als een stoornis gezien
de angst. Via genen en de omgeving kan je familie risico geven.
De meeste comorbiditeit bij een specifieke fobie is met andere angststoornissen en depressieve
stoornissen, maar in vergelijking met de andere angststoornissen is hier de minste comorbiditeit.
DSM-5 criteria Social anxiety disorder (sociale fobie) (SOC)
A. Duidelijke angst of ongerustheid over 1 of meer sociale situaties waarin het individu wordt
blootgesteld aan mogelijke controle door anderen. Bijv. bij sociale interacties, geobserveerd
worden of optreden in het bijzijn van anderen
NOTE. Bij kinderen moet het plaatsvinden bij leeftijdsgenoten en niet alleen bij volwassenen
B. Het individu is bang dat hij of zij zal gedragen op een manier die of angstsymptomen zal vertonen
die negatief beoordeeld zullen worden
C. De sociale situaties roepen bijna altijd angst of onrust op
NOTE. Bij kinderen kan de angst worden uitgedrukt door huilen, driftbuien, verstijven,
vastklampen, ineenkrimpen of niet spreken in sociale situaties
D. De sociale situaties worden vermeden of doorstaan met intense angst (fear of anxiety)
E. De angst is disproportioneel tot het werkelijke gevaar dat uitgaat van de sociale situatie en de
sociaal-culturele context
F. De angst of vermijding is volhoudend, typisch 6 maanden of meer
G. Het zorgt voor klinisch significant leed of tekorten in sociaal, beroepsmatig of andere belangrijke
gebieden van functioneren
H. Het komt niet door een direct fysiologisch effect, middel or andere medische conditie
I. Niet beter verklaarbaar door symptomen van een andere mentale stoornis (bijv. paniekstoornis
of autisme)
J. Als er een andere medische conditie is, moet de angst/vermijding door los van staan of is
excessief.
Ook specificeren of:
Performance only: Als de angst zich beperkt tot spreken of optreden in het openbaar
Kinderen met SOC zijn vaker zeer emotioneel; sociaal angstig; en geremd, verdrietig en eenzaam. Ze
willen wel leuk gevonden worden, maar onttrekken zich toch vaak en/of worden als minder leuk gezien
door hun gedrag en zo wordt de SOC ook continu erger door minder sociale situaties. De angst kan ook
dingen als zweten, buikpijn etc. veroorzaken en ze kunnen weer extra bang zijn omdat ze denken dat
anderen dit merken.