Meerkeuzevragen handboek
1.
Hieronder staan twee begrippen met beschrijvingen. Welke beschrijvingen zijn juist?
1. Assessment: het vaststellen of meten van de onderscheidende kenmerken van het individu en
zijn of haar situatie.
2. Diagnostiek: het onderbrengen van individuele kenmerken bij een algemeen bekend beeld,
zonder uitspraken te doen over oorzaken of indicaties voor hulp.
A) Alleen beschrijving 1 is juist.
B) Alleen beschrijving 2 is juist.
C) Zowel beschrijving 1 als 2 is juist.
D) Zowel beschrijving 1 als 2 is onjuist.
2.
Indien cliënten uit een andere cultuur komen, bijvoorbeeld doordat ze zijn geëmigreerd, dan kan er
acculturatiestress ontstaan. Dit houdt in dat er spanning ontstaat doordat de jeugdige zich moet
aanpassen aan de huidige cultuur, maar zich ook moet houden aan de normen en waarden van de
cultuur van afkomst. Een vorm van acculturatiestress is ‘’Assimilatie’’, wat houdt dit in?
A) De jongere behoudt de eigen cultuur, maar heeft ook contact met de dominante (nieuwe)
cultuur.
B) De jongere behoudt de eigen cultuur, maar heeft geen contact met de dominante cultuur.
C) De jongere behoudt de eigen cultuur niet, maar heeft wel contact met de dominante cultuur.
D) De jongere behoudt de eigen cultuur niet en heeft ook geen contact met de dominante cultuur.
3.
Welke van onderstaande stellingen zijn juist?
1. Indien ouders van de cliënt gescheiden zijn, maar beide ouders hebben gezag, dan hoeft
alleen de ouder waarbij het kind woont toestemming te geven voor diagnostiek en/of
behandeling.
2. Naarmate onderzoeken en behandelingen van het kind ingrijpender zijn, dan is het raadzamer
om van beide ouders toestemming te verkrijgen.
3. Indien kinderen tussen de 12 en 16 zichzelf aanmelden met een hulpvraag, dan moeten
ouders daarvan op de hoogte worden gesteld.
A) Zowel stelling 1, 2 als 3 zijn juist.
B) Zowel stelling 1, 2 als 3 zijn onjuist.
C) Stelling 1 en 2 zijn juist.
D) Stelling 2 en 3 zijn juist.
E) Stelling 1 en 3 zijn juist.
4.
Om de situatie, geschiedenis, ontwikkeling, belevingswereld en vragen van de hulpvrager te
onderzoeken worden uiteenlopende instrumenten gebruikt.
Met welke van onderstaande beschrijvingen wordt het begrip communication-referenced aangeduid?
A) Instrumenten waarbij iemands gedrag wordt vergeleken met vooropgestelde criteria.
B) Instrumenten waarmee een individuele beschrijving van het gedrag van de hulpvrager wordt
gegeven zonder te refereren aan vooropgestelde criteria of empirische normen.
C) Instrumenten waarbij empirisch vastgestelde statistische normen als ijkpunt worden genomen.
5.
Het model van Greenspan heeft de volgende elementen:
A) Microsysteem, mesosysteem, macrosysteem.
B) Id – Ego- Superego
C) Zelfregulatie en belangstelling voor de omgeving - Intimiteit - Wederkerige intentionele
communicatie - Problemen oplossen, zelfbewustzijn ontwikkelen en complexe communicatie -
Voorstellend vermogen en emotionele ideeën - Emotioneel denken en verbindingen leggen
tussen ideeën.
D) Interactie tussen psychische mogelijkheden en ontwikkeling - lichamelijke mogelijkheden en
ontwikkeling – sociale mogelijkheden en ontwikkeling.