Geschiedenis
Tijdvak 1
Naam tijdvak: Tijd van jagers en boeren
Periode tijdvak: Begin Homo Sapiens tot 3000 voor Christus
Naam: Prehistorie
KA: De levenswijze van de jagers en verzamelaars.
Het begin van de Prehistorie begon toen de eerste Homo Sapiens kwamen.
Prehistorie: De periode vóór de uitvinding van het schrift.
Proto-historie: Wanneer er door andere volken over je geschreven wordt maar jij dit zelf nog niet kan.
Er waren deze tijd nog geen geschreven bronnen. Wel ongeschreven bronnen, archeologie.
Politiek:
Egalitaire organisatie. Geen belangrijke mensen. Luisterde waarschijnlijk wel beter naar de oude wijze mensen
Sociaal:
Rolverdeling man en vrouw. Mannen jagen, vrouwen vruchten zoeken, blaadjes, medicijnen.
Economisch:
Er was geen geld, maar ruilhandel, jacht en verzamelen.
Cultureel:
Grotschilderkunsten (symbolisch)
Vorm van taal
Religie was polytheïstische natuurreligie. Ze geloofden dus in meerdere goden van de natuur. Natuurkrachten.
Zon en water. Ze geloofden ook in het hiernamaals
Ze leefden in tenten grotten en buitenlucht. Vertrokken telkens wanneer nodig.
==================================================================
De jagers en verzamelaars waren nomadisch. Ze trokken rond. Ze waren meestal in een groep met 20 a 30
man. De grootte van de groep was meestal afhankelijk van hoeveelheid voedsel in een gebied. (carrying
capacity) 10km² p.p
Bij het jagen heb je verschillende dingen nodig:
● Samenwerking
● Wapens
● Planning
● Communicatie
● Coördinatie
Deze tijd werd ook wel de oude steentijd (Paleolithicum) genoemd. Dit duurde tot 10.500 v.Chr.
,KA: Het ontstaan van de landbouw en landbouwnederzettingen
In deze tijd begon de landbouw steeds meer op te komen. Dit ging heel langzaam. De langste revolutie ooit.
Kan het eigenlijk ook geen revolutie noemen omdat het zo langzaam ging.
Hier begon de middensteentijd (Mesolithicum) 10.500 tot 5.300 v.Chr.
Politiek:
Rijkste boer wordt vorst, oorlogjes met buren
Sociaal:
Verschil in rijkdom en macht. Iedereen wilde een stuk land hebben
Economisch:
Landbouw is het bestaan middel ook is er handel op grote afstand
Cultuur:
Kunst: religieus
Religie: Polytheïstische godsdienst
Architectuur: Woonden in huizen van kleitichels en houten takken.
===============================================================
Landbouw ontstaan:
● Zagen het bij andere culturen
● Ontdekte het zelf te kunnen doen (staat hierboven)
● Klimaatverandering
Vruchtbare halve maan
Dit was een gebied in het Midden-Oosten. Hier was de grond erg vruchtbaar. Hier begon de landbouw. De
start van de Neolithische revolutie. Het neolithicum of de jonge of nieuwe steentijd is een prehistorische
periode waarin stenen werktuigen werden gebruikt en die ca. 10.000 v. Chr. begon en duurde tot de 3000
v.Chr.
Mensen kwamen samen in grotere groepen en gingen op een andere manier leven. Doordat dit had plaats
gevonden kwam er een nieuwe revolutie. De sedentaire revolutie. Mensen bleven nu op een plek. Hun
woonplaats. Ze trokken niet meer rond.
Dit was allemaal ongeveer rond 10.000 v.Chr.
Nadelen van de agrarische revolutie.
● Vaak overvoeding, infectieziektes, misvorming van de ruggengraat
● Boeren moesten zwaar werk doen
● Eenzijdig voedsel
● Hongersnood (overstromingen)
KA: Ontstaan eerste stedelijke gemeenschappen
Politiek:
Hiërarchische opbouw samenleving
oorlogen met buur steden
Economisch:
Landbouw was het bestaan middel. Ze hadden ook slavernij, belasting, ambachten en kunstenaars
Sociaal:
Verschil rijkdom en macht
Cultuur:
Kunst: religieus, macht vorst
Uitvinding schrift, het spijkerschrift en hiërogliefen
Religie: polytheïstische, tempels en priesters. Priesters waren in contact met de goden
Architectuur: Huizen, paleizen, tempels, stadsmuren
==================================================================
,Schrift gebruik begon in 3300 v.Chr dit was dus ook einde prehistorie. Dit was niet overal dezelfde tijd
Gebruikt voor:
● Voorraden
● Belastingen
● Distributie
● Regels Wetten
● Mythologische verhalen
Belangrijk naar minst belangrijk:
● Vorst/farao + familie
● Priesters, ambtenaren, legerleiding
● ambtenaren, soldaten, ambachtslieden
● boeren
● slaven
Gevolgen goede oogsten in Mesopotamië
1. De bevolking kon groeien, er ontstonden nieuwe steden.
2. Niet iedereen hoefde zich bezig te houden met voedsel. Zo ontstonden nieuwe beroepen (ambachten)
Na landbouw hadden mensen veel vrije tijd. Genoeg landbouw. Ze legde zich op een bepaald ambacht. Smid,
timmerman, metselaar. Ook had je een aparte vorm genaamd kunstenaar.
Landsverdediging werd opgedragen aan militairen en voor de contacten met de goden zorgden de priesters.
Ook was er een nieuwe groep genaamd de kooplieden. Veel met Syrië (Nu Turkije) voor hout, steen en
metalen. Zij verkochten textiel en aardewerk.
Polytheïsme
Een Egyptisch geloof is het polytheïsme het geloven in meerdere goden.
De goddelijke farao
De macht van de farao werd besloten door zijn goddelijke status.
Kenmerken van zo een stad:
● Hiërarchische opbouw samenleving. Verschillende lagen mensen
● Aanwezigheid godsdienstig centrum
● Taakverdeling/ specialisatie beroepen
● Gebruik van schrift
Rivieren
Vruchtbare grond bij Mesopotamië door Eufraat en Tigris, de Nijl in Egypte.
Omdat in Mesopotamië de Eufraat en Tigris wel eens overstroomde begonnen de mensen daar met irrigatie,
dijken bouw.
Iets soortgelijks ook in Egypte bij de Nijl. Bijna geen regen, tussen juli en oktober overstroomde het altijd.
Water werd gekanaliseerd voor droge periodes. Elk jaar ook nog nieuw laagje modder dus vruchtbaar bleef.
Samenwerken
Door dit moesten staten goed handelen en bespreken. Ze gebruikte namelijk allemaal zo ongeveer de zelfde
rivier. Hierdoor kwam er een bovenlaag van rijken en machtigen. In Mesopotamië waren dat lange tijd
koningen van stadstaten.
Omdat ze al die oogst en vee bij moesten houden hadden ze administratie nodig. Dit deden ze op plate klei. Dit
was in spijkerschrift. Ze tekende met een driehoekig iets kleine driehoekjes. Zo konden ze zien hoeveel ze
bijvoorbeeld in opslag hadden.
Alles kon nu worden vastgelegd.
Honderden jaren later in Egypte ontstond ook een beeldschrift. Dit werd gebruikt voor inscripties op muren en
voor geschriften op het met pen en inkt beschrijfbare papyrus. Later ontstonden ook schrijfvormen die sneller
te schrijven waren, maar voor de meeste officiële teksten bleven de egyptenaar toch de inmiddels
eerbiedwaardige hiërogliefen gebruiken.
In Egypte kwam rond 3000 v.Chr een ‘Farao’. Hiermee ontstond de eerste staat ter wereld in de vorm van een
‘rijk’. In Mesopotamië gebeurde dat rond 2000 v.Chr door een verovering. Vanuit de stad Babylon veroverde
de heerser steeds meer omliggende stadstaten en stichtte zo het babylonische RIjk, dat vrijwel het gehele
, Mesopotamië Gebied omvatte. Hiervan werd de koning Hammoerabi. Mensen hadden veel vragen over de zon
water en de overstromingen daarvan, ziekte, dood, gezondheid. Al deze zaken werden met een godheid
verbonden.
Tijdvak 2
Naam tijdvak: Tijd van Grieken en Romeinen
Jaartal tijdvak: 3000 v.Chr. - 500
Naam periode: Oudheid
KA: De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek
in de Griekse stadstaat
Politiek:
Het bestuur werd in deze tijd op verschillende manieren geregeld. Dit veranderde in tijd. Dit komt doordat
mensen anders gingen denken
Monarchie: Macht ligt legitiem bij een persoon (dit was in de meeste poleis) dus is door de wet leider. Zoon van
koning ofzo.
Tyranny: Macht ligt niet legitiem bij een persoon, dus heeft gewoon de macht gegrepen
Democratie: Alleen burgers van Athene mochten stemmen. Dit waren dan de mannen die daar geboren werden.
Aristocratie: Rijke adelenen aan de macht
Oligarchie: Regering kleine groep mensen niet perse adel
Economie:
Doordat de politiek anders werd, werd de economie ook anders. Boeren konden worden gekozen om in de raad
van 500 te komen. Dit veranderen veel aan de samenleving.
Sociaal:
In het begin van deze tijd zag je een groot verschil in de sociale groepen. Dit is naarmate tijd veranderd.
Iedereen werd gelijk aan elkaar. behalve de slaven en de vrouwen. Zij niet. Maar als je kijkt naar de boeren en
archonten zie je dat deze meer gelijk worden.
Begrippen:
Polis: Een stadstaat. Dit zijn de eerste politieke eenheden. In deze tijd gebeurde er veel veranderingen in de
polis. Stad met platteland er om heen. Bijvoorbeeld Athene en Sparta.
Zo een polis was Autarkisch = zelfvoorzienend. Meeste dingen uit eigen stad. Ook was het autonoom = eigen
bestuursregels.
Ekklesia: Vergadering van vrije burgers. Dit omdat er dus verandering plaats vond. Burgers mochten meer hun
mening geven. Democratie.
Burgerschap: het feit dat je burger bent met alle politieke en maatschappelijke rechten die daarbij horen. In
Athene was dit dus dat je daar geboren moest zijn.
Hellenisme: De spreiding van de Griekse cultuur. het verspreid zich steeds verder. Dit door Alexander de Grote.
Filosofie: Proberen de wereld te verklaren op een rationele manier. Hierdoor is ook wetenschap ontstaan,
omdat ze naar theorieën gingen kijken en niet naar de goden.
Personen:
Solon:
Hervormde het bestuur. Hij deelde de vrije volwassen mannen van Atikka in vier vermogensklassen in en kende
aan de hoogste twee het vervullen van de belangrijkste openbare ambten toe. De keuze was nu niet langer van
iemand afkomst maar bezit. De derde klassen waren hoplieten die in het leger dienden. Zij mochten lagere
functies vervullen. De vierde klasse, bestond uit armere landloze burgers. Zij mochten verschijnen in
vergaderingen. Solon maakte ook een nieuwe maatregel van de afschaffing van ‘schuldslavernij’ Dit was
een grote stap voor de geschiedenis.