Samenvatting Strafrecht ll
Auteur: RamonavW
School: Windesheim
Vak: M3.3 Strafrecht ll
,Hoofdstuk 1 Inleiding
1.2 Plaats van het strafrecht
Voor het strafrecht geldt dat het zich bezighoudt met het bestraffen van personen die een
strafbaar feit hebben gepleegd. De enige die een verdacht van een strafbaar feit voor de
(straf)rechter kan brengen is een officier van justitie. Hij is een vertegenwoordiger van het
staatsorgaan dat belast is met de vervolging van verdachten (het openbaar ministerie). Hij kan
een verdachte dagvaardingen, waardoor deze voor zijn daden verantwoording moet afleggen
ten overstaan van een rechter. Eigenrichting (het recht in eigen hand nemen) is echter
verboden.
1.3 Doelen van straffen
Het opleggen van een straf dient voornamelijk twee doelen: vergelding en preventie. Het
vergeldingsaspect kan zorgen voor een morele genoegdoening: de dader heeft kwaad
afgeroepen over de samenleving en daarom roept de samenleving kwaad af over hem. Het
opleggen van straf zou er zo toe moeten leiden dat minder mensen strafbare feiten plegen. De
gedachte achter de speciale preventie is dat de dader die in aanmerking is gekomen met de
gevolgen van het overschrijden van een strafrechtelijke norm, de volgende keer wel twee keer
zal nadenken, voordat hij nog eens iets dergelijks doet. De leer van de generale preventie heeft
als uitgangspunt dat ook anderen dan de gestrafte lering trekken uit het feit dat er voor het
plegen van een strafbaar feit straf opgelegd kan worden.
1.4 Materieel strafrecht, formeel strafrecht en sanctierecht
Als gesproken wordt van materieel strafrecht, dan heeft men het over de vraag wat een
strafbaar feit is. Het materiële strafrecht bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welk
personen daarvoor kunnen worden gestraft. Het formele strafrecht wordt ook wel het
strafprocesrecht of de strafvordering genoemd. Dit deel van het strafrecht bepaalt welke regels
moeten worden gevolgd wanneer een norm van het materiële strafrecht is overtreden. Het
sanctierecht heeft betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden
opgelegd en ten uitvoer gelegd.
1.5 Commuun en bijzonder strafrecht
Het strafrecht dat in de wetboeken is opgenomen, duidt men vaak aan als het commune
strafrecht. Daarnaast bestaan er veel strafbepalingen in andere wetten. Deze wetten worden
bijzondere strafwetten genoemd en vormen samen het bijzondere strafrecht. Art. 91 Sr
maakt duidelijk dat de bepalingen van boek I van het Wetboek van Strafrecht ook van
toepassing zijn op feiten die strafbaar zijn gesteld in bijzondere strafwetten en in lokale
strafwetgeving.
Hoofdstuk 2 Inleiding materieel strafrecht
2.1 Plaats en structuur van strafbepalingen
Het materieel strafrecht bepaalt welk gedrag strafbaar is. Dit wordt in de eerste plaats
aangegeven door de wet. De inhoud van die wettelijke verbodsbepalingen wordt soms verder
ingevuld door de rechtspraak. De delictsomschrijving geeft aan welke ongewenste gedraging de
wetgever strafbaar heeft willen stellen.
2.2 De opbouw van het strafbare feit in vier componenten
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. Deze vier componenten zijn:
Auteur: RamonavW 2
,1. Menselijke gedraging (MG);
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO);
3. Wederrechtelijkheid (W);
4. Schuld (V).
Ad. 1 De menselijke gedraging
Als eerste voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat er sprake moet zijn van een menselijke
gedraging. Dit kunnen zowel natuurlijke personen – mensen – zijn als rechtspersonen. Verder
moet het hier gaan om een menselijke gedraging. Niemand mag vervolgd of gestraft worden
voor het hebben van bepaalde gedachten. Pas wanneer iemand door middel van een gedraging
geheel of gedeeltelijk uitvoering geeft aan dergelijke voornemens, is voldaan aan deze
voorwaarde voor strafbaarheid. In sommige gevallen kan ook het nalaten om actief op te treden
een strafbare gedraging opleveren. De tenlastelegging is een processtuk waarin staat
beschreven welke gedraging de verdachte, volgens de officier van justitie, zou hebben verricht.
Ad. 2 De wettelijke delictsomschrijving
Als tweede voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat de menselijke gedraging moet vallen binnen
de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving. Anders gezegd: gedragingen zijn pas
strafbaar als zij in de strafwet terug te vinden zijn. De feitelijke gedraging moet een juridische
duiding, een juridisch etiket krijgen. In strafprocessueel perspectief: in iedere individuele
strafzaak zal de rechter de bewezen verklaarde feitelijke gedraging uit de tenlastelegging
juridisch moeten benoemen. Dit proces heet ‘kwalificatie’. Art. 350 Sv draagt de rechter op het
feit te kwalificeren.
Ad. 3 De wederrechtelijkheid
Ook wederrechtelijkheid is een voorwaarde voor strafbaarheid. Doorgaans zegt men dat
wederrechtelijkheid betekent: in strijd met het recht. Iets duidelijker wordt het als men zich
realiseert dat het onzinnig is om mensen te straffen van wie niet kan worden gezegd dat zij een
norm uit het recht hebben geschonden. Voor alle duidelijkheid: wat hier aan de orde is, is de
wederrechtelijkheid van de gedraging. We kijken dan puur en alleen naar het al dan niet
gerechtvaardigd zijn van de daad. Er kunnen echter omstandigheden zijn die het gedrag
rechtvaardigen. Er bestaat dan een grond om aan te nemen dat de gedraging niet
wederrechtelijk was. In zo’n geval spreken we van een rechtvaardigingsgrond. Als
wederrechtelijkheid betekent dat men handelt in strijd met de eisen van het recht, dus dat er een
rechtsnorm wordt overtreden.
Ad. 4 De schuld
Ons strafrecht is een schuldstrafrecht, hetgeen inhoudt dat niemand gestraft mag worden
zonder dat hij (een bepaalde mate van) schuld heeft. Schuld in deze zin moet dan worden
opgevat als verwijtbaarheid. Daarvan is sprake als men van iemand in redelijkheid kan vergen
dat hij zich anders gedroeg dan hij deed. Als iemand een reëel gedragsalternatief had – dat wil
zeggen als iemand redelijkerwijs een andere optie had dan het overtreden van de wet – dan
bestaat er verwijtbaarheid. De reden om aan te nemen dat het vervullen van de
delictsomschrijving niet verwijtbaar is, worden schulduitsluitingsgronden genoemd.
2.3 Legaliteit en interpretatie
Artikel 1 Sr brengt onder andere tot uitdrukking dat strafbepalingen altijd in het geschreven recht
terug te vinden moeten zijn. Dit noemt men wel het legaliteitsbeginsel. Omdat zonder een
geschreven strafbepaling nooit strafbaarheid kan bestaan, moet de rechter in een vonnis ook
altijd precies aangeven waar in de wet het feit dat de verdachte heeft gepleegd strafbaar is
gesteld (kwalificatie). Art. 1 lid 1 Sr: het gedrag is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan
Auteur: RamonavW 3
,van het feit in de wet strafbaar gesteld is. Men noemt dit wel het verbod met terugwerkende
kracht. De belangrijkste interpretatiemethoden zijn:
Wetshistorische interpretatie: om te kunnen bepalen wat de inhoud is van een
wetsbepaling, wordt gekeken naar de totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling in
kwestie.
Grammaticale interpretatie: hierbij wordt de inhoud van de wet bepaald aan de hand van
de taalkundige betekenis van de woorden in de desbetreffende bepaling.
Systematische interpretatie: bij deze interpretatiemethode wordt de wet uitgelegd aan de
hand van de systematiek van de wet.
Teleologische interpretatie: bij het bepalen van de inhoud van een wetsterm wordt
gekeken naar het doel van de wet(gever).
2.4 Bestanddelen en elementen
Bestanddelen vindt men dus in de wettekst, terwijl de elementen de niet in de wet opgenomen
voorwaarden voor strafbaarheid zijn. De bestanddelen van een delictsomschrijving zijn de
onderdelen waaruit een delictsomschrijving is opgebouwd.
2.5 Wederrechtelijkheid als bestanddeel: een moeilijk geval
Wederrechtelijkheid is altijd een voorwaarde voor strafbaarheid. Soms staat die
wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving. Dan is de wederrechtelijkheid geen element, maar
een bestanddeel.
2.6 Misdrijven en overtredingen
Als eerste is er een procesrechtelijke reden: de indeling naar misdrijven en overtredingen
bepaalt goeddeels welk soort rechter bevoegd is om kennis te nemen van een strafzaak
(absolute competentie). Een ander, meer materieelrechtelijk verschilpunt is dat poging tot
overtreding en medeplichtigheid aan overtreding niet strafbaar zijn. Poging en medeplichtigheid
zijn wel strafbaar in geval van misdrijven. Verder is het onderscheid van belang voor de
toepassing van dwangmiddelen.
2.6.2 Formele en materiële delicten
Formele delicten staan in de wet omschreven als een handeling, een specifiek omschreven
activiteit. Het verrichten van deze handeling is strafbaar gesteld. Bij materiële delicten heeft de
wetgever niet een handeling strafbaar gesteld, maar het veroorzaken van een gevolg. Het is bij
materiële delicten niet van belang welke handeling heeft geleid tot het strafbare gevolg.
Voldoende is dat het strafbare gevolg is ingetreden. Omdat materiële delicten niet een handeling
maar het veroorzaken van een gevolg strafbaar stellen, worden zij ook wel aangeduid als
gevolgsdelicten.
2.6.3 Commissie- en omissiedelicten
In de meeste delictsomschrijvingen wordt een doen, een handelen (of het gevolg daarvan)
strafbaar gesteld. Deze delicten worden commissiedelicten genoemd. Het is echter denkbaar
dat een feit niet wordt gepleegd door een handelen, maar door een nalaten. We spreken dan
van een omissiedelict. Van oneigenlijk omissiedelict is sprake als het delict in de wet staat
geformuleerd als een commissiedelict, terwijl het wordt gepleegd door een nalaten.
2.6.4 Gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten
Vaak heeft de delictsomschrijving in een bijzondere stafbepaling een extra bestanddeel. Dat
extra bestanddeel werkt meestal strafverzwarend. Ten opzichte van het gronddelict is er sprake
van een gekwalificeerd delict. Het extra bestanddeel kan echter ook strafverlichtend werken.
Auteur: RamonavW 4
,Dan spreken we van een geprivilegieerd delict. De eenvoudige strafbaar gestelde gedraging
wordt het gronddelict genoemd.
2.7 Causaliteit
Causaliteit is de leer van oorzaak en gevolg. Als de relatie tussen twee gebeurtenissen te
beschrijven is als oorzaak en gevolg, dan zegt men dat er tussen die gebeurtenissen een
causaal of oorzakelijk verband bestaat. Causaliteit is onder andere van belang bij de materiële
(gevolgs)delicten. Bij het bepalen van causaliteit is het nog belangrijk om te beseffen dat het hier
gaat om een ja/nee kwestie: het oorzakelijk verband tussen twee gebeurtenissen wordt wél of
niet aangenomen. Soms kan het intreden van het gevolg dus niet duidelijk aan slechts één
factor worden toegeschreven.
De leer van de conditio sine qua non: deze theorie heeft als uitgangspunt dat, indien bij het
ontbreken van een schakel in de reeks der gebeurtenissen het gevolg zou zijn uitgebleven, deze
schakel kennelijk onmisbaar is en derhalve als oorzaak aan te wijzen is.
Causa-proximaleer: hierbij wordt ervan uitgegaan dat de veroorzakende factor die het dichtst
bij het gevolg ligt, in juridisch opzicht als oorzaak moet gelden. Deze theorie kan problemen
opleveren bij een wat langere reeks van gebeurtenissen en geeft niet de mogelijkheid om verder
weg liggende, relevante factoren te betrekken in de causaliteit.
Voorzienbaarheidsleer: de nadruk hierbij ligt op de handeling waarvan kan worden gezegd dat
deze een gevolg heeft dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was. Het
gaat om de typische gevolgen van een bepaald handelen.
Redelijke toerekening: deze toets voor het vaststellen van de causaliteit doet nogal vaag aan,
omdat het de vraag openlaat wanneer nu precies de toerekening ‘redelijk’ te noemen is. De
rechtspraak laat zien dat de specifieke omstandigheden van het geval daarbij veel gewicht in de
schaal leggen.
Hoofdstuk 3 Opzet en schuld
3.1 Inleiding
Een punt van terminologie: in het onderstaande wordt verder niet meer gesproken van ‘per
ongeluk’ maar van ‘culpoos’. Dit woord is afgeleid van het Latijnse woord ‘culpa’, dat ‘schuld’
betekent. Met culpoos handelen wordt dus steeds bedoeld het niet-opzettelijke, onvoorzichtige
handelen. Als opzet of schuld in de delictsomschrijving is opgenomen – men noemt ze wel de
subjectieve delictsbestanddelen – dan doet het er noodzakelijkerwijs toe met welke intentie
de dader gehandeld heeft. Bij misdrijven treft met altijd subjectieve delictsbestanddelen aan. Bij
overtredingen achtte de wetgever het minder van belang om een onderscheid te maken tussen
opzettelijke en culpoze gedragingen. Voor de strafbaarheid bij overtredingen is doorgaans niet
van belang met welke intentie de dader gehandeld heeft.
3.2 Opzet
3.2.1 Inleiding
Opzettelijk handelen betekent: willens en wetens handelen. De dader die opzettelijk handelt,
weet waar hij mee bezig is en hij wil het ook doen. Het duidelijkst komt dit naar voren in situaties
waarin de dader daadwerkelijk streeft naar een bepaald doel. Als in een delictsomschrijving
opzet vereist is, dan maakt het voor het vervullen van dit bestanddeel niet uit met welke graad
Auteur: RamonavW 5
,van opzet er is gehandeld. De lichtste vorm van opzet schuilt grotendeels hierin, dat het
inzichten verschaft die nodig zijn om schuld (culpa) te onderscheiden van opzet.
3.2.2 Graden van opzet
a) Opzet met bedoeling
Het nagenoeg enige doel of streven van de dader is in dat geval het verrichte van de strafbare
handeling. Er is dan sprake van willens en wetens handelen. De dader weet waarmee hij bezig
is en het toebrengen van pijn en letsel is ook precies wat hij beoogt. Dit opzet wordt in de
literatuur wel aangeduid als opzet met bedoeling.
b) Voorwaardelijke opzet
Van opzet is niet alleen sprake wanneer de dader het doel heeft gehad een bepaalde handeling
te verrichten. Daders zijn soms zo zeer gericht op hun primaire doel, dat zij de aanmerkelijke
kans voor lief nemen dat door hun gedraging ook een ander gevolg zal intreden. In dat geval
kan opzet worden aangenomen ten aanzien van het niet primair beoogde gevolg. Deze
ondergrens van het opzet wordt voorwaardelijk opzet genoemd.
c) Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn
Verwant aan voorwaardelijke opzet is opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn. Daarbij heeft
de dader een bepaald doel voor ogen, maar hij weet dat het noodzakelijk is een bepaald – niet
primair beoogd – gevolg in het leven te roepen om dat doel te bereiken. Er is nu dus geen
sprake van slechts een aanmerkelijke kans. De kans dat het gevolg intreedt is 100%. Er wordt
daarom ook wel gesproken van zekerheidsbewustzijn.
3.2.3 De wijze waarop het opzet in de wet is omschreven
In de meeste delicten waarin opzet een bestanddeel is staat het woord ‘opzettelijk’ in de
delictsomschrijving. In enkele gevallen wordt in de wet gebruik gemaakt van de formulering
‘wetende dat’ of wordt het woord ‘wist’ of ‘oogmerk’ gebruikt. Het opzet wordt als het ware
ingelezen in het woord mishandeling. Men noemt dit weleens ‘ingeblikt’ opzet. Hetzelfde geldt
voor werkwoorden als ‘opruien’, ‘verzetten’, seksueel binnendringen, etc.
3.2.4 Opzet en geobjectiveerde delictsbestanddelen
Als hoofdregel geldt dat alle delictsbestanddelen die volgen na het woord ‘opzettelijk’ hierdoor
worden bestreken. Voor de aan ‘opzettelijk’ voorafgaande bestanddelen geldt dat deze niet
bestreken worden door de opzet. Er bestaan echter ook delictsbestanddelen waarop, ook als zij
tekstueel pas volgen na het opzetbestanddeel, het opzet van de dader niet gericht hoeft te zijn.
Deze worden geobjectiveerde delictsbestanddelen genoemd.
3.3 Culpa
a) Schuld als element = verwijtbaarheid
De definitie van een strafbaar feit luidt: een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van
een wettelijke delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. In deze definitie
heeft schuld de betekenis van verwijtbaarheid. Van verwijtbaarheid is sprake als van de dader in
redelijkheid kon worden gevergd dat hij zich anders gedroeg dan hij deed. Als iemand een reëel
gedragsalternatief had, als er voor iemand dus redelijkerwijs een andere mogelijkheid bestand
dan het overtreden van de wet, dan kan men de dader een verwijt maken van hetgeen hij deed.
Wie zich in alle redelijkheid kan onthouden van wetsovertreding, moet dat ook doen. Als de
dader de strafwet dan toch overtreedt, hoewel van hem, alles afwegende gevergd kan worden
dat hij dat niet doet, kan hem een verwijt worden gemaakt.
Auteur: RamonavW 6
,3.3.2 Inhoud van de culpa
Een strafbaar feit plegen door gebrek aan beleid, door onvoldoende zorg, door gebrek aan
nadenken waar dat eigenlijk nodig was, door onachtzaamheid: allemaal termen die duidelijk
maken wat het wezenskenmerk van de culpa is. Om in een individueel geval te kunnen
vaststellen dat sprake is van culpa, moet van de dader gezegd kunnen worden dat hij
onvoorzichtig is geweest. Er moet vastgesteld worden dat het feitelijke gedrag onder de
concrete omstandigheden strijdig is met de eisen van zorgvuldigheid. In de strafrechtelijke
dogmatiek is het algemeen aanvaard dat culpa pas aangenomen kan worden als die
onvoorzichtigheid de dader te verwijten valt. Culpa is een sterk normatief begrip: het houdt ook
een morele afkeuring van het onvoorzichtige gedrag in. De pleger van een culpoos delict is,
alles afwegende, tekortgeschoten. Daarom is het bij de culpa nauwelijks mogelijk om de
verwijtbaarheid los te zien van de onvoorzichtigheid. Culpa is een verwijtbare aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Dit impliceert dat er iets gebeurt dat niet toegestaan is. De overtreding van de
zorgvuldigheidsnorm is ongeoorloofd en om die reden in strijd met het recht (en derhalve
wederrechtelijk). Het feit dat zowel de verwijtbaarheid als de wederrechtelijkheid deel uitmaakt
van de culpa brengt met zich dat bij een culpoos delict de verwijtbaarheid én de
wederrechtelijkheid deel uitmaken van de delictsomschrijving. Beide liggen besloten in het
woord ‘schuld’ uit de delictsomschrijving.
3.3.3 Bewuste en onbewuste culpa
Er is lichte culpa, waarbij de onvoorzichtigheid niet erg groot is en er bestaan zwaardere vormen
van culpa, waarbij de onvoorzichtigheid groter is. Als de culpoze dader zich realiseert dat hij
onvoorzichtig bezig is, dan spreken we van bewuste culpa. Als de wetenschap omtrent de
onvoorzichtigheid niet bij de dader aanwezig is, dan heet het onbewuste culpa. Een bijzondere
vorm van bewuste culpa is de roekeloosheid. Hiervan is sprake als er een of meer gedragingen
van de dader aangewezen kunnen worden die erop duiden dat door hem welbewust
onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Bij roekeloosheid zal er sprake moeten zijn van
bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij er op zeer lichtzinnige wijze van wordt
uitgegaan dat deze risico’s zicht niet zullen realiseren. De dader die met voorwaardelijke opzet
handelt, neemt daarentegen de gevolgen juist op de koop toe.
3.4 De grens tussen bewuste culpa en voorwaardelijke opzet
Voorwaardelijke opzet is eerder omschreven als: zich willens en wetens blootstellen aan de
aanmerkelijke kans dat het strafbare gevolg van het handelen zich voordoet. Vergelijk dit met
bewuste culpa: zich bewust zijn van het gevaar, maar (lichtvaardig) vertrouwen op een goede
afloop.
Hoofdstuk 4 Strafuitsluitingsgronden
4.1 Inleiding
In processueel perspectief: na het onderzoek ter terechtzitting buigt de rechter zich (onder
andere) over de vier vragen van artikel 350 Sv. Er bestaan twee soorten strafuitsluitingsgronden:
rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. Er bestaat zonder wederrechtelijkheid of
verwijtbaarheid geen strafbaar feit. Rechtvaardigheidsgronden nemen de wederrechtelijkheid
van de gedragingen weg en rechtvaardigen de daad. Schulduitsluitingsgronden nemen de
verwijtbaarheid weg en excuseren zodoende de dader.
Rechtvaardigingsgronden Schulduitsluitingsgronden
Noodweer (art. 41 lid 1 Sr) noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)
Overmacht als noodtoestand (art. 40 Sr) (psychische) overmacht (art. 40 Sr)
Auteur: RamonavW 7
, Bevoegd ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr) onbevoegd ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)
Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr) ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr)
Ontbreken van materiële wederrechtelijkheid afwezig van alle schuld (ongeschreven,
(ongeschreven, Veeartsarrest) Melk- en –waterarrest)
4.2 Wettelijke strafuitsluitingsgronden
4.2.1 Noodweer
Noodweer is het recht van mensen om zich te verdedigen tegen een aanval (art. 41 lid 1 Sr).
Ad 1. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
Verdediging is alleen toegelaten tegen een aanranding die aan de gang is op het moment dat de
verdediging wordt ingezet. De vrees om aangevallen te worden rechtvaardigt niet een alvast
ingezette tegenaanval. Bij een ogenblikkelijke dreigend gevaar is verdediging reeds toegelaten.
Duidelijke grenzen tussen de ‘enkele vrees’ voor een aanval en een ‘ogenblikkelijk dreigend
gevaar’ zijn daarbij moeilijk te trekken.
Ad 2. Lijf, eerbaarheid of goed
Inbreuken op rechten moet men keren door zich – in laatste instantie – tot de rechter te wenden.
Eigenrichting (het recht in eigen land nemen) is bij de bescherming van rechten niet toegelaten.
Ad 3. Noodzakelijke en geboden verdediging
De subsidiariteitseis houdt in dat, indien het mogelijk is zich aan de aanval te onttrekken in
plaats van zich fysiek te verdedigen, men deze weg in beginsel moet bewandelen. Daarnaast
moet de verdediging geboden zijn, dat wil zeggen dat de verdedigingshandeling proportioneel
moet zijn ten opzichte van de aanvalshandeling (proportionaliteitseis).
a) De verdediging moet noodzakelijk zijn – subsidiariteit
Als het mogelijk is om te vluchten of indien het mogelijk is om zicht op een andere manier te
onttrekken aan de aanval, dan moet in beginsel gebruik gemaakt worden van deze mogelijkheid.
b) De (noodzakelijke) verdediging moet geboden zijn – proportionaliteit
Een (noodzakelijke) verdediging met een middel dat in een wanverhouding staat tot de aanval is
niet te rechtvaardigen. De belangen die geschonden worden met een verdediging mogen niet
veel groter zijn dan de belangen die worden gered door de verdedigingsbehandeling.
4.2.2 Noodweerexces
De wetgever heeft in art. 41 lid 2 Sr tot uitdrukking willen brengen dat een overschrijding van de
proportionele verdediging onder invloed van de door de aanval veroorzaakte emoties vergeeflijk
is. Deze strafuitsluitingsgrond wordt noodweerexces genoemd. Het is niet gerechtvaardigd om
bij een verdediging de grenzen van het redelijke te overschrijden, maar het is wel begrijpelijk.
Noodweerexces verontschuldigt diegene die zich in een noodweersituatie disproportioneel
verdedigt. Een excessieve verdediging is een verdediging die, gezien de kracht waarmee deze
wordt ingezet, in geen verhouding staat tot de aanval. Hierbij kan men denken aan een
karatetrap tegen het hoofd als onmiddellijke reactie op een eenvoudige stomp op de schouder.
Men noemt dit intensief noodweerexces. De disproportionaliteit kan niet alleen zijn oorsprong
vinden in de intensiteit van de verdediging, maar ook in de duur van de verdediging. We spreken
dan van extensief noodweerexces. Bij noodweerexces is sprake van een dubbele causaliteit: de
aanval moet de oorzaak zijn van de hevige gemoedsbeweging en die moet weer de oorzaak zijn
van de disproportionele verdediging.
Auteur: RamonavW 8