Week 1, wat is psychologie
1.1 Een definitie van psychologie
Psychologie → is de wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij de
gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten
grondslag liggen
Psychologen proberen (net als andere wetenschappers) door systematische observatie van meetbare
kenmerken inzicht te krijgen in de processen die niet rechtstreeks te observeren vallen (interne
processen).
1.2 Ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben
Rede, intuïtie en geloof
De eerste invloedrijke geschriften in de westerse wereld over het functioneren van de mens werden
gepubliceerd in de klassieke oudheid, onder leiding van Plato en Aristoteles. Zij stelden vragen over
het universum en de plaats van de mens erin. Typisch voor hun benadering was dat antwoorden op
deze vragen hun oorsprong vonden binnenin de mens.
Plato → volgens hem diende er een onderscheid gemaakt te worden tussen de ware, onzichtbare
wereld van onveranderlijke, ideale vormen en de zichtbare, veranderlijke wereld rondom ons, die
een onvolmaakte afspiegeling is van de ware wereld. De menselijke ziel is een deel van de ware,
ideale wereld; zij woont tijdelijk in het lichaam en keert na de dood naar de kosmos terug. De ziel
had kennis van de ideale wereld en de mens kon toegang krijgen tot deze kennis door gebruik te
maken van de rede. Echte kennis kwam voort uit de menselijke geest.
Aristoteles → hechtte meer belang aan observatie dan Plato, maar ook voor hem kon ware kennis
niet op observatie gebaseerd zijn. Om echte kennis te hebben, diende men te vertrekken vanuit
onwrikbare uitgangspunten (axioma’s). Deze werden door de menselijke ziel intuïtief herkend als
zelfevident. Dit herkennen noemde hij een demonstratie.
De rooms-katholieke kerk vertaalde de geschriften van Plato en Aristoteles in een kerkelijke leer.
Plato’s wereld van onveranderlijke, ideale vormen waaruit de ziel kwam, stemde overeen met de
hemel en de demonstraties van Aristoteles konden perfect gezien worden als goddelijke ingevingen.
Doordat God garant stond voor de waarheid, waren de geschriften van de kerkvader de meest
betrouwbare bron van informatie. Gaandeweg groeide ook de overtuiging dat de mensheid veel van
haar kennis verloren had en dat echte geleerde dus op zoek moesten gaan naar oude geschriften. Dit
werd in verband gebracht met de verdrijving van Adam en Eva uit het aardse paradijs. In de
renaissance gingen geleerden ook daadwerkelijk op zoek naar oude Griekse handschriften, aangezien
de kennis hierin veel uitgebreider was.
Wetenschappelijke revolutie → de overtuiging dat ware kennis gebaseerd is op systematische
observatie en actief ingrijpen in de wereld. Factoren die een rol hebben gespeeld bij het ontstaan
van de wetenschappelijke revolutie zijn: verminderde macht van de kerk, herwaardering van handel
en handenarbeid, uitvinding van de boekdrukkunst, ontdekkingsreizen (de confrontatie van de
westerse wereld met de islamitische en Chinese beschavingen), oprichting van universiteiten en een
periode van relatieve welvaart.
De vaststelling dat de kalender niet zou kloppen was een belangrijke katalysator voor de
wetenschappelijke revolutie. In de 16e eeuw werd de juliaanse kalender vervangen door de
,nauwkeurige gregoriaanse kalender. Tijdens de zoektocht was echter een belangrijk axioma ter
discussie komen te staan, namelijk de ‘demonstratie’ dat de aarde stilstond in het centrum van het
universum.
Copernicus verspreide al eerste in 1514 een handgeschreven tekst (onder vrienden) waarin hij de
hypothese opperde dat de bewegingen in het heelal beter te begrijpen vielen wanneer met uitging
van de veronderstelling dat niet alle hemellichamen rond de aarde draaien, maar dat de aarde rond
te zon draaide. Deze tekst werd pas gepubliceerd na zijn dood, Copernicus wilde de rooms-katholieke
kerk (zijn werkgever) niet voor het hoofd stoten. In 1632 publiceerde Galileo Galilei een boek waarin
hij het copernicaanse model verdedigde en onderbouwde dit met een reeks nieuwe observaties.
Deze werden mogelijk gemaakt door de uitvinding van de telescoop. Newton werkte deze inzichten
nog verder uit. Hij beschreef de bewegingen van de planeten rond de zon aan de hand van een
aantal relatief eenvoudige wiskundige formules. De wetten van Newton worden beschouwd als het
begin van de fysica.
Copernicaanse revolutie → Het inzicht dat de aarde niet het centrum vormde van het heelal.
Nieuwe kennis komt voort uit observatie en experimenten, niet uit het bestuderen van oude
meesters. Gaandeweg groeide de overtuiging dat veel kennis niet verloren was gegaan, maar dat het
nog nooit ontdekt was. Bovendien werd duidelijk dat de nieuwe ontdekkingen niet altijd volgden uit
het passief observeren van fenomenen, maar door actief in te grijpen op de fenomenen, door te
‘experimenteren’ en de gevolgen van dergelijke experimenten te bestuderen. De nieuwe ‘mannen
van de wetenschap’ bouwden machines, deden onderzoek over allerhande substanties en levende
wezens. Dit leidde tot de industriële revolutie en een grote welvaart.
De groeiende macht van de wetenschappen
Omdat de wetenschappelijke benadering beter aansloot bij het minder dogmatische protestantisme,
waren de ontwikkelingen groter in landen die zich grotendeels aan de invloed van de rooms-
katholieke Kerk onttrokken hadden. Ook groeide de invloed van deze landen, omdat de nieuwe
ontdekkingen belangrijke voordelen boden (handel en oorlogvoering).
Volgens Snow vormden zich gaandeweg twee aparte culturen: de klassieke, humanistische cultuur en
de nieuwe, natuurwetenschappelijke cultuur. Deze twee culturen gingen tegen elkaar op. Deze
spanning is tot op de dag van vandaag nog steeds. Beide culturen hebben weinig contact met elkaar
en weten weinig van elkaar. Bovendien hebben ze tegengestelde opvattingen over wat belangrijk is.
De toepassing van de wetenschappelijke methode op het menselijke functioneren
Mensen kunnen niet altijd alles meteen en gedetailleerd waarnemen. Dit resulteerde in de eerste
natuurwetenschappelijke studies over het menselijke functioneren.
De beperkingen van de waarneming kwamen verder aan het licht toen de Duitse fysioloog Hermann
von Helmholtz die snelheid van zenuwimpulsen in de zenuwvezels begon te meten. Mensen dachten
dat die snelheid onmeetbaar was. Echter ontwikkelde von Helmholtz een methode die het mogelijk
maakte om een zenuw in de poot van een kikker te stimuleren en het signaal een eind verder op te
vangen. Hieruit bleek dat het wel meetbaar was.
Donders breidde het onderzoek van von Helmholtz verder uit. Hij veronderstelde dat alle mentale
handelingen een zekere verwerkingstijd nodig hadden, net zoals een hartslag een zekere tijdsperiode
,in beslag neemt. Hij vroeg zich af hoe hij deze ‘fysiologische tijd’ van mentale processen kon meten.
Hij ontwikkelde een apparaat dat hem in staat stelde de tijd precies te meten tussen het moment dat
de stimulus aangeboden werd en het moment waarop de proefpersoon begon te antwoorden.
De evolutietheorie
Evolutietheorie → levende wezens zijn het resultaat van een aanpassingsproces aan veranderende
omstandigheden. Eigenschappen die goed aansluiten bij de omgeving, zorgen ervoor dat het individu
goed ontwikkeld en veel nakomelingen heeft. Eigenschappen die niet goed aansluiten bij de
omgeving, verminderen de overlevings- en voorplantingskansen.
Survival of the fittest → De leefomgeving veranderd voortdurend. Dieren en planten die de beste
kenmerken hebben, kunnen zich met meer succes voortplanten. De andere dieren en planten krijgen
meer moeite met overleven en met zich voortplanten.
Het selectieproces dat Darwin voorstelde, wordt duidelijk in beeld gebracht door Peter en Rosemary
Grant. Zij volgden een vinkenpopulatie gedurende 20 jaar op een piepklein eiland. Op dit eiland
kwam een ingrijpende droogteperiode van anderhalf jaar, die gevolgen had voor de
voedselvoorziening van de vinken. De sterfte trof vooral de kleine vinken. De vinken met grote
snavels waren in staat om grotere en hardere zaden open te breken. De verhouding tussen grote en
kleine vinken groeide gestaag. Totdat er een langdurige natte periode volgde. De planten met grote
zaden werden overwoekerd door kleine eenjarige planten met kleine zaden. Ditmaal hadden de
kleinere vinken een voordeel. Zij waren beter in staat de kleine zaden te consumeren.
Darwin publiceerde in 1859 zijn theorie in het boek The Origin of Species. Hij zorgde voor een
doorbraak, door het proces van ´afstamming met verandering´ zorgvuldig te documenteren en
daardoor geloofwaardig te maken. Door de evolutietheorie veranderde ook de kijk op de mens.
Steeds meer wetenschappers begonnen de mogelijkheid te opperen dat de mens uit dieren
geëvolueerd was. Dit betekende dat menselijk gedrag op dezelfde manier bestudeerd kon worden.
1.3 Het ontstaan van de psychologie
Ontwikkelingen binnen de filosofie
Descartes → dualisme, rationalisme, nativisme en een mechanische kijk op de wereld.
Descartes was een van de eerste die het eigen, onafhankelijke denken van de Griekse filosofen
opnieuw op de voorgrond plaatste. Hij ging uit van drie principes: dualisme, rationalisme en
nativisme.
Dualisme → verwijst naar de overtuiging dat mensen uit twee onafhankelijke elementen bestaan
(lichaam en geest). De geest vormt de ken van het menselijke denken. Het lichaam is niets meer dan
een omhulsel van de geest.
Rationalisme → stelt dat ware kennis gebaseerd is op de rede, die door het toepassen van logica
nieuwe informatie afleidt uit de bestaande.
Nativisme → verwijst naar de overtuiging dat de mens aangeboren kennisgeeft, die het uitgangspunt
vormt van alle andere, afgeleide kennis.
De laatste overtuiging van Descartes hield in dat het universum een machine is die wiskundig
beschreven kon worden. God had de machine gecreëerd en in werking gesteld. Het menselijke
, lichaam was onderdeel ervan, en daardoor kon het menselijke lichaam wetenschappelijk bestudeerd
worden.
In Engeland groeide de onvrede over het nativisme en rationalisme en er kwam een tegenbeweging
tot stand, empirisme.
Empirisme → de inhoudt van de geest wordt niet gevormd door aangeboren ideeën en afgeleide
inzichten, maar via zintuigelijke ervaringen die met elkaar geassocieerd worden.
Lock was een belangrijke grondlegger hiervan. Volgens hem kwam menselijke kennis voort uit
ervaringen met externe voelbare voorwerpen niet vanuit aangeboren ideeën. Hij lanceerde de term
‘associaties van ideeën’ → als twee dingen tegelijk ervaren worden, dan hebben ze veel kans om
mentaal met elkaar geassocieerd te worden.
Psychologie als nieuwe wetenschap
Wundt was de eerste wetenschapper die zichzelf een psycholoog noemde. In 1879 richtte hij het
eerste psychologische laboratorium op aan de Universiteit van Leipzig. Dit wordt algemeen
beschouwd als het startpunt van de wetenschappelijke psychologie. In 1874 publiceerde hij een boek
dat voor het eerst de wetenschappelijke psychologie beschreef. Wundt definieerde de
wetenschappelijke psychologie als een alliantie tussen enerzijds de fysiologie die ons informeert over
het levensfenomenen die we met onze zintuigen kunnen waarnemen, en anderzijds de psychologie
waarbij de persoon naar zichzelf kijkt van binnenuit.
Introspectie → kijken naar het bewustzijn van binnenuit.
Wat introspectie betreft maakte hij een onderheid tussen Innere Wahrnehmung en Experimentelle
Sebstbeobachtung.
- Innere Wahrnehmung → verwees naar de introspectie van de filosofen, waarbij men vanuit
een fauteuil nadacht over het eigen psychische functioneren.
- Experimentelle Sebstbeobachtung → verwees naar een proefopzet waarbij de proefpersoon
in een gestandaardiseerde situatie geplaatst werd, eenzelfde proef herhaaldelijk uitvoerde,
en diende te reageren met eenvoudige antwoorden. Dit was volgens Wundt de enige
toelaatbare vorm van introspectie.
Structuralisme → een stroming in de psychologie die op basis van introspectie de structuur van het
bewustzijn probeerde te ontdekken.
Titchener was de persoon die de naam structuralisme lanceerde, met een eigen kijk hierop. Deze kijk
hield in dat elk complex proces gereduceerd kon worden tot een combinatie van elementaire
componenten, die behoorden tot het gebied van de sensaties (smaken, geluiden, geuren), de
beelden (herinneringen) of de gevoelens (liefde, geluk). Hij geloofde dat deze elementen door een
associatieproces gecombineerd werden tot de normale, bewuste ervaring.
Binet ontwikkelde, samen met Simon, een intelligentietest. Deze test zou uitmaken of kinderen met
leerachterstand een tekort aan intelligentie hadden of geholpen konden worden met extra
onderwijs.