Taak 2: Donny: “Ik vertrouw ze niet meer, ze zeggen dat ze helpen, maar ze naaien
je en ook je thuis”
Bron: Matthys – Hoofdstuk 6: Clinical assessment (niet in detail)
De klinische beoordeling: het besluitvormingsproces, waarbij de clinicus de aanwezigheid (of
afwezigheid) van een of meer psychiatrische stoornissen beoordeelt, de onderliggende etiologie in
overweging neemt en een behandeling plant.
Dit proces bestaat uit 8 stappen:
1. Het verzamelen van schriftelijke informatie van ouders (en leerkrachten): informatie uit
vragenlijsten zijn zowel georiënteerd op het kind (e.g. anamnetisch) als op het gezin/familie
(e.g. gezinssamenstelling, SES, erfelijke belasting).
2. Het eerste gesprek met ouders en kind (intake)
3. Het formuleren van hypothese over mogelijke diagnoses en comorbiditeit: veel
voorkomende comorbiditeiten of differentiaal diagnoses zijn: ADHD, autisme, bipolaire
stoornis, verstandelijke beperking, taalstoornissen.
4. Het klinische interview en de observatie van het kind: uitsluiten andere aandoeningen,
identificeren van comorbiditeit, observeren symptomen en andere kenmerken van ODD/ CD.
5. De voltooiing van aanvullende beoordelingen, indien nodig.
6. Het afnemen van een DSM-5 of ICD-10 georiënteerd interview met ouders (individueel met
ouder kind): criteria beschreven in gedragingen, die in het dagelijks leven voorkomen.
7. Integratie van alle beschikbare informatie met oog op categorische diagnose (classificatie;
DSM-5 of ICD-10) en diagnostische formulering, inclusief etiologie & toelichting behandelplan.
8. De bespreking van diagnose en behandelplan met ouders, het geven van psycho-
educatie om betrokkenheid bij behandeling te vergemakkelijken.
Behandeling ODD/ CD:
Bij kleuters met ODD of CD, zonder ADHD: gedragsmatige oudertraining.
Bij kleuters met ODD of CD & ADHD: gedragsmatige oudertraining en eventueel een trial met
psychostimulantia bij ernstige vormen en weinig respons op gedragsmatige oudertraining.
Bij schoolgaande kinderen en vroege adolescenten met ODD of CD zonder ADHD:
gedragsmatige oudertraining en eventueel cognitieve gedragstherapie. Bij uitblijven van
respons en toch ernstig fysieke agressie kan farmacotherapie geïndiceerd worden.
Bij schoolgaande kinderen en vroege adolescenten met ODD of CD en ADHD: gedragsmatige
oudertraining, psychostimulantia als ADHD ernstig is. Cognitieve gedragstherapie kan worden
toegevoegd, bij onvoldoende effect van gedragsmatige oudertraining.
De klinische beoordeling resulteert in drie beslissingen:
1. Zijn gedragsproblemen voldoende significant voor ODD/ CD en is er comorbiditeit?
2. Onderzoeken/ begrijpen van factoren die een rol spelen bij het ontstaan van de aandoening.
3. Behandelplan voorstellen, dat voortvloeit uit de diagnose en de etiologische overwegingen.
Het gebruik maken van psycho-educatie helpt bij het wegnemen van negatieve vooroordelen
of belemmeringen voor het betrekken van ouders in het behandelplan.
Bron: Matthys – Hoofdstuk 8: Behavioral Parent Training (niet in detail)
In gedragsgerichte oudertrainingen staan gedragstechnieken die positief gedrag bekrachtigen
voorop. Kinderen met ODD/ CD zijn minder gevoelig voor beloning, dus dient de bekrachtiging met
meer nadruk gegeven te worden. Ook milde ‘straf’ vormen moeten gezien worden als time-out voor
bekrachtiging.
Doel: het gedrag van het kind te veranderen door de vaardigheden van ouders te verbeteren, die
interacties tussen ouders en het kind beïnvloeden.
Voorbeelden: PMTO, PMT, PCIT, Incredible Years, triple P.
De meeste programma’s zijn voor ouders van kinderen en jongeren tot ongeveer 14 jaar,
wanneer ouders nog echt invloed kunnen hebben op het gedrag.
Bron: Matthys – Hoofdstuk 9: Cognitive behavioral therapy (niet in detail)
Theoretische achtergrond:
Sociale leertheorieën en ontwikkelingstheorieën:
23
, Bandura’s observationele leren: immiteren van agressief gedrag, wanneer ze zien
dat hun model hiervoor beloond word. Observationeel leren kan kinderen ook leren
om voor een latere beloning te gaan (delayed gratification) ipv van een snelle, kleine.
Perceived reinforcement values (Rotter): verwachtingen van een individu voor het
krijgen van een beloning of straf en verkregen bekrachtigingswaarden bepalen
asemen het gedrag. → persoonlijkheid is van belang.
Mischel combineerde ideeën van Bandura en Rotter: reacties van individuen op
omgevinsstimuli worden beïnvloed door gecodeerde strategieën, verwachtingen en
waardes over het resultaat, gedragsregulatie systemen en de mogelijkheid tot
plannen. → overt gedrag zorgt voor wederkerige invloeden met de omgeving.
Piaget: kinderen ontwikkelen steeds betere mentale representaties en logische
structuren om eigen gedrag en de omgeving te begrijpen en controleren.
Vygotsky: woordenschat is van invloed op gedachtepatronen en die patronen
hebben weer invloed op het probleem-oplossend gedrag van het kind.
Lura: 3 ontwikkelingsfasen:
1. Andermans (van ouders) directe invloed nodig hebben.
2. Zelf invloed hebben op gedrag door uitwendige spraak
3. Eigen gedrag beïnvloeden door innerlijke spraak.
Hedendaagse CGT:
CGT is gebaseerd op het idee dat gedachten, emoties en gedrag een wederkerige relatie hebben en
dat verandering van de een verandering opwerkt bij de ander. Ook informatie verwerkingsstijlen
spelen een centrale rol in de ontwikkeling en het verhelpen van gedrag- en aanpassingsproblematiek.
Specifieke strategieën bij gedragsproblematiek:
Probleem oplossen
Self-instructional training (SIT)
Attributie hertrainen
Relaxatie trainen
Verbale mediatie
Identificeren van triggers, die aanleiding geven voor gedrag en het gebruik van interne stimuli
om controle te krijgen over dit gedrag.
Coping Power Program:
Doelen: manieren vinden overweg te kunnen met fysiologische opwinding en
boosheid, bij provocatie of frustratie & het helpen bedenken van mogelijke
competentie strategieën om op aangepaste wijze het frustrerende probleem of conflict
op te lossen.
Door: opstellen van eigen doelen en regels, aanleren van organisatorische en
leervaardigheden, bewustwording van opwinding bij boosheid, anger-management en
zelfregulatie, innemen van andere perspectieven, identificeren van problemen en het
her-trainen van attributies, trainen sociaal probleem oplossende vermogens, leren
omgaan met groepsdruk en niet deviante leeftijdsgenoten.
Interventies voor voorschoolse kinderen en vroege kindertijd:
Good behavior game: preventief om autoriteit en regels te accepteren binnen een klas,
gebaseerd op operante conditionering (goede lange termijn effecten).
Promoting Alternative Thinking Strategies (PATHS): universeel preventive programma dat
sociaal-emotionele competenties en cognitieve vaardigheden aanleert. (sterke effecten: beter
emoties begrijpen, problemen oplossen, minder gedragsproblematiek en impulsiviteit).
Second Step Program: preventief voor impulsief en agressief gedrag, dmv aanleren sociale
competenties (anger management, empathie, impuls controle) en prosociaal gedrag.
Dinosaur School-Child training: preventieve interventie om naast ouderschapstraining toe
te passen bij kinderen van 4-7 jaar met child-onset conduct problemen.
Interventies voor latere kindertijd
Seattle Social Development Project (SSDP): universeel preventieve methode ter
vermindering van agressie, door middle van het creëeren van een positieve schoolomgeving.
Veel toegepast op openbare scholen (USA) in omgevingen met veel criminaliteit. (significante
preventie of vermindering van problematiek, positievere gevoelens jegens en effecten school
→ positieve lange termijn effecten).
24