H1 Geest, gedrag en psychologische wetenschap
Kernvraag 1.1 Wat is psychologie en wat niet?
Psychologie= wetenschap van gedrag en mentale processen.
➔ Interne geestelijke processen: denken, voelen
➔ Externe geestelijke processen: praten, glimlachen, lopen
Drie soorten psychologen
➔ Experimenteel psychologen: doet onderzoek naar nieuwe psychologische kennis
➔ Docent psychologen
➔ Toegepast psychologen: gebruikt de kennis van experimenteel psychologen om
problemen van mensen op te lossen
Specialisaties toegepast psychologen
➔ Arbeids- en organisatiepsychologen
➔ Sportpsychologen
➔ Schoolpsychologen
➔ Klinisch psychologen
➔ Forensisch psychologen
➔ Omgevingspsychologen
➔ Gerontopsychologen
Psychiatrie= richt zich op het behandelen van psychische stoornissen meestal met behulp
van medicijnen. Psychiaters kijken vanuit een medisch oogpunt en hebben een medische
opleiding.
Psychologen kijken naar menselijk gedrag en geestelijke processen en bekijken het vanuit
een psychologische invalshoek. Omdat psychologen geen medische achtergrond hebben
mogen zij ook geen medicijnen voorschrijven.
Pseudopsychologie= niet onderbouwde psychologische aannamen, die zich vooral in de
media voordoen en als wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd.
Zes vaardigheden voor kritisch denken:
1. Wat is de bron?
2. Is de bewering redelijk of extreem
3. Wat is het bewijsmateriaal*
➔ *Anekdotisch bewijsmateriaal= getuigenissen die de ervaringen van iemand
of enkele personen schetsen, maar ten onrechte voor wetenschappelijk bewijs
worden aangezien. (https://www.youtube.com/watch?v=hSz7yO7bckI)
4. Conclusie beïnvloed door bias* (https://www.youtube.com/watch?v=EayTFPTBxJI)
➔ *Bias= een vooroordeel of vertekening van een situatie
★ Emotionele bias= de neiging om oordelen te vellen gebaseerd op
attitudes en gevoelens in plaats van op een rationele analyse van het
bewijsmateriaal.
★ Confirmation bias (bevestigingsbias)= de neiging om informatie die
niet bij je opvattingen aansluit te negeren of te bekritiseren en om in
plaats daarvan informatie te zoeken waar je het wel mee eens bent.
5. Worden veel voorkomende denkfouten vermeden?
6. Verschillende invalshoeken nodig voor oplossen van het probleem?
,Kernvraag 1.2 Wat zijn de zes belangrijkste perspectieven van de psychologie?
René Descartes (rationalisme) is een Franse filosoof wiens idee het
was dat het lichaam los van de geest kan worden bestudeerd.
Rationalisme= een filosofiestroming die het denken als enige middel
zag om aan wetenschap en filosofie te doen. Het empirisme had hier
veel kritiek op.
Empirisme= het denken als onnodig zien en zelfs storend in
wetenschap en filosofie. Waarnemingen, ervaringen en experimenten
zijn de ware bronnen van kennis.
1. Biologisch perspectief= zoekt oorzaken van gedrag in het functioneren van de genen, de
hersenen, het zenuwstelsel en hormoonstelsel. Persoonlijkheid, voorkeuren,
gedragspatronen en vaardigheden komen voort uit lichamelijke eigenschappen.
➔ Neurowetenschap= vakgebied dat zich richt op hoe de hersenen gedachten,
gevoelens, motieven, bewustzijn, herinneringen en andere mentale processen
creëren.
➔ Evolutionaire psychologie (Charles Darwin)= beschouwt gedrag en mentale
processen op basis van hun genetische aanpassingen aan overleving en
voortplanting.
2. Cognitieve perspectief= nadruk op mentale processen, zoals leren, geheugen en denken
als vormen van informatieverwerking.
➔ Structuralisme (Titchener)= stroming die basisstructuren van de geest en gedachten
trachtte te ontrafelen. Zochten de ‘elementen’ van de bewuste ervaring.
➔ Functionalisme (James)= psychische processen kunnen het best begrepen worden in
het licht van hun adaptieve nut en functie.
➔ Gestaltpsychologie= het geheel is meer dan de som van de delen
➔ Introspectie (Wundt)= je eigen innerlijke, bewuste ervaringen.
3. Behavioristisch perspectief (John B. Watson & Skinner)=
psychologie is een objectieve wetenschap en richt zich op
gedrag ipv mentale processen. Zoekt bron van ons handelen in
stimuli vanuit de omgeving. Stimuli & respons.
4. Whole Person perspectief= drie perspectieven die draaien om een globaal inzicht in de
persoonlijkheid.
➔ Psychodynamisch perspectief (Freud)= gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke
krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich onbewust is en
waarover hij weinig controle heeft. (psyche= geest & dynamica= energie)
★ Psychoanalyse= onbewuste krachten zijn bepalend voor iemands
persoonlijkheid en gedrag.
➔ Humanistische perspectief= klinische benadering die nadruk legt op de
mogelijkheden, groei, potentie en vrije wil van de mens.
➔ Perspectief van karaktertrekken en temperament= gedrag en persoonlijkheid zijn de
producten van fundamentele psychologische kenmerken. Consistentie.
,5. Ontwikkelingsperspectief (Piaget)= verandering is het gevolg van een interactie tussen
erfelijke eigenschappen en invloed van onze omgeving. Nature & Nurture.
6. Socioculturele perspectief= legt de nadruk op het belang van sociale interactie, sociaal
leren en een cultureel perspectief.
➔ Crosscultureel psycholoog= is geïnteresseerd in de manieren waarop psychologische
processen verschillen tussen verschillende mensen van verschillende culturen.
Holisme= visie die totaliteit altijd belangrijker vindt dan de som der delen.
Kernvraag 1.3 Hoe vergaren psychologen nieuwe kennis?
Empirisch onderzoek is onderzoek welke is gebaseerd op dingen die we waarnemen met
onze zintuigen en observatie. Dus niet gebaseerd op ‘het gezonde verstand’, zoals hoop of
waarin je gelooft.
Wetenschappelijke methode= een uit 4 stappen bestaande procedure voor empirisch
onderzoek van een hypothese, waarbij de omstandigheden zo zijn gekozen dat vooroordelen
en subjectieve oordelen worden uitgesloten.
Empirisch (op basis van ervaring) onderzoek= waarbij gegevens worden verzameld door
middel van objectieve informatie, gebaseerd op sensorische (zintuiglijk) ervaring (dingen die
we waarnemen met de zintuigen) en observatie.
Operationele definitie= iets wat je kan meten (letterlijk kan zien)
Theorie= verklaringen voor een aantal feiten of observaties/waarnemingen.
➔ De theorie kan feiten verklaren
➔ De theorie kan worden getest
1. Een hypothese ontwikkelen= voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk
onderzoek.
➔ Variabele= element dat van invloed is op hetgeen onderzocht wordt.
➔ Operationele definitie= objectieve beschrijving van een concept dat bij een
wetenschappelijk onderzoek hoort
2. Objectieve data verzamelen
➔ Data= informatie die door een onderzoeker zijn verzameld en worden gebruikt
om een hypothese te toetsen.
➔ Experimentele groep= proefpersonen die worden blootgesteld aan de
speciale behandeling die men onderzoekt.
➔ Experimentele conditie= omstandigheden waaraan de leden van de
experimentele groep tijdens de speciale behandeling worden blootgesteld.
➔ Controlegroep= proefpersonen die worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal
naast de experimentele groep. Deze groep krijgt niet de speciale behandeling
waar men meer over wil weten.
➔ Controleconditie= omstandigheden waaraan de leden van de controlegroep
tijdens het experiment worden blootgesteld.
, ➔ Afhankelijke variabele= de variabele die wordt gemeten of geobserveerd.
➔ Onafhankelijke variabele= kan je manipuleren
➔ Randomisering= door toeval geplaatste proefpersonen in een groep.
3. De resultaten analyseren
➔ Significant= dat het waargenomen effect (uitkomst van verzamelde data) niet
door toeval is ontstaan, maar door de onafhankelijke variabele te veranderen.
4. De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
➔ Repliceren= een onderzoek opnieuw uitvoeren om te zien of dezelfde
resultaten eruit komen.
5 soorten psychologisch onderzoek:
1. Experimenten= waarbij onderzoeker gebruik maakt van vergelijkbare groepen en alle
omstandigheden controleert en rechtstreeks manipuleert.
★ Oorzaak-gevolg
★ Experimentele groep, controlegroep
2. Correlatieonderzoek= waarbij de relatie tussen variabelen wordt bestudeerd zonder
een onafhankelijke variabele in een experiment te manipuleren. Hoe verder van de 0,
hoe sterker de samenhang. Bij 0 betekent geen samenhang.
★ Geen oorzaak-gevolg
★ Geen correlatie= coëfficiënt is 0, er is geen samenhang van variabelen
(onderwerp/eigenschap)
★ Positieve correlatie= variabelen variëren tegelijkertijd in dezelfde richting.
Wordt de een groter of kleiner, dan wordt de ander dat ook. (cito-scores &
cijfers)
★ Negatieve correlatie= wanneer de ene variabele afneemt als de ander
toeneemt.
3. Survey= vragenlijst, wordt toegepast bij correlatieonderzoek
4. Natuurlijke observatie= gedrag van mensen of dieren in eigen omgeving wordt
geobserveerd.
5. Gevalstudie= onderzoek van een enkel object of kleine groep
Placebo= iets wat op een medicijn lijkt, maar het niet is.
Dubbelblindonderzoek= procedure waarbij zowel de onderzoekers als de proefpersonen
niet weten wie het echte medicijn en wie het placebo krijgt toegediend.