1.1 Identiteit
Identiteit:
Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als
kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon.
Het is afgeleid van zijn perceptie over de groep(en) waar hij juist wel of niet deel van uitmaakt.
Gelijk vanaf je geboorte start je met de verwerving van je identiteit. Die wordt mede gevormd door de
opvoeding van je ouders. Door de omgang met anderen wordt het beeld dat iemand van zichzelf heeft
bepaald door de groepen waar hij toe behoort en waar hij zichzelf vindt passen. Identiteit kan daarom
gezien worden als een ‘kruispunt’ van zelfbeeld en groepsbinding.
-Een referentiekader is het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen van
waaruit iemand denkt en handelt. Een referentiekader wordt ook wel een ‘sociale bril’
genoemd. Iedereen kijkt, ziet en beleeft de wereld vanuit hun eigen sociale bril.
Niet alleen je referentiekader zorgt voor je denken en handelen, ook familie, omgeving en de tijd
waarin we leven, spelen een rol.
3 aspecten van identiteit
-Persoonlijke identiteit: het beeld dat iemand van zichzelf heeft, zijn zelfbeeld. Dit kan veranderen.
Vrienden en ouders zijn belangrijk in het ontwikkelingsproces en zelfbeeld. Hoe jij je zelfbeeld
uitdraagt bepaalt mede hoe anderen over jou denken.
-Sociale identiteit: het beeld dat iemand heeft van zichzelf als lid van sociale groep(en) en
categorieën waar hij/zij deel van uitmaakt. Voel je je bv Amsterdams, Nederlands of Europeaans?
Mensen vinden het van nature fijn om bij een groep te horen. De sociale identiteit kan de persoonlijke
identiteit versterken.
-Collectieve identiteit: het beeld van een groep, dat kunnen groepen zijn waar je deel van maakt of
niet.
(Externe collectieve identiteit: een beeld van een groep dat als blijvend en kenmerkend voor die
groep wordt beschouwd. Mensen hebben beelden en verwachtingen over het gedrag van anderen met
een bepaalde identiteit.)
Spanningen bij identiteit
-Beelden en verwachtingen van iemands identiteit kunnen ook tot spanningen leiden. Een voorbeeld
van de spanning tussen persoonlijke identiteit en externe collectieve identiteit is wanneer iemand bij
een bepaalde groep hoort, maar die groep een slechte naam krijgt.
-loyaliteitsconflict: Als iemand de spanning voelt om te moeten kiezen tussen bij welke groepen of
personen je hoort.
Verandering van identiteit
- Iemand gaat door veel levensfases heen waarvan de interesses per fase veranderen. Ieder individu
moet zijn eigen individuele wil, voorkeur en persoonlijkheid ontdekken en ontwikkelen.
Sociale media zorgt ook voor ons zelfbeeld. We schetsen een bepaald ideaalbeeld van onszelf.
Letterlijk: we gebruiken de juiste hoeken voor foto’s en filters. Zo gaat de identiteit mee met de
mode/trend.
,1.2 socialisatie
Socialisatie:
Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar
mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met
anderen.
-Socialisatoren: Mensen/groepen die een cultuur overdragen; ouders, leraren, medeleerlingen of
medeburgers. bv: immigranten die de nl cultuur aanleren.
Elementen van socialisatie
(Ook wel ‘het proces van leren samenleven’ genoemd)
-het proces van overdracht: Mensen proberen anderen zich te laten gedragen zoals van hen wordt
verwacht in de groep of samenleving. Dus ze brengen de cultuur van een groep of samenleving over
aan nieuwkomers, bv: een kind.
-het proces van verwerving: In dit deel van het socialisatieproces maken mensen zich de cultuur van
een groep of samenleving eigen. Mensen nemen waarden en normen die ergens bij horen over en
internaliseren ze. Het effect is dat mensen leven volgens de cultuur van een groep zonder dat ze er
zich van bewust zijn.
Socialisatie verloopt echter vaak ook op een vanzelfsprekende en informele manier door contact met
anderen. We hebben de neiging om gedrag te imiteren en over te nemen van mensen op wie we
denken te lijken en op wie we willen lijken. Socialisatie verloopt dan door de identificatie met
anderen.
Tijdens de overdracht en verwerving van een cultuur kan er een verandering plaatsvinden. Bij de
verwerving kan iemand zelf keuzes maken en dus ook kritisch zijn op de cultuur die wordt
overgedragen. Socialisatie is dus net zo goed een proces dat voor het behoud van cultuur zorgt als dat
het tot verandering van een cultuur leidt.
Rituelen zijn nuttig voor het overdragen en verwerven van cultuur. Een ritueel bestaat uit handelingen
die regelmatig terugkeren en een bepaalde betekenis hebben voor een persoon of groep. Bv: 'naar-
bed-gaan-ritueel'. Een ritueel geeft structuur aan gedrag waardoor het aan leren eenvoudiger wordt,
want het zit al in je systeem.
Nature/Nurture
-nature: eigenschappen die aangeboren zijn
-nurture: eigenschappen die aangeleerd zijn, heeft te maken met je omgeving/cultuur waar je
opgroeit.
-Nature-nurture-debat: vraag of eigenschappen van individuen meer door nurture dan door nature
bepaald worden. De meeste wetenschappers beschouwen dit als een achterhaalde discussie, meerdere
factoren spelen een rol: erfelijke aanleg, algemeen menselijke biologie, directe omgevingsfactoren en
culturen factoren.
, 1.3 cultuur
Cultuur: het geheel van VOUWeN….
Het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als
lid van een groep of samenleving hebben verworven.
De cultuur zorgt ervoor dat iedereen thuis in het gezin bv weet wat er verwacht wordt en welke
gedragsregels gelden.
Cultuurelementen:
- waarden: idealen, zoals gelijkheid en vrijheid
- opvattingen: ideeën, wat je vindt, je gedachten over iets
- voorstellingen: beelden, ideeën, verhalen die gehoord hebben van anderen over een
gebeurtenis.
- normen: regels die horen bij waarden, normen zitten ook in het hoofd maar ze zijn zichtbaar
in het vertoonde gedrag: ze vormen ons gedrag
- uitdrukkingsvormen: bijvoorbeeld symbolen voor als je christelijk bent, klompen en molens
voor NL, maar ook kapsels, tatoeages en taal- deze dingen kun je dus zien aan de buitenkant.
materiële aspecten: zijn tastbaar en concreet
- zoals gebouwen
- producten/ gebruiksvoorwerpen
- kunst
immateriële aspecten: zijn de zaken die je niet gelijk ziet, zoals waarden en taal. Op basis van
bepaalde waarden is het ene gedrag wenselijk en het andere niet. Soms sluiten materiële en
immateriële aspecten op elkaar aan, zoals bij het patriottisme in de VS.
Al de cultuurelementen, zoals waarden en normen, worden door middel van socialisatie overgedragen
op de volgende generatie, maar dat wil niet zeggen dat cultuur onveranderlijk is.
Culturen kunnen (langzaam) veranderen en zijn dus in beweging, oftewel dynamisch. Culturen zijn
plaats- en tijdgebonden, wat op de ene plek normaal is, op de andere vreemd en wat vroeger normaal
was, is nu niet meer te bedenken.
1.4 acculturatie en subculturen
Acculturatie:
Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waarin iemand is
opgegroeid.
Dominante cultuur: dat is de cultuur van de groep in de samenleving met de invloedrijkste politieke
of economische positie. Dit is vaak, maar niet altijd, de grootste groep. Je ziet de dominante cultuur
vaak terug in de taal, wetgeving of de economie van een land.
Subculturen: kleinere culturen die deels overlappen en licht afwijken van de dominante cultuur met
eigen waarden en normen. Iedereen zit in verschillende subculturen tegelijkertijd: die van een gezin,
die van school, die van geloofs- en sportvrienden. Voorbeelden van tijdgebonden subculturen zijn
jeugd- of jongeren met hun eigen spreektaal, muzieksmaak en kledingstijlen.