Sem van der Tang – semvdtang@gmail.com
Economie voor Politicologen
- Algemene begrippenlijst
Week 1
Opportunity cost: alternatieve kosten
Utility: nut
Bounded rationality: beperkte rationaliteit
Interest: rente
Rent: huur / pacht
Budget constraint: budgetrestrictie / budgetlijn
Production possibilities curve: transformatiecurve
Command system: (centraal) geleid stelsel
Competition: concurrentie, mededinging
Division of labor: ardbeidsdeling
Circular flow: kringloop
Rationing: rantsoenering
Market clearing: het ruimen van de markt
Price ceiling: maximumprijs
Price floor: minimumprijs
- HC1 (H1 + H2)
Hoofdstuk 1 – Limits, alternatives, and choices
Key concepts:
1) Economics: de studie naar hoe mensen, instituties en de maatschapij economische
keuzes moeten maken a.g.v. schaarsheid.
2) Economic perspective: standpunt dat individuen rationele keuzes maken door het
vergelijken van marginale voordelen en nadelen van hun acties.
3) Scarcity: de limiet op het aantal aanwezige goederen en diensten voor consumptie.
Dit is een gevolg van een beperkt aantal economische grondstoffen waar we uit
kunnen putten. Deze beperking creëert alternatieve kosten en forceert ons om een
kosten-baten analyse (marginal analysis) te maken, zodat we de optimale keuze
kunnen maken.
4) Opportunity costs (alternatieve kosten): de waarde van goed, dienst of tijd dat
verloren gaat, doordat we iets anders kiezen om te consumeren / te doen.
5) Utility (nut): de tevredenheid die de consument ondervindt van het consumeren van
(een serie van) goederen en diensten.
6) Marginal analysis (kosten-baten analyse): het vergelijken van marginale (extra)
voordelen en marginale kosten, om zo tot een beslissing te komen.
7) Scientific method: procedure om systematisch te kennis te komen d.m.v. observatie,
hypothesen om tot een theorie, principe of wet te komen.
8) Other-things-equal assumption: de assumptie dat andere factoren, naast degenen
die geanalyseerd worden, constant blijven (ook wel ceteris paribus genoemd). Zie de
andere 2 assumpties (7).
9) Micro-economics: individuele units. VBen: huishouden, bedrijf, industrie met
individuele markt, specifieke goederen en diensten, prijzen.
10) Macroeconomics: economie als geheel. Totalen zoals alle huishouden, de
overheidssector, en macro-economische getallen.
1
,Sem van der Tang – semvdtang@gmail.com
11) Aggregate: verzameling van alle specifieke economische units alsof het één unit is.
VBen: prijspeil, GDP.
12) Economic problem: de noodzaak om keuzes te maken, omdat de samenleving meer
vraag dan middelen heeft.
13) Budgetline: een lijn die alle combinaties van twee producten die een consument kan
kopen laat zien, gegeven de prijzen van de twee producten. Het weergeeft:
o Mogelijke en onmogelijke combinaties;
o Trade-offs en alternatieve kosten;
o Keuze;
o Inkomensveradnering.
14) Constant opportunity costs: de alternatieve kosten blijven hetzelfde voor elke extra
unit, wanneer de consument verandert van aankopen. Hierdoor is de budgetlijn een
rechte (lineaire) lijn. Of: wanneer de maatschappij van productie verandert.
15) Economic resources: natuur, kapitaal, ondernemerschap en arbeid dat wordt
gebruikt in de productie van goederen en diensten. Zie factors of production.
16) Land: natuurlijke grondstoffen.
17) Labor: fysieke en mentale talenten en acties van mensen.
18) Capital: door de mens gemaakte resources (gebouwen, machines). Deze goederen
zijn niet voor directe consumptie.
o Investment: aankopen van kapitaal / geld spenderen om kapitaal te creëren.
19) Entrepenual ability: menselijke resource die productiefactoren combineert om
producten te maken, innoveert, risico’s draagt.
20) Factors of production: economic resources, land, capital, labor, entrepeneurial ability
(KANO → kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap = rente, loon, pacht, winst).
21) Consumer goods: goederen en diensten die de behoefte van een mens direct
bevredigen.
22) Capital goods: goederen die andere goederen produceren en niet direct de behoefte
van een mens bevredigen.
23) Production possibilities curve: verschillende combinaties van twee goederen of
diensten die gebroduceert kunnen worden in een full-employment, full-production
economie waar de beschikbare grondstoffen en technologie constant is. De optimale
verdeling ontstaat wanneer MO = MK. Eisen: full employment, fixed resources, fixed
technology, two goods.
24) Law of increasing opportunity costs: het principe dat als de productie van goed A
stijgt, de alternatieve kosten van het produceren van goed B ook stijgen. Zie figuur
1.2 (14). Door een gebrek aan flexibiliteit en verwisselbaarheid van
productiefactoren, stijgen de alternatieve kosten.
25) Optimal output: MO = MK / MB = MC, marginale opbrengsten zijn gelijk aan
marginale kosten.
26) Economic growth: een shift van de production possibilities line naar rechts a.g.v.:
o Kwantiteit productiefactoren stijgt;
o Kwaliteit productiefactoren stijgt;
o Technologische ontwikkeling.
Hoofdstuk 2 – The market system and the circular flow
Key concepts:
2
,Sem van der Tang – semvdtang@gmail.com
1) Economic system: institutionele regeling en coördinatie-mechanisme om het
economische probleem op te lossen. Een methode om de economie te organiseren,
waarvan het marktsysteem en het geleide systeem twee typen zijn.
2) Command system: property resources zijn publiek eigendom en de overheid gebruikt
een centrale economische planning om de economische activiteiten te sturen en te
coördineren.
3) Market system: methode dat toestaat dat prijzen door de markt worden bepaald en
waarin schaarse resources door de markt worden verdeeld. De prijs coördineert de
beslissingen die worden genomen door consumenten, bedrijven en resource
suppliers.
4) Private property: het recht van een privaat persoon en bedrijf om natuur en kapitaal
te verkrijgen, te bezitten, in te zetten. Voordelen:
o Samenwerking d.m.v. transacties;
o Moedigt investeringen, innovatie, ruil, onderhoud en economische groei aan;
5) Freedom of enterprise: vrijheid om economische resources te verkrijgen, te kiezen
wat je ermee produceert en op welke markt je de producten verkoopt.
6) Freedom of choice: bezitters mogen hun bezit op de manier gebruiken zoals ze dat
willen, arbeiders mogen kiezen welk werk ze doen en consumenten kunnen hun
inkomen spenderen op de manier waarop hun dat willen.
7) Self-interest: meest voordelige uitkomst voor iedere individuele consument, bedrijf,
bezitter, arbeider.
8) Competition: bestaan van onafhankelijke aanbieders en vragers in een markt, die
concurreren met elkaar. Ook is er de vrijheid van vragers en aanbieders om een
markt toe te treden en uit te treden.
9) Market institutie of mechanisme die aanbieders en vragers bij elkaar brengt.
10) Specialization: het gebruik van resources van een individu, bedrijf, regio of staat om
slechts te concentreren op een klein aantal goederen en diensten.
11) Division of labour (arbeidsdeling): het scheiden van taken binnen het
productieproces, waarbij elke taak wordt uitgevoerd door een andere
gespecialiseerde arbeider. Drie voordelen:
o Je maakt gebruik van verschillen in vaardigheid;
o Door specialisatie leer je en verbeter je de vaardigheid;
o Het is efficiënter.
12) Medium of exhange: voorwerpen die verkopers accepteren en waarmee
consumenten goederen of diensten kunnen betalen. In dit geval: geld → handige
manier om goederen en diensten te verwisselen zonder direct te ruilen.
13) Barter: goed A in ruil voor goed B.
14) Money: een voorwerp die verkopers accepteren en waarmee consumenten goederen
of diensten kunnen betalen.
15) Vier fundamentele vragen over de markt:
o Welke goederen en diensten worden er geproduceerd? Wanneer TO > TK.
o Hoe worden goederen en diensten geproduceerd? Minimale kosten per goed.
Concurrentie elimineert producenten met hoge kosten.
o Wie krijgen de goederen en diensten? De wil en mogelijkheid van de
consument om het goed te kopen → inkomen.
3
, Sem van der Tang – semvdtang@gmail.com
o Hoe zorgt het systeem voor ontwikkeling? Markten stimuleren technologische
voortuitgang (lagere kosten). Verkrijgen van nieuw kapitaal kan d.m.v.
markten en door de dollar vote.
- Problemen van een geleide economie: coördinatie, planning leverde weinig
betrouwbare successen op en een stimulansprobleem leidde tot tekorten en
overschotten.
16) Consumer sovereignty: consumenten bepalen hoeveel en welke goederen en
diensten worden geproduceerd met de schaarse resources in de economie d.m.v.
dollar votes.
17) Dollar votes: wanneer consumenten en ondernemers een goed, dienst, of resource
kopen. Het gevolg: die goederen, diensten en resources worden veel geproduceerd.
18) Creative destruction: hypothese dat het creëren van nieuwe producten /
productiemethoden tegelijkertijd de macht van bestaande monopolies verwoest.
19) Invisible hand: de neiging van bedrijven en resource suppliers om hun eigenbelang na
te streven in de markten, waardoor ze ook het belang van de maatschappij
bevredigen.
20) Circular flow diagram: er is een stroom van productiefactoren van huishoudens naar
bedrijven, gevolgd door een stroom van producten van bedrijven naar huishoudens.
In tegenovergestelde richting stroomt het geld. Zie 2.2 (46).
21) Household: economische unit (van één of meer personen) die de economie van
productiefactoren voorziet en inkomen gebruikt om producten en diensten te kopen,
die in hun behoeften voorzien.
22) Business: bedrijf dat productiefactoren inkoopt en goederen en diensten levert in de
economie. Meerdere soorten businesses:
o Sole proprietorship
o Partnership
o Corporation: eigen rechtspersoon.
23) Product market: een markt waarin producten verkocht worden door bedrijven en
gekocht worden door huishoudens.
24) Resource market: een markt waarin huishoudens productiefactoren verkopen aan
bedrijven en waarin bedrijven productiefactoren kopen.
- HC1 (De kern van de markteconomie: een spontane orde)
Inzicht
Wat is het verschijnsel in de wereld dat we vereenzelvigen met de markteconomie /
kapitalisme? Antwoord: kopen en verkopen → de ontdekking van de ruil. De eigenlijke kern
van de markeconomie (het kroonjuweel van de economie), volgens Smith: ‘ruilen geven we
regels op een markt o.b.v. eigendom, zelfbelang en vrijheid.’ Hobbes vond niet dat zo’n
ongeplande orde voorspoed brengt, het zou juist leiden tot anarchie en chaos. Volgens
Smith zorgen de prikkels van de markt ervoor dat er toch iets goed ontstaat.
Maar: eigenlijk is Mandeville grondlegger van de economie. Hij vond dat egoïsme toch goed
van zijn voor de maatschappij (metafoor in de vorm van bijen en de natuur). De spontane
orde / ‘the invisible hand’ is het belangrijkste voor de economie. Maatschappijen met zowel
eigendom als vrije concurrentie ontwikkelden zich sneller dan andere landen. Wat eigendom
4