Oefenvragen voor tentamen
H1
Vraag 1: Wat is een belangrijk doel van industriële en organisatorische (I-O) psychologie?
A) Het verhogen van de winst van bedrijven
B) Het bevorderen van persoonlijke rijkdom
C) Het begrijpen en waarderen van de waarde van werk in ons dagelijks leven
D) Het verminderen van de werkloosheid
Vraag 2: Wat zijn de drie belangrijkste 'groepen' waarin I-O psychologen vaak worden
ingedeeld?
A) Cognitieve psychologie, sociaal-emotionele psychologie, en ontwikkelingspsychologie
B) Personeelspsychologie, organisatiepsychologie, en human engineering
C) Klinische psychologie, experimentele psychologie, en biologische psychologie
D) Gezondheidspsychologie, sportpsychologie, en onderwijspsychologie
Vraag 3: Wat is een belangrijk aspect van het concept "Goed Werk" zoals voorgesteld door
Gardner in 2002?
A) Het nastreven van maximale productiviteit
B) Het streven naar een hoger niveau van expertise en het belang van bezorgdheid over de
implicaties en toepassingen van iemands werk in relatie tot de wereld
C) Het focussen op persoonlijk geluk en welzijn
D) Het zoveel mogelijk beperken van werkgerelateerde stress
Vraag 4: Welke vier uitdagingen moeten I-O psychologen aangaan om werknemers,
werkgevers en de samenleving als geheel te kunnen blijven helpen in de 21e eeuw?
a) Relevantie, nut, wetenschappelijke basis en culturele sensitiviteit
b) Relevantie, salaris, werkzekerheid en technologische evolutie
c) Technologische evolutie, onderzoeksmethoden, werkzekerheid en culturele sensitiviteit
d) Globalisatie, technologische evolutie, team- en groepsproblemen en relaties
Vraag 5: Wat is de definitie van cultuur in de context van arbeidspsychologie?
a) De gedeelde waarden en overtuigingen binnen een organisatie
b) De gemeenschappelijke betekenissen en manieren van zien van een bepaald event of
object in een systeem
c) De verschillen in werkwijzen tussen landen en regio's
d) De manier waarop mensen binnen een organisatie met elkaar communiceren
Vraag 6: Welke dimensies van cultuur worden beschreven door Hofstede in zijn theorie?
a) Individualisme/collectivisme, machtsafstand, vermijden van onzekerheid,
mannelijkheid/vrouwelijkheid en lange termijn en korte termijn oriëntatie
b) Individualisme/collectivisme, machtsafstand, onzekerheidsvermijding, prestatiegerichtheid
en assertiviteit
c) Individualisme/collectivisme, machtsafstand, vermijden van onzekerheid, hiërarchie en
gelijkheid
d) Individualisme/collectivisme, machtsafstand, onzekerheidsvermijding,
mannelijkheid/vrouwelijkheid en hiërarchie
, H2
1. Wat is het primaire doel van wetenschap in de context van arbeidspsychologie?
A) Het weerleggen van theorieën om tot de ultieme verklaring van een fenomeen te komen
B) Het bewijzen van theorieën
C) Het ontwikkelen van nieuwe technologieën voor de werkvloer
D) Het bevorderen van de academische carrières van onderzoekers
2. Welke van de volgende onderzoeksdesigns maakt gebruik van random toewijzing
aan verschillende condities om oorzaak-gevolg relaties te kunnen laten zien?
A) Experimenteel onderzoek
B) Quasi-experimenteel onderzoek
C) Niet-experimenteel onderzoek
D) Kwalitatief onderzoek
3. Wat is het belangrijkste verschil tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek?
A) Kwantitatief onderzoek is gebaseerd op logica en data, terwijl kwalitatief onderzoek is
gebaseerd op emoties en ervaringen
C) Kwantitatief onderzoek is altijd experimenteel, terwijl kwalitatief onderzoek altijd niet-
experimenteel is
B) Kwalitatief onderzoek is altijd betrouwbaarder dan kwantitatief onderzoek
D) Kwantitatief onderzoek vertrouwt op numerieke resultaten en kwantitatieve methoden,
terwijl kwalitatief onderzoek vooral afhankelijk is van interviews, casestudies en analyse van
documenten en processen
4. Wat is de belangrijkste beperking van correlatieonderzoek in het vaststellen van
oorzakelijke relaties tussen variabelen?
A) Correlatieonderzoek kan geen sterke associaties tussen variabelen aantonen
B) Correlatieonderzoek kan geen informatie bieden over mogelijke oorzaak-gevolg relaties
tussen variabelen
C) Correlatieonderzoek kan alleen worden uitgevoerd in laboratoriumomstandigheden
D) Correlatieonderzoek is minder betrouwbaar dan experimenteel onderzoek
5. Welk aspect van het meten van gegevens verwijst naar de consistentie of stabiliteit
van een meting?
A) Validiteit
B) Generaliseerbaarheid
C) Betrouwbaarheid
D) Controle
H3
1. Wie wordt beschouwd als de vader van de psychologie en de grondlegger van
arbeidspsychologie?
a. Sigmund Freud
b. Carl Jung
c. Wilhelm Wundt