Hoofdstuk 1 – Erfenissen van de Verlichting
1.1 Moderniteit
Kernbezigheid van cultuurfilosofie: houdt zich bezig met problematiek van de moderne cultuur
in het algemeen en in al haar verscheidenheid. Hiermee ontstaat direct eerste probleem: wat
verstaan we onder modern? We noemen ons tijdperk de moderne tijd. ‘Modern’ is een
contrastbegrip. Veelal zijn contrastbegrippen sterk in contrast met hun tegen-definities. Modern
en moderniteit zijn dubbelzinnig, want enerzijds drukken ze zwak contrast uit: modernen breken
met vorige periode. Andere betekenis: modern wordt geassocieerd met vooruitgang. Noemen wij
verlichting!
Verlichting: specifieke periode in westerse cultuurgeschiedenis (laat 17e en 18e eeuw). Grote
veranderingen in (alleen) wetenschappelijke en politieke gebieden. Periodiseringen als het
onderscheiden van Verlichting, oudheid, etc., zijn belangrijk om onze eigen tijd in historisch
perspectief te plaatsen. Ook om ordening aan te brengen in historische chaos. Periodiseringen
zijn ligitimerend omdat ze een aanvaardbare verantwoording van onze cultuur en bewustzijn van
haar geschiedenis brengen. Reïficatie: uiteenlopende processen en gebeurtenissen in bepaalde
periode in specifiek perspectief plaatsen. Mooi voorbeeld van reïficatie: voor- en naoorlogs. Doel
cultuurfilosofie onderzoekt perspectieven en legitimatiestrategieën waarmee historisch
geordende begrippen verbonden zijn, zij wil deze zichtbaar maken.
Verlichting: is symbool gaan staan voor (de oorsprong van) de moderne cultuur. Laatste vijftig
jaar is onderscheidende eenheid Verlichting van westerse cultuur geproblematiseerd, in de vorm
van politieke, religieuze conflicten tussen niet-westerse culturen en religies en de westerse. In dit
hoofdstuk wordt alleen de geschiedenis behandeld.
1.2 Sapere Aude (= durf te weten!)
Eigenlijk onjuist om Verlichting een historische periode te noemen. Het is eigenlijk niet meer
dan een reeks ontwikkelingen, voordoend in wetenschappelijke, politieke en intellectuele
kringen. Vloeit allemaal voort uit pogingen van deze mensen om zich los te maken uit knellende
ideologische greep van christendom. Voor die tijd: filosofie en wetenschap ondergeschikt aan
kerkelijk leergezag. Maar, eind 14e en 15e eeuw: christelijk bolwerk begint eerste haarscheurtjes
te vertonen. Uitvinding van de drukpers heeft impliciet geleidt tot reformatie en heeft misschien
wel de grootste klap toegebracht aan statisch, gesloten wereldbeeld van katholieke kerk. Ook
filosofie probeert feodaal-christelijk wereldbeeld te doorbreken. Wat meer onafhankelijke
filosofie wordt her en der in Europa opgericht. Menselijke waarneming en redelijke vermogens
van mens gaan grotere rol spelen (in 18e eeuw: humanisme).
Humanisten zijn voor moderne cultuurfilosofie van meer dan gemiddeld belang. Cultuur wordt
gezien als ‘collectieve betekenisgeving’ of als ‘alles wat bijdraagt aan collectieve
betekenissamenhang van onze handelingen en praktijken’. Michel de Montaigne (1533-1592)
, legt basis voor heel nieuw wetenschappelijk genre: essay, gekenmerkt door open, experimentele
schrijfstijl. Montaigne wil de mens onderzoeken door zichzelf als uitgangspunt te nemen in zijn
essays. Van vergelijkbaar belang is werk van Niccolo Machiavelli (1469-1527), politiek filosoof.
Machiavelli breekt met de van God gegeven vanzelfsprekendheid van politieke macht van
feodale heersers.
Met Montaigne en Machiavelli zijn hoekstenen van nieuw wereldbeeld, nieuwe manier van
kenniswerving (Foucault: kennisruimte) gelegd. Ruimtelijk aspect hiervan moet zo letterlijk
mogelijk worden genomen. Ruimte: vroeger: bibliotheken en kloosters, hedendaags: laboratoria,
klinieken, atria, universiteiten. Staat van (natuur)wetenschappen en politiek gezag zijn twee grote
thema’s tijdens Verliching. Zij zoeken legitimatie zonder de goddelijke openbaring:
epistemologie of kennistheorie (hoe verantwoorden we wetenschappelijke kennis zonder een
beroep op religie te doen?) en politieke filosofie (hoe verantwoorden we een ordelijke
samenleving zonder op God terug te vallen). Kant (1724-1804): mens leeft nog niet in verlichte
periode maar in tijd van verlichting. Uiteindelijk kan hier uit geconcludeerd worden dat
cultuurfilosofie stevige wortels in de Verlichting heeft.
1.3 Vooruitgang & Geschiedenis
Politiek, wetenschap en filosofie lopen in geschiedenis zonder veel scheidslijnen in elkaar over
en werken alle drie tegelijkertijd als religieus buskruit. Veel filosofen/wetenschappers schreven
onder pseudoniem. Belangrijkste filosofische stromingen in 17e en 18e eeuw zijn rationalisme
en empirisme. Rationalisme, ziet in werking menselijke rede de grondslag van alle ware kennis.
Empirisme daarentegen gaat er vanuit dat alle ware kennis stoelt op menselijke waarneming.
Rationalisme à wiskunde, logica. Empirisme à experiment, trial-and-error en bestuderen
natuurverschijnselen.
Beide stromingen maken het mogelijk om ware wetenschappelijke kennis naar twee kanten af te
bakenen. Enerzijds wordt wetenschappelijke wereld gescheiden van kerkelijke wereld,
anderzijds van alledaagse menselijke ervaring, die vaak als onbetrouwbaar wordt gezien.
Empiristen boeken successen op wetenschappelijke bijeenkomsten. Het moment dat gegoede
burgerij heil ziet in wetenschap en deze gaat steunen kan wel gezien worden als hét moment van
de verlichting. Wetenschap gaat ‘vanzelfsprekende’ wereldbeeld van kerk ondermijnen.
Deze ondermijning is inherent aan het idee van vooruitgang zelf (optimisme). Wetenschappelijke
wereldbeeld wijst voortdurend vooruit. Gedachte dat mens zijn eigen geschiedenis op lange
termijn kan maken als gevolg van wetenschap is meest godslasterlijk idee. Nieuw geloof in
wetenschap komt het best tot uiting in de Encyclopédie (eerste achtentwintig delen tussen 1751
en 1772). Doel: zo volledig mogelijke verzameling van meest uiteenlopende vormen van kennis
en daarmee bijdragen aan geluk van de mens.
Het idee van vooruitgang is radicaal nieuw. Al sinds oudheid verscheidende theorieën over wat
, evolutie nu is. In eerste instantie wordt vooruitgang, evolutie, gezien als menselijke bevrijding
uit overheersing aristocratie en clerus (kerkelijke macht). Model van bevrijding wordt ten eerste
aan bevrijdingswetenschappen ontleend. Alleen hoe moest menselijk gedrag vastgelegd worden
in wetmatigheden? Contracttheoretici doen poging. Bekendste drie contracttheoretici: Hobbes,
Locke en Rousseau.
Thomas Hobbes (1588-1679): centrale vraag: hoe kan in toekomst destructieve, chaotische
samenleving vermeden worden? Met contract moet vorst absolute soevereiniteit hebben en
verantwoordelijk worden voor maatschappelijke orde, volgens Hobbes. Met dit contract komt
einde aan ‘natuurlijke staat’ van de mens. Hobbes is belangrijk voor cultuurfilosofie omdat hij
absolute staatsmacht legitimeert. Maar hij legt ook de grondslag voor wat wij nu ‘privédomein’
noemen, waar onze persoonlijke levens zich afspelen. ‘Binnen grenzen van persoonlijk geweten
mogen mensen geloven en denken wat ze willen, zolang ze zich openbaar maar aan de wetgeving
van de vorst houden’. Hobbes zoekt radicale uitweg uit chaos.
John Locke (1632-1704): andere maatschappelijke conditie dan Hobbes. Beschrijft, anders dan
Hobbes, de overgang van natuurstaat naar ‘de beschaving’ niet als radicale breuk maar als
geleidelijk, evolutionair proces. Denken van Locke past binnen het optimisme. Hij stelt dat bij
opstellen contract die tot staatsvorming leidt, het volk de soevereiniteit niet aan vorst overdraagt
maar hem slechts verantwoordelijk stelt voor deze soevereiniteit. Hier ligt de kiem van het
liberale vrijheidsidee. Locke schetst beeld van geschiedenis en daarbij horende geleidelijke
ontwikkelingen. Locke: natuurstaat is startpunt van wat we beschavingstheorie zouden kunnen
noemen.
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778): is sterk beïnvloed door Locke. Is tegelijkertijd eerste die
verlichtingsdenken van ‘vooruitgang’ op zijn kop zet (vooruitlopend op Romantiek). Cruciaal
voor zijn gedachtegang is het feit dat overal ter wereld nieuwe volkeren ontdekt werden. Wierp
een nieuw licht op natuurtoestand van mens. Rousseau ziet natuurlijke mens als iets op zichzelf
levends en ziet eerste vormen van sociale samenwerking als begin van corrumpering. Rousseau
ziet dus, anders dan Hobbes en Locke, de natuurtoestand als iets wat niet gecorrumpeerd is.
Rousseau wordt zelfs als beginpunt van moderne massacultuur beschouwd. Door zijn
brievenroman krijgt hij erg veel fans. Hij wordt zelfs gezien als eerste popster. Rousseau is
zowel inspirator van het nieuwste (Franse Revolutie) als getroebleerd persoon die beschaving het
liefst achter zich laat.
Hobbes en Locke: mens in de (geconstrueerde) natuurtoestand wordt slechts bepaald door
streven naar zelfbehoud. Rousseau stelt dat gedrag van mensen daarnaast ook wordt beïnvloed
door vermogen tot medelijden. Rousseau ziet menselijke ontwikkeling van natuurstaat tot
samenleving niet als positief. Integendeel, hij ziet dat met de ontwikkeling de ongelijkheid tussen
mensen groeit. Hij ziet privé-eigendom als eerste niet-natuurlijke verschil tussen mensen.
Beschavingsproces is een dynamiek van groeiende onderlinge afhankelijkheid. Dit leidt tot