Geschiedenis van cognitieve neuropsychiatrie
- Humorenleer: gestoord gedrag als 4 lichaamssappen niet in balans zijn.
- Wier en Pinel zagen stoornissen als ziekte (+ behandeling mogelijk).
- Psychiker: ziekte als straf van God (eigen schuld), dus over moreel gedrag.
- Somatiker: psychisch functioneren beïnvloed door lichamelijke problemen.
- Van der Kolk zag afwijkende bloedvaten als oorzaak van psychiatrie.
- Griesinger begon eerste biologische psychiatrie (volgens somatiker) en schreef een
leerboek (psychiatrische bijbel tot 1900).
o Hersenen als oorzaak van gedrag (maar ook psychologische oorzaken).
o Volgens Meynert ook hersenen, maar frontale focus.
o Wernicke keek naar lokalisaties.
- Kraeplin keek meer naar verloop van ziektebeeld.
- Degeneratieleer: afwijking die bij elke erfelijke doorgave slechter wordt (o.a. door
intoxicatie, masturbatie, sociaal).
o Interesse verdween toen erfelijkheid door genen bleek te komen.
- Later kwam de term neurose (o.a. hysterie) volgens Freud door vroeg seksueel
trauma.
- Daarna behandelingen als koortskuur, insulineschok, trepanatie (boren in schedel),
neurochirurgie (bij epilepsie), leukotomie (snedes in witte stof).
- Loewie ontdekte eerste neurotransmitter aanleiding voor medicatie ontwikkeling.
- Later neuro-imaging steeds belangrijker.
- Bower legde verband tussen geheugen en emotie (mood congruency effect).
- Tweede biologische psychiatrie (cognitieve neuropsychiatrie): psychiatrische
stoornissen als cognitieve/emotionele afwijkingen in hersenen.
Algemene inleiding
In deze samenvatting zijn DSM-criteria ‘met lijden of beperkt functioneren’ en ‘niet verklaard
door middelen / andere stoornis’ weggelaten.
44% van Nederlanders krijgt ooit een stoornis. 1/3 deel zoekt behandeling.
Hersen-gedrag model: genen/hersenen cognitieve processen gedrag (en op elk niveau
ook interactie met omgeving).
Multifinaliteit: één kwetsbaarheid kan verschillende uitkomsten hebben.
Equifinaliteit: uitkomst kan bepaald worden voor meerdere factoren.
Oplossingen voor hokjes-denken van DSM:
- Persoonlijkheidsconstructen (trans-diagnostisch): Internaliserend (distress/angst) vs.
externaliserend (beloningsgevoelig, vijandig, agressie, lage impulscontrole).
- Cognitieve neuropsychologie: omgeving/genetica brein cognitie gedrag
(symptoomniveau).
- Computationele psychiatrie: mathematische vertaling van cognitieve mechanismes.
1
,Reïficatie: beschrijving een op zichzelf staand ding maken (bv. somber dus depressie).
4 terreinen van nosologie (indeling van ziektes):
- Etiologie: ontstaansfactoren.
- Pathogenese: onderliggende / in standhoudende factoren.
- Epidemiologie: verspreiding / prevalentie.
- Symptomen/syndromen: clusters voor observatie/uitvragen.
Autismespectrumstoornis (ASS)
- Criteria:
o Beperking in sociale interactie/relaties in meerdere situaties.
o Beperkte, repetitieve interesses/activiteiten (minstens 2 symptomen, bv.
inflexibele routines).
o Vóór leeftijd 3.
Ernst 1 (lichte ondersteuning) t/m 3 (zeer substantieel).
- Prevalentie 0,3 – 1 % & vaker bij jongens (maar male bias in criteria, andere
expressie en meisjes camoufleren vaker).
- In DSM-5 (t.o.v. DSM-IV) naar neurobiologische ontwikkelingsstoornis, continuüm
voor ondersteuning, 2 domeinen (i.p.v. 3) en hyper/hyposensitiviteit specifiek
benoemd.
- 75% heeft normaal tot hoog IQ (alleen tragere informatieverwerking).
- 28-62% heeft een talent.
- Meer moeite met Wisconsin Card Sorting Test (concept shifting).
- Heterogeniteit (geen persoon met ASS is hetzelfde als de ander).
Biologisch/omgeving:
- Hoge erfelijkheid.
- Groter hersenvolume als kind (later normaal) kan door meer serotonine.
- In brein meer lokale verbindingen, en minder op lange afstand slechte informatie
integratie.
- Minder oxytocine (toediening verbetert verwerking van emotionele informatie).
- Vaker morfologische afwijkingen (bv. lage oren) duidt op 2e trimester.
- Tijdens sociale info verwerken minder actieve mPFC (ToM), amygdala en insula
(emotioneel bewustzijn).
- Verstoring in ventrale systeem (emotieherkenning) en dorsale systeem (regulatie van
emotionele respons).
- Gezicht verwerkt in fusiforme gyrus & blikrichting in superieure temporale sulcus.
- Epigenetica.
- Oudere ouders, eerste zwangerschap, middelen/ziektes/bloeding tijdens
zwangerschap, gifstoffen in omgeving, zuurstoftekort bij foetus, moeilijke bevalling,
premature baby, laag geboortegewicht, veel testosteron in vruchtwater.
o Foliumzuur tijdens zwangerschap maakt kans op ASS 40% minder.
2
,Psychologisch bij ASS:
- Minder veilige hechting (geen oorzaak).
- Minder gedeelde aandacht, en anders meer praktisch, met weinig positief affect.
- Verstoorde Theory of Mind.
o Simulatie theorie: eigen mentale toestand (gevoel) als model.
o Theorietheorie: algemeen leermechanisme (cognitief, domein-algemeen).
o Modulaire theorie: domein-specifieke breingebieden; aangeboren +
ontwikkeld tijdens rijping.
- Empathizing-systemizing theory: zwakke empathie verklaart sociaal & systemizing
verklaart beperkte interesses en moeite met verandering.
o Ook wel extreme mannenbrein theorie (mannen systematiseren meer).
o Systematiseren: sociale regels willen herkennen (gemeten met systemizing
quotiënt).
o Expliciete ToM (cognitief leren van sociale regels) wellicht als compensatie.
- Executieve disfunctie in cognitieve controle en gedragsregulatie.
- Sociale informatieverwerkingsmodel:
o Cues interpreteren doelen verduidelijken reacties construeren
reactie kiezen gedrag.
- Zwakke centrale coherence: focus op detail i.p.v. geheel.
o Minder inversie-effect bij oudere kinderen met ASS.
- Intense world theorie: overprikkeld, ook emotioneel (veel emotionele empathie,
weinig cognitieve empathie) sociale terugtrekking.
- SOCIAL-model: sociale competentie bepaald door EF, sociaal-affectieve functies en
mediators (temperament, persoonlijkheid, etc.) verklaart weinig.
Behandeling bij ASS Psycho-educatie, therapie voor gedrag, opvoedingsondersteuning,
stressmanagement, medicatie alleen voor hyperactiviteit of emotionele instabiliteit.
Advanced ToM taken:
- Strange stories test: reden voor onware uitingen begrijpen (bv. tegen vrouw zeggen
dat jurk mooi is).
- Faux-pas test: reden voor onhandige uiting begrijpen (bv. zeggen dat je geen
appeltaart lust, niet wetend dat iemand anders dat voor je aan het bakken is).
- Empathie quotiënt (EQ): zelfrapportage.
ADHD
- Criteria:
o Minstens 6 (of 5 bij 17 jaar) symptomen van afleidbaarheid óf impulsiviteit.
o Langer dan 6 maanden, in meerdere situaties & vóór leeftijd 12.
Types: inattentie, hyperactief/impulsief, gecombineerd.
- Prevalentie 5% bij kinderen en 2,5% bij volwassenen 50-70% tot in volwassenheid.
- Vaker bij jongens.
3
, Biologisch/omgeving bij ADHD:
- Common disease common variant: combinatie van kleine effecten van veel genen.
o Heel soms ook major rate variant (zeldzaam gen met sterk effect).
- Kleiner brein, dunnere hersenschors & vertraagde rijping.
- In brein meer lokale communicatie, en minder op lange afstand.
- Dopamine tekort eerder stimulatie zoeken in gedrag.
- Zwangerschap complicaties, laag geboortegewicht, middelen tijdens zwangerschap,
adoptie.
Psychologisch:
- Minder motivatie en lagere frustratietolerantie.
- Soms sluggish cognitive tempo: dromerig, trage informatieverwerking.
- Cognitive energetic model: bij ADHD vaker te veel of te weinig arousal (open voor
input) en activatie (klaar om te reageren), dus niet optimaal, & meer moeite om dit
bij te sturen via effort.
o EF-systeem monitort of effort nodig is.
o Bij ADHD langzamer op go-trials van go/no-go taak, vooral bij langzame trials
(weinig arousal).
En meer false alarms (impulsief), vooral bij snelle trials.
- Unifying theorie: bij ADHD slechtere respons-inhibitie via regulatieproblemen.
o Helft van mensen met ADHD presteert slechter op inhibitie-taken (zoals stop
paradigma), maar dus niet iedereen.
- Dual pathway model: inhibitie en/of delay aversie, via 2 paden:
o Executieve circuit inhibitie executieve disfunctie ADHD.
o Beloningscircuit kortere delay beloningsgradiënt delay aversie
ADHD.
Behandeling bij ADHD Medicatie (methylfenidaat voor dopamine en noradrenaline),
anders psycho-educatie + gedragstherapie. Verder kan eliminatie-dieet en parent
management training.
Tic-stoornissen
- Gilles de la tourette: minimaal 2 motorische en 1 vocale tic, langer dan 1 jaar,
ontstaan vóór leeftijd 18.
- Persisterende motorische óf vocale tic-stoornis: meerdere tics per dag.
- Voorlopige tic-stoornis: korter dan 1 jaar.
- Anders/ongespecificeerde tic-stoornis.
o Dit bevat lijden als criteria, maar dat is niet bij alle tic-stoornissen.
- Prevalentie 0,3 – 1%. & vaker bij jongens.
- Prognose positief (maar 20% geen verbetering).
- Tic-intensiteit afhankelijk van omgeving, vermoeidheid en ontspanning.
4