Onderzoekspracticum 1
College 1: inleiding in onderzoek
Een methode is wetenschappelijk wanneer het aan drie criteria voldoet
Systematisch empirisme
praktische ervaring; vertrouwen op observatie om conclusie te trekken
Openbare verificatie
Onderzoek moet zo worden uitgevoerd dat bevindingen van onderzoeker door
anderen kunnen worden geverifieerd
Oplosbare problemen
Alleen vragen onderzoeken die met huidige kennis en onderzoekstechnieken
beantwoord kunnen worden
Onderscheid doelen onderzoek
Evaluatieonderzoek: vaststellen of ingreep/gebeurtenis tot verandering heeft geleid
Fundamenteel onderzoek (basic vs Toegepast onderzoek (applied research)
research) Doel: vinden van oplossingen voor
Doel: vergroten van onze kennis problemen
Psychologische processen begrijpen Rekening houdend met ontwikkeling, hoe
Hoe verloopt ontwikkeling van kind? kunnen we pesten op school aanpakken?
Kwalitatief onderzoek (flexibiliteit) vs Kwantitatief onderzoek (structuur)
Achterhalen achterliggende overtuiging mens Verzamelen van numerieke data (getallen)
Percepties, exploraties, subjectiviteit, Hypothese toetsen, deductie, objectiviteit,
semigestructureerde interviews, inductie oorzaak-gevolg, vragenlijst
Participant observatie, interview, Experimenten, observaties, enquêtes met
focusgroep, literatuuronderzoek gesloten vragen
Deductie: redeneren vanuit algemene stelling (theorie) naar specifieke implicatie van
stelling (hypothese) [bestaande theorie toetsen]
Inductie: hypothese abstraheren van verzameling feiten (nieuwe theorie creëren);
Empirische generalisatie: hypothese gebaseerd op eerdere waargenomen resultaten
Doelen: beschrijven, voorspellen, verklaren → theorieën ontwikkelen en toetsen
m.b.t. deze patronen en fenomenen
Beschrijven: beschrijvend, relationeel
Voorspellen: (cor)relationeel
Verklaren: (quasi: wil experiment doen, maar lukt niet helemaal) experimenteel
Aselect toewijzen aan groepen (controle en experiment)
Soorten onderzoek (Leary)
1. Beschrijvend (descriptive): kenmerken beschrijven van populatie/fenomeen dat
wordt bestudeerd (gericht op wat-vragen)
2. (Cor)relationeel: relatie tussen 2(>) variabelen onderzoeken, zonder ze te
manipuleren of controleren
3. Experimenteel: 1(>) onafhankelijke variabelen manipuleren, waarna het effect
op het variabel wordt gemeten (hypothese toetsen) = alleen hier is sprake van
(on)afhankelijke variabelen
4. Quasi-experimenteel: manipuleert variabel en oefent dezelfde controle uit over
externe factoren als in echt experiment.
Participanten worden niet willekeurig over groepen verdeeld, maar toegewezen