Samenvatting Begeleiden van Groepen
Derde Druk – Remmerswaal – hoofdstuk 1.4, 1.5, 2.1 t/m 2.8, 2.10, 2.11, 4, 6, 7, 10.9,
10.10, 11, 13, 14, 15, 26, 34, 35, 36
Hoofdstuk 1.4 + 1.5
1.4: model van situationeel leiderschap:
1. directieve stijl (S1 stijl) (hoge taakgerichtheid, lage emotiegerichtheid. Handig als de groep nog
niet op elkaar is ingespeeld, maar valkuil is het blijven hangen in de 1e fase van groeps-
ontwikkeling.)
2. overtuigende stijl (S2- stijl) (hoge taak- en relatiegerichtheid. Leider motiveert iedereen om
een bijdrage te leveren, valkuil is overmatig gebruik van interactie en overleg.)
3. participerende stijl (S3-stijl) (lage taak- en hoge relatiegerichtheid. Veel aandacht voor relatie
met elkaar, met valkuil dat de resultaten die moeten behaald worden niet behaald kunnen
worden.)
4. delegerende stijl (S4-stijl) (lage taak- en relatiegerichtheid VAN DE LEIDER. De leider houdt zich
op afstand).
Er is niet zomaar 1 goede stijl, het gaat erom in welke situatie welke stijl wordt toegepast.
1.5: er zijn 5 niveaus van groepsfunctioneren wat betreft communicatie:
Remmerswaal deelt het taakniveau van een groep op in inhoudsniveau en procedureniveau. En het
sociaal-emotioneelniveau deelt hij op in het interactieniveau (groep) en het bestaansniveau (individu).
Hij voegt ook nog een 5e niveau toe: het contextniveau.
1. Inhoudsniveau: het werk aan de doelstelling en de taak (gericht op WAT er wordt gezegd).
2. Procedureniveau: de werkwijze ter concretisering van de doelstelling.
3. Interactieniveau: het groepsproces en de onderlinge betrekkingen (welke fase is de groep,
worden er sub groepjes gevormd?)
4. Bestaansniveau: het individuele proces van elk groepslid (met erkenning dat je er mag zijn,
wat je kan doen en voor wie je bent als persoon.)
5. Contextniveau: invloeden die in de groep doorklinken vanuit de context (zoals
maatschappelijke invloeden.)
Hoofdstuk 2.1 t/m 2.8 + 2.10 t/m 2.11
2.1: de beginnende groep is de eerste fase van groepsontwikkeling. Het duidt het zoeken naar ieders
plaats aan. Het geeft geen tijd, maar een fase aan. Deze fase is voorbij als ieder zijn plek gevonden
heeft en de groep gericht is op toekomstige activiteiten.
2.2: een groep functioneert tegelijkertijd op twee niveaus: Het taakniveau (wat wordt er gedaan en
hoe wordt dit gedaan in de groep) en het sociaalemotionele niveau (hoe organiseert de groep zich
voor de taken en hoe wordt er met elkaar omgegaan).
2.3: Homans (1966) maakt onderscheid tussen 2 systemen:
1. Extern systeem: omvat alles wat zich in een groep afspeelt aan activiteiten, interacties,
gevoelens om als groep ten aanzien van de buitenwereld te kunnen voortbestaan.
2. Intern systeem: niet door de buitenwereld bepaald. Gaat over hoe men met elkaar omgaat in
de groep en wat voor gevoelens er zijn.
2.4: als mensen in een nieuwe groep komen is er behoefte aan duidelijkheid. Mensen zoeken naar
herkenning en naar de rollen.