PB0104: KLINISCHE PSYCHOLOGIE 1 (deeltentamen 1)
VRAGEN YOULEARN (hoofdstuk 1 t/m 10)
H1: Wat is klinische psychologie
Wat is de omschrijving van het vakgebied van de klinische psychologie
Klinische psychologie is een sub-discipline binnen de psychologie. Klinische psychologie richt zich op de
studie en behandeling van mentale en emotionele stoornissen die interfereren met het vermogen van een
persoon om zich als zichzelf te voelen en zijn dagelijkse functies uit te voeren.
5 Basis disciplines:
Psychologische functieleer (waarnemen, denken, geheugen, etc.)
Ontwikkelingspsychologie
Gedragsleer of sociale psychologie
Persoonlijkheidspsychologie
Methodenleer
Waarom is kennis van de basisdisciplines binnen de psychologie van belang is voor klinisch
psychologen
Kennis van de basisdisciplines is van belang om 'abnormale 'gedragingen, gedachten en gevoelens te
kunnen verklaren tegen de achtergrond van normale processen.
Kennis van de 'normale' psychologische functie (waarnemen, denken en geheugen) van de 'normale
'ontwikkeling. van de sociale psychologie en de persoonlijkheidspsychologie is nodig om afwijkingen van de
norm te kunnen vaststellen en begrijpen.
Wat zijn verschillende aspecten die beïnvloeden of gedrag als ‘abnormaal’ of ‘pathologisch’ zal
worden beoordeeld
persoonlijk lijden: hoewel dit geen voorwaarde is omdat persoonlijk lijden ook het tijdelijke gevolg van een
gebeurtenis kan zijn
(dis)functionaliteit van gedrag: gedrag dat het beroepsmatig en relationeel functioneren van het individu
zelf belemmert, maar ook het functioneren van anderen
irrationeel en onbegrijpelijk gedrag: gedrag waar geen logica of zin in ontdekt kan worden
onvoorspelbaarheid en controleverlies in situaties waarin de regels, die normaliter het gedrag sturen, nu
niet meer werken, of in situaties waarin de oorzaak of aanleiding van het gedrag voor de toeschouwer
onbekend is
opvallend en onconventioneel gedrag, gedrag dus dat sterk afwijkt van het gangbare gedrag en sociaal
onwenselijk is, hoewel dit ook afhankelijk is van de omgeving
gedrag dat gevoelens van ongemak oproept: zoals gedrag waarmee impliciete sociale verwachtingen
ofwel ‘restregels' (Scheff, 1966) worden geschonden
morele normen overtredend gedrag: gedrag dat in mindere mate overeenkomt met ideeën over optimaal
functioneren.
Wat is de APA-definitie van mentale stoornissen
Een psychische stoornis is een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het gebied
van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een
disfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het
,psychische functioneren. Psychische stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met significante lijdensdruk of
beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied.
Wanneer geen stoornis:
1. Rouwreacties na het overlijden van een dierbare. (Na een jaar kan er sprake zijn van een persisterende
complexe rouwstoornis).
2. Langdurig deviant gedrag dat voortvloeit uit het behoren tot een politieke, religieuze of seksuele
minderheid.
3. Het afwijkende gedrag moet niet voortkomen uit een persoonlijk conflict tussen het individu en de
maatschappij. (excentrieke kunstenaars)
Wat kunnen mogelijke fouten zijn bij de diagnostiek van psychische problemen van mensen uit
etnische minderheidsgroepen
Bepaald gedrag wordt bij een etnische minderheid wellicht als passend gezien terwijl dit in Nederland als
abnormaal wordt gezien.
Wat is het statistisch model van ‘abnormaal’ gedrag
heeft als uitgangspunt dat menselijke eigenschappen min of meer normaal verdeeld zijn. Indien uit een
betrouwbare en valide meting van die eigenschappen een extreem hoge of extreem lage score blijkt, wordt
gesproken van abnormaliteit.
Wat is het medisch of ziektemodel
gaat ervan uit dat stoornissen veroorzaakt worden door onderliggende mechanismen, die somatogeen
(lichamelijk) van aard zijn, zoals het geval is bij dementie, of psychogeen (psychologisch), zoals afweer tegen
angst. In het model worden termen gebruikt als ‘ziekte’ en ‘therapie’.
Wat is het leer- of onderwijsmodel kunt weergeven
Volgens dit model zijn stoornissen tot stand gekomen door verkeerd gelopen leerprocessen. De grens tussen
ziekte en gezondheid ligt bij de verantwoordelijkheid en de aanspreekbaarheid van een individu. Mensen die
op grond van hun psychische gesteldheid geen ander gedrag kunnen vertonen, zijn niet aanspreekbaar voor
dat gedrag. In dit model worden termen gebruikt als ‘persoonlijke problemen’, ‘(vaardigheids)tekorten’,
‘onderwijsprogramma’, en ‘leraar’ en ‘leerling’.
Wat zijn verschillen tussen het medische model en het leermodel
Stigmatisering is minder groot bij het leermodel.
Als er Eigenverantwoordelijkheid aanwezig is dan kan het leermodel gebruikt worden, anders is het
medische model passender.
Onderwijs terminologie doet meer recht aan hetgeen daadwerkelijk plaatsvind bij de hulpverlening
Meer gelijkwaardigheid tussen de therapeut en de client bij het leermodel.
Wanneer zijn het statistisch model, het medisch model en het leermodel toepasbaar bij de
beantwoording van de vraag naar de grens tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ gedrag
Medisch model: wanneer aan de psychische problemen organische afwijkingen ten grondslag liggen.
Statische model: toepasbaar bij stoornissen die normaal verdeeld zijn over de bevolking
Leermodel: problemen die ontstaan zijn als gevolg van leerprocessen en waarbij het individu zelf
verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn doen en laten.
H2: De neurobiologische benadering
, Een overzicht van de geschiedenis van de neurobiologische benadering van gedrag
Begin van de twintigste eeuw: eerste succes bij biologisch onderzoek in de psychiatrie.
Er werd ontdekt dat syndroom van dementia paralytica veroorzaakt werd door syfilis. Toen er een stof werd
uitgevonden die deze ziekte effectief kon bestrijden droeg dit bij aan de status van biologisch onderzoek.
Tegenwoordig ligt de nadruk meer op de relatie tussen biologische en psychologische processen, en met
name hoe deze processen interacteren. Waar het in eerder biologisch onderzoek ging om kwesties als nature
versus nurture, is er de laatste jaren sprake van een visie waarin de onderlinge samenhang tussen psychische
processen en neurologische functies centraal staat.
In de jaren dertig hoorde de Portugese neuroloog Monitz dat apen rustiger werden als hun frontaalkwab
verwijderd werd. Hierop werd de frontale lobotomie massaal uitgevoerd bij psychiatrische patiënten. Er
werd echter nooit goed empirisch bewijs voor de effectiviteit hiervan gevonden. Er zijn echter ook goede
voorbeelden te vinden van op biologische therapieën.
Zo werden in de jaren 50 de antipsychotische medicijnen (neuroleptica) ontdekt. Het principiële argument
voor de biologische benadering is dat hersenen in hoge mate betrokken zijn bij de totstandkoming van
(psychopathologisch) gedrag. Zo ontdekte Broca dat beschadiging in een bepaald deel tot een taalstoornis
leidt. Ook vonden Fritsch en Hitzig dat elektrische stimulatie van de hersenen kan resulteren in
gecoördineerde bewegingen van ledematen. De volgende, niet onlogische stap was de aanname dat
disfunctionerende hersenen (mede) ten grondslag kunnen liggen aan psychopathologisch gedrag. In de
negentiende eeuw besefte Griesinger al dat de wetenschappelijke kennis in zijn tijd te gebrekkig was om alle
gedragingen te reduceren tot hersenprocessen.
In de jaren 70 stelde een Nederlandse criminoloog voor om onderzoek te verrichten naar de rol van
neurobiologische factoren in het gedrag van jonge delinquenten.
Kritiek: dit reduceert delinquent gedrag tot een medisch oftewel biologisch probleem.
Dit reductionisme is echter het wezenskenmerk van wetenschap. Een wetenschapper zal altijd op zoek gaan
naar één of een beperkt aantal onderliggende mechanismen. Dit kan net zo goed in een biologisch proces
liggen.
Wat is het verschil tussen externaliserende en internaliserende stoornissen
Internaliserende stoornissen zijn die stoornissen waarbij verstoorde emoties en reacties vooral naar binnen
gericht worden. Dit kan leiden tot onrust waar met name de persoon zelf last van heeft. Daarbij kan men
denken aan depressie, angst en psychosomatische klachten. Bij externaliserende stoornissen worden
emoties en reacties juist naar buiten gericht, wat kan leiden tot expressie- en gedragsproblemen die vooral
storend zijn voor de omgeving van de persoon. Hierbij kan men denken aan agressief, antisociaal en
impulsief gedrag
Hoe houdt het principe van emotieregulatie verband met externaliserende en internaliserende
stoornissen
In het algemeen kun je stellen dat internaliserende stoornissen ontstaan door een te sterke regulatie van
emoties. Door een overdadige controle worden emoties geïnternaliseerd en ontstaat bijvoorbeeld depressie
of angst. Bij externaliserende stoornissen is juist sprake van een gebrekkige regulatie van emoties wat kan
leiden tot agressie, hyperactiviteit en onaangepast gedrag.
Hoe oefenen onze genen invloed uit op ons gedrag
Het genetisch perspectief gaat ervan uit dat we tijdens de evolutie predisposities hebben ontwikkeld om ons
op een bepaalde manier te gedragen. Of die predisposities ook daadwerkelijk tot uiting zullen komen in ons
gedrag hangt altijd af van de omgeving. We zijn uitgerust met bepaalde overgevoeligheden, en lopen dus het
risico om een pathologie te ontwikkelen, maar dat zal alleen gebeuren onder stresserende omstandigheden.
Het is dus niet zo dat onze genen bepalen dat wij depressief of angstig worden, het is altijd de interactie
, tussen een aangeboren kwetsbaarheid en persoonlijke leefomstandigheden die leidt tot mogelijke vormen
van psychopathologie
Met welke onderzoeksmethoden kan deze invloed onderzocht worden
Middels familiestudies, tweelingstudies, adoptiestudies wordt de concordantie onderzocht (de mate waarin
eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt) Deze maat wordt uitgedrukt in een coëfficiënt die
varieert tussen 0 en 1: hoe hoger de concordantiecoëfficiënt, hoe meer van de variantie van het kenmerk
wordt verklaard door genetische factoren.
Wat is het verschil tussen het Diathese-Stressmodel en de Differential Susceptibility Theory
Het differential susceptibility theory stelt dat vatbare personen meer beïnvloed worden door zowel een
positieve als een negatieve omgeving, terwijl het diathese-stressmodel stelt dat vatbare personen, wanneer
ze opgroeien in een negatieve omgeving, meer kans hebben op de ontwikkeling van een negatieve uitkomst.
Bij welke vormen van pathologie speelt de erfelijkheid een rol
Voorbeelden van een interactie tussen genen en omgeving zijn depressieve stoornissen, bipolaire
stoornissen, angststoornissen, antisociaal en agressief gedrag (sommige persoonlijkheidsstoornissen)
Beschrijving van de opbouw en werking van neuronen en het zenuwstelsel
Alle neuronen zijn opgebouwd uit dendrieten, een cellichaam en een axon.
Neuronen geleiden elektrochemische signalen die zenuwimpulsen worden genoemd. Deze impulsen zijn
essentieel voor het functioneren van de hersenen. Neurotransmitters worden via blaasjes getransporteerd
naar de synaptische spleet. Door zich aan receptoren van de postsynaps te hechten prikkelen ze de
vervolgzenuw.
Er zijn 5 factoren die de synaptische overdracht beïnvloeden:
1. de hoeveelheid van de neurotransmitter in de synaptische spleet (bij tekort niet voldoende stimulatie en
bij een overschot overstimulatie. 3 processen die de hoeveelheid beïnvloeden:
Productie, hoeveel neurotransmitters er geproduceerd worden.
katabolisme, chemische afbraak door bijvoorbeeld enzymen in de synaptische spleet.
Heropname, de presynaps kan de neurotransmitter heropnemen voor het de postsynaps kan
stimuleren
2. blocking agents: voorkomen dat de neurotransmitters de postsynapt. neuron kunnen stimuleren, bijv.
bepaalde medicijnen)
3. remmende neuronen (remt de overdracht van een zenuwimpuls tussen de pre- en de postsynaptische
neuronen
4. neuronengevoeligheid: gevoelige neuronen hebben grotere kans om te vuren als ze geprikkeld worden
dan minder gevoelige neuronen. ontstaan van depressie wordt geassocieerd met minder gevoelige neuronen
waardoor ze minder snel geprikkeld worden en er minder plezier wordt ervaren)
5. aantal receptoren op het postsynaptische neuron (hoe meer receptoren, hoe meer kans dat de
neurotransmitters zich weten te hechten. mensen met schizofrenie hebben een hoog aantal receptoren
Wat is de rol van het limbische systeem en de prefrontale cortex in de etiologie van gedrag
Het limbisch systeem = verzameling hersenstructuren (amygdala, de hippocampus en de hypothalamus) en
speelt een belangrijke rol bij onze emoties, bij onze basale motivaties en bij de emotionele lading van onze
herinneringen. (sterk betrokken bij diverse stemmingsstoornissen)
Overactivatie lijkt gerelateerd aan de sterke lichamelijke sensaties en subjectieve angst bij paniekstoornis.
Onderactiviteit van het limbisch systeem kan iemand juist ongevoelig maken voor angst, waardoor correctie
van probleemgedrag door bestraffing niet goed meer werkt.