Hoorcollege 3 23-02-2023
Recap weken 1 en 2
Als er sprake is van aanbod en aanvaarding, komt een overeenkomst tot stand (art. 6:217). Wanneer
en algemene voorwaarden zijn, is er naast aanbod en aanvaarding ook nog een informatieplicht (art.
6:233 sub a BW/ art. 6:230b lid 6 BW). Als art. 6:233 sub a BW niet van toepassing is, kan die
informatieplicht voortvloeien uit het feit dat er sprake is van dienstverlening (art. 6:230b lid 6 BW).
Daar staat voor dienstverleners een aparte plicht de algemene voorwaarden te verstrekken.
In deze weken is ook gekeken naar problemen die kunnen ontstaan tijdens de precontractuele fase.
Wanneer een deel wel is overeengekomen, maar een deel niet, kan sprake zijn van een
rompovereenkomst. Voor het deel dat wel is afgesproken zal dus moeten worden nagekomen. Je kan
dan ook vorderen dat de andere partij doorgaat met onderhandelen zodat de overeenkomst wel
geheel uitgewerkt kan worden (art. 3:296 BW). IS dat niet aan de orde of ga je daar niet voor, kan
nog geprobeerd worden om schadevergoeding te eisen wegens afgebroken onderhandelingen
(Plas/Valburg en CBB/JPO). Het mag afbreken van onderhandelingen mag, tenzij het
totstandkomingsvertrouwen. Dit wordt ingevuld aan de hand van die arresten.
Als dat niet aan de orde is en er dus wel een volledige overeenkomst is gesloten, kan het nog steeds
voorkomen dat één van de partijen van deze overeenkomst af wil. De wil van een van de partijen kan
gebrekkig zijn gevormd. Als dat zo is, kan op basis van art. 6:44 BW of art. 6:228 BW de
overeenkomst vernietigd kan worden. Vernietiging kan buitengerechtelijk of door middel van een
rechterlijke uitspraak gebeuren (art. 3:49-51 BW). Het gevolg van vernietiging is dat de overeenkomst
wordt geacht nooit te hebben bestaan. Het heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 BW) en er treden
verbintenissen uit onverschuldigde betaling in (art. 6:203-211 BW).
Als een overeenkomst tot stand is gekomen en er zijn geen problemen tijdens de precontractuele
fase, dan gaan we kijken of de overeenkomst die is gesloten in strijd is met de wet (dwingend recht),
de goede zeden, de openbare orde en vormvoorschriften. Er is heel veel dwingend
consumentenrecht dat strekt tot de bescherming van de consument. Als een bepaling is in strijd met
dat recht, kan de consument die bepaling vernietigen (art. 3:40 BW).
Inhoud overeenkomst
Als we in art. 6:248 lid 1 BW kijken, dan kijk je om de inhoud van de overeenkomst te bepalen eerst
naar de door partijen beoogde rechtsgevolgen: wat staat er in het contract? Als er iets onduidelijk is,
dan ga je kijken naar het uitlegleerstuk (Haviltex). Als je de inhoud van het beding hebt bepaald, kan
je nog kijken naar de overige factoren die de inhoud van de overeenkomst bepalen: wet, gewoonte
en eisen van redelijkheid en billijkheid.
Het hart van de overeenkomst zijn de overeengekomen rechtgevolgen (art. 6:248 lid 1 BW), met als
begrenzing dwingend recht (art. 3:40 BW), je mag niet met elkaar overeen komen dat iemand anders
iemand zal vermoorden. Woorden zijn wel vaker voor meerder uitleggen vatbaar, dit komt in de
praktijk ook geregeld voor. In het Haviltex-arrest zei de Hoge Raad daarover dat bepalend voor de
uitleg van een beding de zin is die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer
, redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van
elkaar mochten verwachten.
Er zijn ook overeenkomsten waar de partij die het betreft niet betrokken was bij de
onderhandelingen van dat contract. Er zijn overeenkomsten, zoals CAO’s, waar werkgevers en
werknemersorganisaties met elkaar een collectieve arbeidsovereenkomst sluiten, daar wekenlang
over onderhandelen en uiteindelijk tot een contract komen, waar dan werknemers rechten uit
kunnen ontlenen en verplichtingen uit krijgen. Dit terwijl ze niet betrokken waren bij de
onderhandelingen. Hoe wil je dan met zo’n Haviltex-maatstaf bepalen wat de zin is die partijen over
en weer aan de bepalingen mochten toekennen etc.? Dat kan niet. Daarom is er een CAO-norm
gekomen, waarbij de theorie is dat je het zo veel mogelijk gaat uitleggen volgens de tekst van de
bepaling, als je het uitlegt voor de situatie waar een werknemer bij betrokken is.
De Hoge Raad heeft over dat soort situaties in 2004 een arrest gewezen, HR DSM/Fox een
werknemer, Fox, viel onder een pensioenreglement dat wat uit-onderhandeld tussen DSM, waar de
werknemer in dienst was, en het pensioenfonds. Het ging om een anti-speculatie beding in dat
reglement, om te voorkomen dat mensen meerdere aanspraken hebben. Fox had nog een
spaarrekening van een eerdere werkgever, moet je die regeling meerekenen in dat pensioen dat hij
van DSM krijgt? De werknemer was dus bij de onderhandelingen niet betrokken, maar is er wel partij
bij. De Hoge Raad zegt hierover dat als je kijkt naar Haviltex aan de ene kant en de CAO-norm aan de
andere kant, tussen die twee uitersten is een vloeiende overgang. Het is niet Haviltex of de CAO-
norm, maar er ergens tussen in. Naarmate er meer derden zijn beïnvloed, het voor opstellers
voorzienbaar is dat het aantal derden dat daardoor getroffen wordt groter is en het een uniforme
regeling is, zal je eerder richting de CAO-norm geduwd worden.
Daarnaast wierp de Hoge Raad een blik op de vraag: moeten we een bepaling in het
pensioenreglement taalkundig uitleggen? Nee, zelfs al is het zo dat je bij de totstandkoming niet
betrokken bent en is het zo dat je alleen op de tekst af kunt gaan, dan nog moet je ook een bredere
blik hebben. Je moet kijken naar de ratio van de regeling, de redelijkheid van de uitleg en de mate
waarin de uitleg past binnen het systeem van het hele reglement.
Daarnaast is er een apart arrest gewezen over de uitleg van bepalingen in business2business-
contracten. Dit arrest is in 2013 gewezen door de Hoge Raad, met als naam HR Lundiform/Mexx.
Business2business weten vaak wel wat ze doen en worden bijgestaan door bedrijfsjuristen, dus de
rechtszekerheid brengt met zich dat je snel naar de taalkundige betekenis gaat kijken. De woorden
worden geacht zorgvuldig te zijn gekozen. De Hoge Raad zei in dit arrest dat het de rechter vrij staat
om, in dit soort situaties, de bepalingen voorshands taalkundig uit te leggen. Je moet wel de
mogelijkheid hebben tot het bieden van tegenbewijs (bijvoorbeeld een getuige die zegt dat de
bepaling toch anders zou moeten worden uitgelegd of gedragingen van partijen na het sluiten van de
overeenkomst). Maar je kunt wel voorshands taalkundig gaat uitleggen, maar niet alleen tegenbewijs
is mogelijk, beslissend blijft toch altijd de Haviltex-maatstaf.
Entire agreement clausules (EAC)/vierhoekenbedingen zie je heel vaak in commerciële contracten.
Dit zijn clausules die worden gekopieerd uit eerdere contracten, ze worden vaak aan het eind van het
contract opgenomen, het zijn vaak standaardbedingen. Dit soort bepalingen zijn komen overwaaien
uit de VS. Daar heeft de bepaling een specifieke betekenis. In dat recht heb je de parol (mondeling)
evidence rule: extrinsiek bewijs buiten de schriftelijke overeenkomst is niet toegestaan, behalve
wanneer de overeenkomst niet bedoeld is de ‘whole of agreement’ te bevatten. Als partijen niet
bedoeld hebben alles uitputtend met elkaar te regelen, dan kun je alsnog getuigenbewijs aandragen.