Leerdoelen en samenvatting Sociale veiligheid _ Samenleven
D1 / Les 1 _ Criminologische theorieën
Basisboek criminologie: H4 + 5.3 + 3.2 + 3.3 + 8.1 + 8.2 + 6.1 t/m 6.4. Kennisclip canvas.
Leerdoelen
• Verschillende criminologische theorieën en verklarende modellen voor deviant en crimineel
gedrag te benoemen en toe te passen
Criminologische niveaus:
1) Micro = individu,
2) Meso = buurt, gezin
3) Macro = (grootstedelijke) wijk, maatschappij
Verklaringstheorieën: ‘A general theory of crime’.
❖ Sociologische theorieën
o Sociologie = de studie van hoe mensen met elkaar samenleven
o Vertrekpunt is de groep/maatschappij.
Gaat over de spanningen die ontstaan doordat mensen bepaalde doelen willen bereiken, maar
moeite hebben met de middelen of geen toegang hebben tot de middelen. Ze kunnen hun
doelen niet op legale wijze halen, dus gaan ze de criminaliteit in en proberen hun doelen zo op
illegale wijze te halen. Het gaat hierbij om materiele welvaart en een hoge sociale status.
▪ Oorzaak crimineel gedrag: Maatschappelijke achterstand werkt criminaliteit in de hand.
Sociologisch perspectief. Focus op de samenleving als geheel > macro niveau.
Sociologische theorieën: met sociologie wordt bedoelt: de leer van de menselijke
samenleving en haar verschijnselen. Centraal staan hier de inrichtingen en veranderingen
hiervan. De theorieën gaan opzoek naar hoe men zich juist wel aan de maatschappelijke
normen en regels gaat houden.
➢ Anomie / Strain theorie van Durkheim en Merton. In de verklaring van de anomie-situatie legt
Durkheim de nadruk op aspiraties, terwijl Merton de nadruk legt op middelen en manieren
om deze aspiraties en doelen te bereiken.
De anomie werd gezien als het gevolg van het gebrek aan afstemming van enerzijds
sociaal wenselijke aspiraties (culturele doelen), zoals een zeker niveau van welvaart, en
anderzijds de legitieme middelen die mensen hebben om die doelen te bereiken. Merton
zocht voor sociologische verklaring, toentertijd werd er meer gekeken naar dominante
individualistische verklaring. Hij wilde ontdekken hoe sociale structuren druk (pressure)
uitoefenen, op bepaalde personen in de samenleving, om niet-conformistisch i.p.v.
conformistisch gedrag te vertonen. (dus de neiging hebben om zich wel of niet aan te passen
aan de cultuur).
Anomie theorie (Emile Durkheim 1858-1917)
- Men doet criminele dingen als ze gefrustreerd zijn omdat ze hun levensdoelen niet
kunnen behalen. Armoede en ongelijkheid onvermijdelijk en normaal.
- Gebrek aan maatschappelijke regels en normen: criminaliteit
- Anomie: wetteloosheid (als de regels niet duidelijk zijn)
- Basis voor veel sociologische theorieën, vaak op maatschappelijk niveau
Strain theorie (Robert Merton 1910-2003)
- Devinatie vindt plaats als er een disbalans is tussen: structuur (legale middelen) en
cultuur (na te streven waarden). Discrepantie tussen de culturele doelen en het bezit
van middelen om deze doelen te behalen. Idee > ‘American dream’: het vermogen
om je als straatarm persoon op te werken naar multimiljonair. Niet iedereen heeft de
middelen hiervoor.
- Strain = spanning. Anomie = vervaging van normen en waarden
- Relative deprivatie = eigen situatie vergelijken met die van anderen
- Reacties op strain:
1. Conformiteit: dit komt voor als een persoon de middelen heeft om zijn/haar
doelen te bereiken. Het is goed in evenwicht. In de ogen van de overheid wordt
1
, deze persoon gezien als ‘normale’ burger. Ze blijven hoop houden, blijven
solliciteren ook al zijn ze lang bezig hiermee.
2. Vernieuwing (innovatie): dit komt voor als personen wel duidelijke doelen hebben
maar niet de benodigde middelen hiervoor. Hierdoor zal hij/zij op een illegale
manier dit alsnog te halen.
3. Ritualisme: dit komt voor als personen wel de middelen hebben maar door gebrek
aan resultaat zijn/haar doelen opgeven. Ze streven naar rijkdom en succes. Komen
meestal voor in lagere klassen van de samenleving.
4. Terugtrekking: sommige mensen gaan nog verder dan ritualisten. Deze mensen
hebben hun doelen opgegeven en hebben ook de middelen niet om in de buurt te
komen van een doel. Dit zijn meestal zwervers, alcoholisten en drugsgebruikers.
Ook wel de outcast genoemd.
5. Rebellie: dit zijn mensen die niet naar rijkdom en een hoge sociale status streven.
Zij vinden dat het systeem niet klopt. De doelen en middelen moeten opnieuw
gedefinieerd worden. Dat doen ze door te protesteren en verzetten. Ze zetten
zich tegen de maatschappij af.
➢ Delinquente (sub)cultuurtheorie (Albert Cohen 1955)
Oorzaak crimineel gedrag: Gebrek aan maatschappelijke binding bevordert criminaliteit.
Sociologisch perspectief, socialecontroletheorieën.
- Delinquente (criminele) gedragingen in groepsverband in de lagere sociale klassen als
gevolg van statusfrustratie. Reactiewijzen:
▪ College boy, diegene die zich aan de regels houden
▪ Corner boy, iemand die af en toe kleine criminaliteit pleegt
▪ Delinquent gang, degene die zwaarste criminaliteit pleegt
- Theorie gebaseerd op uniforme, homogene subculturen, maar bestaan ervan is in
onderzoek nauwelijks bevestigd. In praktijk blijken de groepen altijd uit meer
verschillende hoeken, groepen of rassen te bestaan.
Mertons herformulering van het begrip anomie concentreert zich op de specifieke strain die
bepaalde groepen van de bevolking ondergingen en zag dit als veroorzaker van delinquent
gedrag. Albert Cohen voegde de begrippen cultuur en subcultuur toe aan het onderzoek naar
criminaliteit. Competitie en frustratie met betrekking tot status zijn volgens hem belangrijke
elementen bij het verklaren van jeugddelinquentie. Kinderen worden geconfronteerd met
statusproblemen en de schaamte daarbij en een gebrek aan zelfrespect, dat kan hen onder
ernstige strain zetten. Een van de manieren om met strain om te gaan is het aangaan van
verbindingen met lotgenoten en een aantal van de kernwaarden van de volwassenen te
verwerpen. Dit is de basis voor de vorming van gangs (benden) volgens Cohen. Zo ontstaat een
collectieve subcultuur met geheel nieuwe statuscriteria en nieuwe regels: de delinquente
subcultuur. Deze kende volgens Cohen 6 kenmerken:
1. Economische rationaliteit is grotendeels afwezig..
2. Een groot deel van het criminele gedrag kenmerkt zich door kwaadaardigheid.
3. Het gedrag houdt een expliciete verwerping van de dominante waarden in.
4. Gedragingen van de gang en gang-leden zijn hedonistisch en gericht op beloning op
korte termijn.
5. Er is geen sprake van gespecialiseerd crimineel gedrag.
6. De loyaliteit is primair op de gang gericht.
➢ Subcultuurtheorie (Cloward en Ohlin 1961)
Oorzaak crimineel gedrag: Gebrek aan maatschappelijke binding bevordert criminaliteit.
Sociologisch perspectief, socialecontroletheorieën.
- Crimineel gedrag als reactie op gebrek aan mogelijkheden
- Drie subculturen:
▪ Criminele subcultuur, de groep/ wijken die de ergste problemen laat zien
▪ Conflictsubcultuur, (corner boy), af en toe fout maar in beperking, gebruik van
geweld, stoer gedrag om status te verkrijgen.
▪ Afzonderingssubcultuur, afzonderen van de maatschappij, vaak gepaard met
alcohol en drugs.
2
, Hun theorie met betrekking tot gang-criminaliteit grijpt terug op het utilitaire karakter van
criminaliteit. Bij hun ging het vooral om minder ernstige criminaliteit. De serieuzere
criminaleren waren volgens hen uit op materieel gewin en niet op status. Hun voegen de
beschikbaarheid van illegitieme middelen, de mogelijkheid van het aanleren van delinquent
gedrag in groepsverband en de aandacht voor buurtfactoren als bepalende factoren toe aan
strain. Een tweede type van delinquente subcultuur is die van conflict, die kan ontstaan als
zowel legitieme als niet-legitieme middelen ontbreken om in de materiële behoeften te
voorzien. Daarnaast onderscheiden zij een afzonderingssubcultuur. Deze groep is noch in de
legale, noch in de illegale middelensfeer succesvol en ziet ook geen kans om via een
conflictgroep of via geweld status te verwerven.
▪ Kritiek op de delinquente-subcultuurbenadering
Matza en Sykes bekritiseerden het uitgangspunt van de strain- en subcultuurtheorieën dat de
waarden van de delinquente subcultuur zo verschilden van de algemeen geaccepteerde
waarden. Zij stellen dat ze ergens weten dat bepaald gedrag niet door de beugel kan, maar dat
zij het voor zichzelf toch weten te rechtvaardigen door zogenoemde neutralisatietechnieken,
daarmee helpen zij zichzelf over een drempel om toch deviant gedrag te vertonen. De volgende
neutralisatietechnieken worden onderscheiden:
- Ontkenning van verantwoordelijkheid
- Ontkenning van de aangerichte schade of het aangerichte leed
- Ontkenning van het slachtoffer
- Veroordelen van de veroordelaars
- Beroep doen op loyaliteit
Neutralisatietechnieken komen veel overeen met de cognitieve dissonantiereductie. Dat richt
zich op de cognitieve elementen van de persoon, dus de kennis, meningen, verwachtingen over
die persoon zelf en diens omgeving. Dissonantie treedt op als een cognitie strijdig is met een
andere cognitie (bijv. gedrag in strijd met zijn ‘gewone/vaste’ waarde). Dit veroorzaakt spanning
en dat zorgt ervoor dat de persoon neutralisatietechnieken gaat gebruiken.
➢ Sociale controle- of bindingstheorie (Hirschi 1969) Hirschi: ‘we all would if we could’.
Oorzaak crimineel gedrag: Gebrek aan maatschappelijke binding bevordert criminaliteit.
Sociologisch perspectief, socialecontroletheorieën.
- Je wordt sociaal door binding met je omgeving. Wanneer de bindingen sterk zijn,
vertoon je geen crimineel gedrag. Als de band zwak is dan kan je het wel vertonen.
- Binding door vier factoren:
▪ Gehechtheid, voorkomt dat je criminaliteit pleegt
▪ Gebondenheid, in welke mate je hebt geïnvesteerd in de samenleving (baan
behouden, familie nog willen zien, etc.)
▪ Betrokkenheid, je voelt je betrokken waardoor je geen criminaliteit pleegt
▪ Normen en Waarden, als je gelooft in de normen en waarden van de
maatschappij dan pleeg je minder snel crimineel gedrag
➢ Chicago School en ecologische theorieën (Robert Park, Shaw McKay en anderen)
Oorzaak crimineel gedrag:
- Criminaliteit concentreert zich in bepaalde gebieden van de stad
- Sociale desorganisatie
- Discussie en kritiek
Chicago school: ‘ sociale desorganisatie’ hoge criminaliteit, geringe stabiliteit en
bevolkingssamenstelling à wijken rond het centrum zijn crimineler. Een uitgangspunt van het
Department of Sociology van de universiteit van Chicago was dat snelle sociale veranderingen
gepaard gaan met een toename van criminaliteit door een vermindering van sociale controle.
De focus van de onderzoekers lag niet bij de hele samenleving, maar bij de stad en de wijk.
Ze onderzochten de kenmerken van elke wijk en relateerde die aan de criminaliteit die daar
voorkwam. Gemeenschappen van mensen kunnen worden bestudeerd als een natuurlijk
ecosysteem, ieder individu vecht om te overleven in een ingewikkeld stel van relaties en
onderlinge afhankelijkheid binnen een gemeenschap, dat heet ook wel de ‘sociaalecologische
benadering’.
De Chicago School is het bekendst geworden door haar etnografische onderzoek,
gebruikmakend van interviews en observatie om het dagelijks leven in de verschillende
3
, wijken vast te leggen. De kern van de theorie was de hypothese van zone-indeling, het idee
dat een stad groeit volgens een serie zones (concentrische cirkels) die elk hun eigen sociale
en culturele karakteristieken hebben.
Het groeimodel van Burgess (plaatje -->).
1) Zone 1 is het centrale zakencentrum, de loop. Vooral
kantoren en bedrijfspanden met relatief weinig
mensen.
2) En zone 2 is direct aansluitend/overlappend, die
heet overgangsgebied, transition zone. Bestaat uit
de uitbreidde industrie van zone 1, en goedkope
arbeidswoningen.
3) Zone 3 is van de middenklasse, met bescheiden
appartementen en huizen voor de arbeiders die zone
2 konden ontvluchten.
4) Zone 4 (laatste binnen grenzen van stad) is de
residential zone. De wijk met dure appartementen
en vrijstaande huizen.
5) Zone 5 zijn de voorsteden. Zij gaan naar de stad voor werk en komen thuis voor rust.
In zone 2 kwam relatief veel deviant gedrag voor in vergelijking met de andere zondes. De
waargenomen deviantie was vooral een poging om orde in de chaos te scheppen. Shaw en
McKay ontdekte dat de wijken waar sprake was van hoge criminaliteitscijfers werden
gekarakteriseerd door een hoog percentage van gezinshoofden die in het buitenland waren
geboren of van Afrikaans-Amerikaanse afkomst waren, een hoog percentage
uitkeringsgerechtigden, een laag percentage eigenwoningbezitters, een hoog percentage
vervallen woningen, een afnemende populatie en hoge cijfers voor kindersterfte, spijbelen en
volwassencriminaliteit.
▪ Sociale ontwrichting
Hoge criminaliteitscijfers waren het gevolg van ‘sociale ontwrichting’ (social disorganization).
Sociale ontwrichting had als kenmerken armoede, een grote mate van mobiliteit en raciale
heterogeniteit. Shaw en McKay introduceerde ‘culturele transmissie’. Zij stelden dat de waarden
(criminele waarden) werden doorgegeven van generatie op generatie. Er ontwikkelde zich een
cultuur waarin verschillende criminele activiteiten door de jongere jongens worden geleerd van
de oudere jongens, waardoor specifieke vormen van delinquentie steeds aan de volgende
generatie worden doorgegeven. Sociale ontwrichting is een belangrijke voedingsbodem voor
delinquentie.
▪ Het Chicago Area Project
1932 lanceerde Shaw dit project, vanuit overtuiging dat je, om de problemen met criminaliteit
in de wijken aan te pakken, niet de individuele delinquenten moet aanpakken, maar moet
investeren in het ontwikkelen van de wijken om de levensomstandigheden daar te verbeteren.
▪ Kritiek op de Chicago School en voortzetting van de ecologische criminologie
Een nieuwe theorie van Kornhauser toonde aan dat de theorie van Shaw en McKay uit 2
onderliggende elementen bestaat. Het element dat criminaliteit ontstaat uit buurten waar
sprake is van sociale ontwrichting en een gebrek aan sociale controle, en anderzijds het
subculturele element, inhoudende dat het delinquente gedrag ondersteund wordt door de
gezamenlijke waarden en normen van de bewoner van de buurt. Theoretisch gezien is sociale
ontwrichting de primaire veroorzaker van crimineel gedrag.
▪ Controletheorieën
De focussen van deze theorieën ligt in de factoren die ertoe leiden dat mensen zich wel aan de
maatschappelijke normen en regels houden. Uitgangspunt is dat crimineel gedrag normaal is
en dat je het kunt verwachten, tenzij er bepaalde controlemechanismen actief zijn.
Begrip controletheorie volgens Reiss: ‘delinquent gedrag ontstaat bij een relatief gebrek
aan geïnternaliseerde normen en regels die het gedrag reguleren in lijn met de normen van het
gevestigde sociale systeem dat daar sancties aan verbindt, het wegvallen van eerder
geïnternaliseerde normen en regels, en/of een relatief gebrek aan sociale regels of technieken
om conform gedrag af te dwingen in de groepen waar de persoon deel van uitmaak’.
4