Geschiedenis
§ 8.1 De industriële revolutie
KA: De industriële revolutie
In de tweede helft van de 18e eeuw begon in GB de industriële revolutie, die zich vanaf 1850
uitbreidde naar de VS, West-Europa en Japan. Er ontstond een industriële samenleving, waarin
meer dan de helft van de bevolking in de steden woonde.
Een trage revolutie
In 1811 en 1812 werden in GB ‘s nachts fabrieken en werkplaatsen aangevallen uit woede
over de verdwijning van traditioneel handwerk: begin industriële revolutie.
Handwerktuigen → machines aangedreven door stroom, gas of elektriciteit. Er kwam een
technologische vooruitgang waarbij productie werd gemechaniseerd. Het was geen
plotselinge verandering. De industrialisatie begon in de 18e eeuw in GB en drong pas in de
20e eeuw door overal in Europa en is nog steeds gaande. Vanwege de enorme en
onomkeerbare gevolgen spreken we van een revolutie.
Engeland komt op stoom
Het begon in GB met simpele uitvindingen, vooral in de textielnijverheid. Rond 1800
kwamen er sterke, ijzeren machines aangedreven door stroom (door verbranding
steenkool). De stoommachines werden massaal toegepast in de textielindustrie. Hierdoor
kwamen ook de machine-industrie, ijzerindustrie en steenkoolwinning tot bloei. Met
stoommachines kon sneller, grootschaliger en goedkoper worden geproduceerd.
Landbouw- en transportrevolutie
De industriële revolutie kwam op gang doordat in GB ondernemers winst wilden maken. Ze
staken geld in machines en namen arbeiders in loondienst. De ondernemers probeerden
voortdurend goedkoper te werken en betere producten te maken om zo veel mogelijk winst
te maken. Ook maakte de industriële revolutie deel uit van meerdere veranderingen, die
elkaar versterken:
> Agrarische revolutie: Landbouwmethodes werden verbeterd → meer mensen gevoed:
- Minder arbeid nodig → veel goedkope arbeidskrachten beschikbaar voor industrie
- Bevolkingsgroei → vergroting vraag naar kleding en voedsel
> Transportrevolutie: Er werden kanalen gegraven (fabrieken ernaast gebouwd). Ook
maakte de stoommachine de stoomlocomotief mogelijk. Steden werden verbonden
door het spoorwegnet.
Tweede industriële revolutie
Vanaf 1850 verspreidde de industriële revolutie zich naar de VS, Europa en Japan. Er
kwamen nieuwe industrieën op: staal, chemie en elektrotechniek. Hierdoor veranderde zo
veel → tweede industriële revolutie.
IJzer werd vervangen door staal (flats, bruggen)
Elektriciteit → straatverlichting, telefoon, gloeilamp
Chemie → plastic, kunstmest
,Er ontstond ook een voedingsmiddelenindustrie → blikvoedsel, margarine. Bedrijven
werden veel groter. Er werd gebruikgemaakt van de wetenschap. In laboratoria werkten
wetenschappers aan nieuwe betere producten. Het spoorwegennet werd groot uitgebreid.
De industriële samenleving
De landbouwstedelijke samenleving maakte plaats voor de industriële samenleving. De
bevolking groeide enorm, meer mensen woonden in steden en werkten in de industrie- of
dienstensector. Steden groeiden snel en rond fabrieken ontstonden nieuwe steden.
,8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen
KA: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme en
socialisme
Vanaf 1815 ontstonden politieke stromingen als het liberalisme, nationalisme en socialisme, die
zich verzetten tegen de conservatieve monarchieën. Door de opkomst van de burgerij en de
arbeidersklasse groeide hun invloed.
Het concert van staten
Op het Congres van Wenen werden in 1814-1815 afspraken gemaakt over de naoorlogse
orde, nadat Napoleon was verslagen. Ze maakten de gevolgen van de democratische
revoluties zo veel mogelijk ongedaan. Het Congres van Wenen probeerde een
machtsevenwicht te creëren in Europa, zodat Frankrijk niet opnieuw de rest kon bedreigen.
Daarom kreeg Pruisen er gebieden bij, werden de Zuidelijke Nederlanden bij Nederland
gevoegd en kreeg Oostenrijk grote gebieden in Noord-Italië. Overal werden voorrechten
van adel en kerk hersteld en burgerrechten beperkt. GB, Oostenrijk, Pruisen en Rusland
spraken af samen de vrede en orde te handhaven.
Liberalisme en nationalisme
Al snel ontstonden politieke stromingen die zich tegen de autoritaire orde verzetten:
1. Liberalisme: Erfgenamen van de verlichting en democratische revoluties, wilden
een grondwet die de macht van de koning beperkte en burgerrechten garandeerde,
regering ondergeschikt aan volksvertegenwoordiging, wet voor iedereen gelijk,
individuele vrijheid stond voorop, economische vrijheid ook belangrijk.
2. Nationalisme: Gebaseerd op het idee dat volkeren recht hadden op een eigen
natiestaat. Mensen waren lang op hun eigen stad gericht, tijdens de democratische
revoluties groeide het idee van een volk die over hun eigen lot beschikt.
Socialisme en conservatisme
Nationalisme en liberalisme waren bewegingen van de burgerij. Het socialisme was een
beweging van de arbeiders. Ook dit was erfgenaam van de verlichting en democratische
revoluties. Waar het nationalisme de natie voorstelde en het liberalisme de vrijheid, ging
het socialisten om gelijkheid. Tegenover liberalisme, nationalisme en socialisme stond het
conservatisme, dat de gevestigde orde wilde handhaven.
Volksopstanden in Europa
De oude orde die op het Congres van Wenen was hersteld hield geen stand. Het verzet tegen
autoritaire monarchen nam toe en onderdrukte ideeën uit democratische revoluties kregen
meer aanhang. Door opstanden scheidde de Zuidelijke Nederlanden zich weer af en gingen
ze verder als het koninkrijk België met een liberale grondwet. Frankrijk werd een republiek.
De conservatieve Pruisische kanselier Bismarck zag ook in dat hij het nationalisme beter
kon gebruiken dan bestrijden. Hij wakkerde nationale gevoelens aan om Duitsland onder
leiding van Pruisen te krijgen door oorlogen met Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk. Dit
lukte hem en hij werd keizer van het nieuwe Duitse Rijk.
, Agressief nationalisme
In 1871 groeide in Europese landen een nieuw, agressief soort nationalisme. Dit
verheerlijkte de eigen natie en zette zich tegen andere naties af. Overwinningen werden
herdacht en gevierd, er kwamen standbeelden, gedenktekens en monumenten waarmee
gebeurtenissen of helden werden verheerlijkt.
Wel of geen socialistische revolutie
Het socialisme ontwikkelde zich vanaf 1870 tot een massabeweging. Dit kwam doordat een
grote industriële arbeidersklasse ontstond. Veel socialisten geloofden in de ideeën van Karl
Marx. De marxisten wilden via een socialistische revolutie het kapitalisme omver werpen
en bedrijven in staatseigendom brengen. Dan zou er niet voor de winst, maar voor de
behoeften van mensen geproduceerd worden. Rond 1900 groeide binnen het socialisme de
reformisme. De reformisten stelden dat het lot van arbeiders binnen de bestaande
maatschappij kon worden verbeterd, zonder revolutie dus. Dit verschil leidde tot een breuk:
gematigde sociaaldemocratie en het revolutionaire communisme.