2022/2023
Bijzonder bestuursrecht op decentraal niveau
Saxion Hogeschool
Leerjaar 2, Kwartiel 3
Bestuurlijke kaart van Nederland: hoofdstuk
1 t/m 6 en 8 t/m 10
Gemeenterecht in de praktijk: hoofdstuk 6
,De bestuurlijke kaart van Nederland
Hoofdstuk 1
1.1. Wat is openbaar bestuur?
Juridisch gezien horen alle organisaties met een publiekrechtelijke grondslag tot het openbaar
bestuur. Publiekrechtelijke grondslag houdt in dat het bestaan van een organisatie in de wet is
vastgelegd. Verenigingen, stichtingen en vennootschappen vallen hier dus niet onder
(privaatrechtelijk). Publiekrechtelijke organisaties worden gefinancierd uit belastingen, premies of
overheidssubsidies. Tot slot richten publiekrechtelijke organisaties zich, in tegenstelling tot
privaatrechtelijke organisaties (deelbelang), op het algemeen belang (bijv. goede zorg). Het
overheidsbeleid wordt mede bepaald door organisaties zoals vakbonden en milieuorganisaties.
Daarom beperkt de bestuurlijke kaart zich niet alleen tot de formeel-juridische organisatie van het
openbaar bestuur. Naast de overheid verricht een breed veld van maatschappelijke instellingen ook
publieke taken. Dit is het maatschappelijk middenveld, bestaande uit organisaties die van grote
invloed zijn op het functioneren van het openbaar bestuur in Nederland. Deze organisaties zijn wel
onderdeel van de private sector, maar hebben geen winstoogmerk.
1.2. Kenmerken Nederlands openbaar bestuur
Het Nederlandse openbaar bestuur onderscheidt zich op een aantal kenmerken van andere
bestuursstelsels:
Nederland is een constitutionele monarchie;
Een koning is staatshoofd en zijn handelen is gebonden aan een grondwet of geschreven
constitutie.
Nederland is een rechtsstaat;
Het overheidshandelen is onderworpen aan de regels van het recht (= legaliteitsbeginsel) en
burgers beschikken over grondrechten.
Nederland kent een gedeeltelijke scheiding der machten;
De wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht.
Nederland heeft een scheiding van kerk en staat;
Nederland heeft een parlementair stelsel;
De bevolking kiest rechtstreeks het hoogste besluitvormende orgaan (Tweede Kamer,
representatieve democratie), waaraan de regering verantwoording schuldig is.
Een van de twee pijlers van het parlementaire stelsel is het beginsel van ministeriële
verantwoordelijkheid;
De ministers zijn verantwoordelijk, ook voor het optreden van het staatshoofd en het doen en
laten van de rijksambtenaren.
De tweede pijler betreft de vertrouwensregel;
Ministers moeten aftreden als zij het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben verloren.
Het parlementaire stelsel is dualistisch;
De Tweede Kamer is onafhankelijk van de regering en ministers kunnen geen deel uitmaken
van de Staten-Generaal (ook op decentraal niveau).
De Nederlandse bevolking kiest geen bestuurders;
De leden van gemeenteraden en Provinciale Staten benoemen respectievelijk de wethouders
en gedeputeerden. De Kroon benoemt de ministers, burgemeesters en commissarissen van
de Koning.
Het Nederlandse kiesstelsel is gebaseerd op een stelsel van evenredige vertegenwoordiging;
Het aantal zetels voor een partij is in overeenstemming met de aanhang van die partij onder
de bevolking. Ook is er in Nederland geen kiesdrempel (= minimaal stempercentage voor
partij om 1 zetel te behalen).
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat;
Enerzijds is er sprake van een rijksoverheid die zaken aan lagere overheden kan opleggen.
Anderzijds zijn er taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden overgedragen aan lagere
overheden.
Er is geen constitutioneel hof aanwezig in Nederland;
Dit zodat er geen onafhankelijke rechterlijke instantie is die wetten toetst aan de Grondwet.
Nederland kent geen juryrechtspraak;
Nederland kent een omvangrijk functioneer bestuur.
Bestuursorganen die – anders dan de 3 territoriale bestuurslagen Rijk, provincie en gemeente
– een beperkt, wettelijk vastgelegd takenpakket hebben. Bijv. waterschap.
,Het Nederlandse openbaar bestuur is ‘inclusief’. Dat houdt in dat politieke besluiten vaak pas worden
genomen als er brede steun voor bestaat onder de betrokken politieke actoren. Tot slot is de
Nederlandse bestuursstijl te omschrijven met behulp van de 6 co’s: coalitie, collegialiteit, compromis,
consensus, coöptatie en coöperatie.
Hoofdstuk 2
Het begrip ‘staat’ is moeilijk te omschrijven, maar gewoonlijk worden er 4 kenmerken genoemd:
1. Er is sprake van een specifiek grondgebied (territorium);
2. Er is een bevolking;
3. Er is een wettelijke ordening en er is een bestuurlijke organisatie die gezaghebbend de wet-
en regelgeving kan handhaven.
Nederland heeft een grondwet en andere daarop aansluitende wet- en regelgeving, en er is
een complex van politieke en bestuurlijke instanties die zich met wetgeving, rechtspraak en
beleidsuitvoering bezighouden. Ook heeft de staat geweldsmonopolie.
4. Een staat is erkend door andere staten.
De Staat der Nederlanden (Nederlandse overheid) is een rechtspersoon. Dat betekent dat de staat
bevoegd is tot het verrichten van rechtshandelingen. Daarnaast maakt Nederland deel uit van het
Koninkrijk der Nederlanden, dat ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten omvat. Een staat hoeft dus niet
te bestaan uit een aaneengesloten grondgebied. De Nederlandse koning is staatshoofd van het
gehele Koninkrijk. In Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt de koning vertegenwoordigd door een
gouverneur. De regering van het koninkrijk bestaat uit de koning en de Raad van Ministers. De Raad
van Ministers bestaat uit de door de koning benoemde ministers (Nederlands) en 3 gevolmachtigde
ministers (van elk eiland 1) en behandelt zaken die de 4 landen raken.
2.1. Parlementair stelsel
Nederland is een democratie waarin de bevolking van 18+ jaar het hoogste besluitvormende orgaan
(Tweede Kamer) kiest. Dat is de kern van het Nederlandse parlementaire stelsel. Dit stelsel kent 2
principes:
1. Ministeriële verantwoordelijkheid;
De koning is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk voor zijn handelen (art. 42 lid
2 Gw).
2. Vertrouwensregel.
Een kabinet moet het vertrouwen hebben van een meerderheid in de Tweede Kamer. Dit
vertrouwen wordt niet uitdrukkelijk uitgesproken, maar wordt verondersteld aanwezig te zijn
tot het tegendeel blijkt.
De koninklijke familie is de familie Van Oranje-Nassau. Het Koninklijk Huis omvat de leden van de
koninklijke familie voor wie ministeriële verantwoordelijkheid bestaat. Deze verantwoordelijkheid ligt bij
de minister-president.
2.2. Rechtsstaat
De Nederlandse staat is een rechtsstaat (onderworpen aan de regels van het recht). Een rechtsstaat
heeft een aantal kenmerken:
Al het overheidshandelen moet gebaseerd zijn op bevoegdheden die in wetten zijn
vastgelegd;
Er moet sprake zijn van een machtenscheiding (trias politica) in de staat;
Er bestaan vrije en geheime verkiezingen;
Er bestaan grondrechten die de burger een staatsvrije sfeer garanderen;
Er bestaat vrije en onafhankelijke media (persvrijheid).
2.3. Een gedecentraliseerde eenheidsstaat
Decentralisatie heeft betrekking op de overdracht van taken en bevoegdheden aan lagere
rechtsgemeenschappen of bestuurslagen en houdt in dat gemeenten onderling dus afwijkende regels
mogen opstellen. Een eenheidsstaat heeft daarentegen betrekking op samenhang en coördinatie die
centraal (van bovenaf) worden opgelegd en houdt de eenvormigheid van wet- en regelgeving in. De
verhouding tussen decentralisatie en eenheid uit zich in 3 begrippen:
, 1. Autonomie;
Met autonomie wordt de eigen bevoegdheid van provincie en gemeente m.b.t. de taken op
hun grondgebied bedoeld. Zij kunnen op eigen initiatief en zelfstandig regels vaststellen.
2. Medebewind;
Bij medebewind stellen provincies en gemeenten regels op in opdracht van een hogere
regeling.
3. Toezicht.
De nationale overheid houdt toezicht op de lagere overheden en kan alle besluiten van hen
vernietigen als die in strijd zijn met de wet of het algemeen belang. Dit toezicht is zowel
repressief als preventief.
APV
In Nederland kennen we de APV (= algemene plaatselijke verordening). In een APV kan een
gemeenteraad regelingen treffen die betrekking hebben op de lokale omstandigheden. Bij het maken
van een APV heeft de gemeente beleidsvrijheid, maar een APV mag, net als andere gemeentelijke
verordeningen, niet in strijd zijn met hogere regelgeving.
Door de indeling in bestuurslagen bestaan er op 3 niveaus veel overheden. Deze overheden zijn
afhankelijk van elkaar en moeten dus met elkaar samenwerken. Deze samenwerking is belangrijk om
de volgende redenen:
Samenwerking levert belangrijke voordelen op in de vorm van een duidelijke taakverdeling
tussen de bestuurslagen;
Lagere bestuurslagen, met name gemeenten, weten beter waaraan de inwoners behoefte
hebben.
Daarom worden de hoofdlijnen van het algemeen beleid op rijksniveau geformuleerd en
moeten gemeenten dit verder uitwerken en uitvoeren. Zij krijgen hiervoor van het Rijk
financiële middelen.
Veel problemen waarmee overheden te maken hebben beperken zich niet alleen tot hun
eigen grondgebied, maar betreffen ook het grondgebied van de andere overheden.
Deze samenwerking en coördinatie tussen bestuursorganen kunnen vorm krijgen door:
Actiever optreden van de provincie;
Samenwerking tussen gemeenten in het kader van de WGR (Wet gemeenschappelijke
regelingen);
Gemeentelijke herindeling.
De bestuurlijke indeling van Nederland in Rijk, provincies en gemeenten betreft een territoriale indeling
(= territoriaal/algemeen bestuur). De bestuurslagen zijn vrij om op diverse terreinen initiatieven op hun
eigen grondgebied uit te oefenen (= open huishouding). Naast deze inleiding zijn er ook
bestuursorganen met een beperkt, in de wet vastgelegd, takenpakket (= functioneel bestuur, bijv.
waterschap). Het grondgebied van het functioneel bestuur wisselt in omvang.
Hoofdstuk 3
Het politiek-bestuurlijke stelsel van Nederland kan omschreven worden als een dualistisch
parlementair stelsel. In een parlementair stelsel is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen
regering en parlement en wordt alleen het parlement direct gekozen. Dualistisch betekent dat de
Staten-Generaal (= Eerste en Tweede Kamer samen) zich in principe onafhankelijk opstellen t.o.v. de
regering en dat ministers geen lid zijn van de Staten-Generaal.
3.1. De regering
De regering (= Kroon) in Nederland bestaat uit de koning en de ministers.
3.1.1. De koning en de kabinetsformatie
In de Grondwet wordt over ‘de Koning’ gesproken. De koning is de functionaris die het koningschap en
het koninklijk gezag uitoefent. Vroeger was de koning erg invloedrijk, maar tegenwoordig is dat niet
meer zo (constitutionele monarchie). De koning is echter tijdens de kabinetsperiode nog wel direct
betrokken bij het regeringsbeleid. Zo ontvangt hij o.a. de notulen van de ministerraadsvergaderingen
en heeft hij wekelijks een gesprek met de minister-president. De Grondwet bevat geen bepalingen die
betrekking hebben op de kabinetsformatie.