SAMENVATTING HOORCOLLEGES
THEORIE III
INHOUD
Hoorcollege 1: Kritisch denken en Theorie ......................................................................................... 1
hoorcollege 2: wetten en intenties ..................................................................................................... 5
hoorcollege 3: taal, agency, en authoriteit .................................................................................... 10
Hoorcollege 4: narrativisme ............................................................................................................... 13
Hoorcollege 6: Maatschappijen en mentaliteiten ......................................................................... 17
hoorcollege 6: visuele en materiële geschiedenis ......................................................................... 20
hoorcollege 7: Tijd en ervaring .......................................................................................................... 23
HOORCOLLEGE 1: KRITISCH DENKEN EN THEORIE
Het doel van dit college: het helpen van historici met het detecteren, analyseren en kritisch
evalueren van onderliggende aannames van historisch onderzoek en schrijven. Het gaat over
waarom historici denken op de manier als dat zij doen.
Geschiedenis is een ‘discussie zonder einde’ (Pieter Geyl): historische argumenten zijn
vaak lang en complex, tegelijkertijd diep én breed. Ze zijn lastig te analyseren omdat het in de
vorm van verhalen wordt weergegeven (het zijn bundels van vragen en antwoorden, met veel
impliciete vooronderstellingen). Het staat in verhaalvorm omdat dat de oude manier van
communicatie was. De interpretaties die volgen uit de analyse volgen niet noodzakelijkerwijs
uit het bewijs, omdat er geen universeel valide vooronderstellingen bestaan; er zijn altijd
meerdere mogelijkheden. De interpretaties worden gedaan op niet-strikte redeneringsvormen
en op ‘wezenlijk betwiste begrippen’ (essentially contested concepts; concepten die
onvermijdelijk eindeloze discussies met zich meebrengen over het juiste gebruik en
interpretatie). Historische interpretaties zijn ‘inferences to the best explanation’: de meest
plausibele hypothese op basis van het gegeven bewijs, bepaald door de verschillende
hypothesen met elkaar te vergelijken. Geschiedenis heeft niet maar één antwoord, en maar
goed ook, want dat zou het einde van vrijheid betekenen. Het blijft een discussie zonder einde,
met concepten, aannames in redeneringen en significantie van bewijs dat op elk moment
uitgedaagd kan worden.
Theorie II: de 4 vragen:
1. Wat is geschiedenis (natuur)?
2. Waar gaat het over (onderwerp)?
3. Hoe wordt het uitgevoerd (methode)?
4. Waar is het voor (doel)?
Hierbij waren de onderliggende aannames: tychè, fortuna, goddelijke voorzienigheid,
menselijke actie, algemene wetten, idealisme/realisme.
Geschiedenis is een strijd tussen wetenschap en retoriek
WETENSCHAP RETORIEK
Observanten (claim van objectiviteit) Deelnemers (je publiek proberen te
overtuigen)
, Menselijke actie in het verleden Menselijke actie in het heden (kairos; het
bestuderen van het verleden komt vaak uit
belangen/problemen in het heden voort)
Logica vs. drogredenen Overtuigingskracht
Waarheid (afstand nemen van het verleden Overtuigen publiek (geen propaganda of
om het te kunnen observeren fake news)
Wat zijn de limieten van de historicus: hoeveel retoriek kan hij/zij gebruiken tot het retoriek
wordt? Wanneer is het Clio (muze van de geschiedschrijving) en wanneer is het Kalliope (muze
van de retoriek), en is het niet een en/of situatie (een combinatie)?
Historisch redeneren bestaat uit 3 vormen van gevolgtrekken:
1. Deductie: algemeen → bijzonder; een gevolgtrekking wordt gemaakt uit het
algemene naar het bijzondere. In alle Romeinse vestigingen worden munten gevonden
→ er moeten munten zijn in de Romeinse vestiging waar je bent. Dit is een logisch valide
gevolgtrekking en voorziet in zekerheid.
2. Inductie: bijzonder → algemeen; een gevolgtrekking wordt gemaakt uit het bijzondere
naar het algemene (generalisatie). Er zijn munten gevonden in Romeinse vestigingen
X, Y en Z --? In alle Romeinse vestigingen worden munten gevonden. Dit is een
kwantitatieve sprong van deel naar geheel en is niet compleet valide en voorziet niet
in absolute zekerheid.
3. Abductie: bijzonder → hypothese; een mogelijke verklaring (hypothese) wordt
gevonden uit het bijzondere. Dit is een Romeinse munt → misschien is er een Romeinse
vestiging hier (hypothese, kan ook in vraagvorm: is er hier een Romeinse vestiging?). Dit
is een kwalitatieve sprong: een fenomeen wordt verklaard door het te reduceren tot
een klasse of generalisering die gepresenteerd wordt als een hypothese. Ook deze
methode is niet volledig valide en biedt geen absolute zekerheid.
Deze drie vormen doe je elke dag, ook in de geschiedschrijving.
Carlo Ginzburg – ‘Clues, Roots of a Scientific Paradigm’ (1979)
Dit artikel gaat over sporen/aanwijzingen (in het glossarium: informatie). Hij haalt hierbij aan:
- Freud: versprekingen → onbewuste verlangens;
- Morelli: vorm van het oor in een schilderij → misschien is dit Botticelli? Vieze nagels →
Caravaggio;
- Sherlock Holmes de hond blafte niet → was het baasje de dader?
Alle drie namen zij wat aan en tonen aan dat kleine details vaak meer laten zien dan de grote
lijnen. Uit deze ‘clues’ (specifieke informatie) rolt een hypothese uit. Van het deel naar geheel;
en bij deze inductie 1 is verbeeldingskracht nodig! Hiervoor moet je wel onderliggende
informatie hebben, want je moet dus wel weten hoe bijvoorbeeld Morelli zijn oren schilderde.
Abductie in historisch redeneren
- Vooronderstelling 1: de verrassende informatie die ik heb geobserveerd.
- Vooronderstelling 2: als hypothese H waar was, zou ik deze verrassende informatie
observeren.
- Dus: waarschijnlijk is H waar.
Het narratief = reeks van abducties = series van vragen en antwoorden om een bepaalde
gebeurtenis in het verleden te reconstrueren.
Wezenlijk betwiste begrippen (essentially contested concepts, ECC’s)
ECC = concepten waarbij geen consensus bestaat over het juiste gebruik en de juiste
betekenis. Bijvoorbeeld: democratie; wat is het, hoe gebruik je het? ECC’s leiden dus tot
onvermijdelijke twisten. Het gebruik van een concept veranderd door de tijd heen, dus er is
1Verschil inductie en abductie: inductie heeft een stellige waarheidsclaim in de conclusie,
terwijl abductie in zijn redenering nog een slag om de arm houdt.
, historisch onderzoek nodig om het concept door de tijd heen te begrijpen. Volgens
Wittgenstein hangt de betekenis van een woord af van het taalspel (language game) die
gebruikt wordt. Om te ontdekken waar een concept vandaan komt moet je zijn geschiedenis
begrijpen.
Gevolgtrekkingen leiden niet tot absolute zekerheid
Abducties en de hierop volgende hypothesen zijn nooit helemaal zeker; er kunnen altijd
andere hypothesen zijn die het bewijs beter verklaren. Maak onderscheid tussen ‘most lovely’
(de populairste) en ‘most likely’ (de waarschijnlijkste) hypothesen. De inference to the best
expalanation is de meest plausibele hypothese van het gegeven bewijs, vastgesteld door de
relatieve waarschijnlijkheid van hypothesen te vergelijken. Bijvoorbeeld:
Is historisch schrijven als het maken van een kaart? Soldaat vs. scout:
De mindset van een soldaat: De mindset van een scout:
Redeneren is als verdedigende Redenen is als het maken van een kaart
gevechtsport
Besluit wat je gelooft door te vragen: Kan ik Besluit wat te geloven door te vragen: Is het
dit geloven/Moet ik dit geloven? Afhankelijk waar = sluit het aan op het bewijs = is het de
van je motieven best mogelijke verklaring?
Erachter komen dat je fout zat → het lijden Erachter komen dat je fout zat → reviseren
van een nederlaag van je kaart
Het zoeken van bewijs om je Het zoeken van bewijs dat je kaart accurater
geloofsovertuigingen te versterken maakt
Gerelateerd aan: rationalisering, ontkenning, Gerelateerd aan: waarheid zoeken, het
bevestiging bias, zelfmisleiding, ijdele hoop wegen van bewijs, openheid tot nieuwe
informatie
Zelfverzekerd: niet bereid om aannames te Zelfkritisch: bereid om aannames te reviseren
reviseren
Het detecteren van aannames: vindt de inferentieregel (rule of inference). Bijvoorbeeld: “De
deurbel gaat, dat moet Peter zijn” is een inference tot he best explanation (de best
verklarende hypothese). De verborgen aanname: altijd als de deurbel gaat, arriveert Pete
(inferentieregel). De aanname verbindt het standpunt met het argument: “Dat moet Peter zijn
OMDAT de doorbel gaat.” Onder de indicator zit een aanname. In historisch onderzoek wordt
de aanname gebruikt om de logische stap te maken van informatie naar hypothese/vraag. In
historisch schrijven wordt de aanname gebruikt om standpunt met het argument te verbinden.
DROGREDENERINGEN: incorrecte bewegingen in een discussie waarin het doel is een ruzie
succesvol op te lossen.
1. Bevestigen van het gevolg / Affirming the consequent
Vorm:
- Als bewijs B dan hypothese H.
- B
- Hierdoor H
Voorbeeld:
- Als het geregend heeft, zijn de straten nat.
- De straten zijn nat, dus het heeft geregend.
- Het heeft dus geregend.
De fout: Er wordt geen rekening gehouden met andere hypothesen om het bewijs te verklaren.
De straat kan ook nat zijn door een overstroming van de riolering. Het gebeurt vaak in historisch
denken (is ook nodig). Dit soort redeneringen zijn alleen valide wanneer vooronderstelling 1
een wet is zonder uitzonderingen (en die bestaan niet in geschiedenis). Vanuit het bewijs
kunnen historici dus geen interpretaties gevolgtrekken met absolute zekerheid (zonder
uitzonderingen). De historicus kan alleen de meest plausibele interpretatie gevolgtrekken.