100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Hoorcollege aantekeningen Europese economie II Macro €2,99
In winkelwagen

College aantekeningen

Hoorcollege aantekeningen Europese economie II Macro

4 beoordelingen
 13 keer verkocht

Hoorcollege aantekeningen van Europese economie II: Macro. Geschreven in 2016, maar op basis van videocolleges uit 2015.

Voorbeeld 8 van de 81  pagina's

  • 30 maart 2017
  • 81
  • 2016/2017
  • College aantekeningen
  • Onbekend
  • Alle colleges
Alle documenten voor dit vak (9)

4  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: mennobosch • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: shann • 6 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: sjoerdkramer • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: salimakeliza • 7 jaar geleden

avatar-seller
lottekeblok
HC1 Europese economie II: Macro
31/10 Macro-economie en de afruil van werkloosheid en inflatie
KWG 10, 11, 12 + Artikel over Phillips-curve

Europese economie – Macro
- Micro-economie vs. macro-economie.
- Reëel vs. nominaal.
- Frictie, structurele en conjuncturele werkloosheid.
- Inflatie.
- Phillips-curve.

Werkloosheid en inflatie: twee variabelen die op het eerste gezicht niet zoveel met elkaar te maken
hebben. Maar in de Phillips-curve komen deze variabelen samen.

Wat is macro-economie?
Om die vraag te beantwoorden kunnen we het best een vergelijking maken met micro-economie.

Wat is micro-economie?
- Individuen maken keuzes.
- Individuen optimaliseren schaarse middelen.

Wat is macro-economie?
- Macros (groot), oikos
(huis), nomos (gebruik,
regel, wet) → studie van
grote huishoudens.
- Macro-economie gaat
over geaggregeerde
grootheden:
werkloosheid, inflatie,
rentestand, wisselkoers,
etc. van een land.
Geaggregeerd: bij elkaar
opgetelde hoeveelheden van
actoren. Niet helemaal duidelijk
wat de invloed van één persoon
is op de wisselkoers of de rentestand. Micro-economie: keuze van een individu heeft consequenties.
Maar hier gaat het over geaggregeerde grootheden → niet helemaal duidelijk wat het aandeel van
één persoon daarin is. Maar de variabelen hangen op een bepaalde manier met elkaar samen. Dat is
de macro-economie die we gaan bestuderen.
Macro-economische kringloop: geld dat rondgaat in de economie. Soort gesloten kringloop.

When macroeconomics?
- ‘Ontdekking’ macro-economie in 1936. In de dertiger jaren van de vorige eeuw ontwikkelde
macro-economie zich als een wetenschappelijk veld. Voor die tijd was het voor mensen niet
echt mogelijk om over dat soort dingen na te denken. Het hele begrip ‘de economie’ is voor
ons heel logisch, maar 100 jaar geleden was dit nog niet het geval. Veranderde in 1936 door

, de publicatie van het boek van Keynes. Hij beschreef voor het eerst de verbanden tussen
macro-economische grootheden.
- Probleem: begrippen moeilijk meetbaar. Tot dan was deze tak van economie nog niet echt
ontwikkeld omdat de begrippen/concepten moeilijk te meten zijn. Pas recent zijn we
manieren gaan ontwikkelen om inflatie, bnp, etc. te meten.
- Voorbeelden van belangrijke begrippen/concepten:
o Bruto Nationaal Product (GDP).
o Inflatie.
o Werkloosheid.
o Conjunctuur.

Wanneer werd werkloosheid ‘ontdekt’? Rond 1900. Pas toen begonnen we met het bijhouden van
werkloosheid. Voor het eerst serieuze pogingen gedaan om werkloosheid te meten.

Definities van werkloosheid
- Definitie werkloosheid CBS: personen zonder werk, of met werk voor minder dan twaalf uur
per week, die actief op zoek zijn naar betaald werk voor twaalf uur of meer per week en die
daarvoor direct beschikbaar zijn.
- International Labour Office: be without work in the week before the survey but available for
work and have recently taken specific job-search steps.
- KWG (p. 348): 1) jobless, 2) looking for jobs, and 3) available for work.

De definities verschillen per land, maar meestal bevatten ze wel de drie elementen van KWG.

Meten werkloosheid
Hoe meten we werkloosheid? Twee manieren om het te meten:
- Surveys. Een kleine groep mensen waarvan je denkt dat ze representatief zijn ondervragen.
In de VS werken ze met steekproeven.
- The Claimant count (number receiving benefits).

In het boek staat het als volgt:




Beroepsbevolking = som van werkenden en werklozen (tussen 16 en 65 jaar).

Oorzaken van werkloosheid

Populaire verklaringen:
- Luiheid (‘werkschuw tuig’).
- Geen prikkel om te werken (uitkeringen zijn te hoog).
- Vakbonden eisen te hoge lonen.

Macro-economische verklaringen:
- Kredietcrisis (woningbouw ligt stil).
- Opkomst concurrerende landen (China) (outsourcing).
- Bezuinigingen overheid (Nederland, Griekenland).

, - Dure munt (Griekenland).

Theorieën over werkloosheid
Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen de verschillende oorzaken. Daarom kijken we naar
theorieën over werkloosheid. We bespreken er twee:
- De neoklassieke theorie (micro-economie).
- De Keynesiaanse theorie (macro-economie).

NEOKLASSIEKE THEORIE

Neoklassieken over werkloosheid (1)
- Marginalistische analyse (marginaal nut). Marginale benadering: je breidt iets uit met één
eenheid, en dan kijk je wat het kost en wat het oplevert.
- Individuele nutsmaximalisatie.
- Keuzeprobleem. Het is eigenlijk een kosten-baten analyse.
- Werkloosheid = afweging tussen het nut van werken (loon) en disnut van werken
(vermoeidheid, opgeven van vrije tijd).
- Optimum: marginale baten = marginale kosten. Wat zijn de marginale baten van werken?
Wat levert een extra uur werken op? Het loon dat je voor dat uur krijgt. Wat zijn de
marginale kosten? Het disnut van werken: hoeveel uur heb je al gewerkt? Hoe moe ben je?
Hoeveel zin heb je nog om te werken?
Arbeider moet beslissen: accepteer ik een baan, of doe ik iets anders (naar het strand, bioscoop,
etc.)? Er is discomfort van werken, maar aan de andere kant levert het inkomen op. Voor
neoklassieke economen is het een balans tussen die twee dingen.

Wat is de marginal benefit van een extra uur werk? Het loon dat je krijgt voor het werken van een
extra uur. Wat zijn de marginale kosten? Eigenlijk wil je naar de bioscoop, maar nu kan het niet
omdat je een extra uur moet blijven (giving up leisure).

Dit is vanuit het oogpunt van een individuele arbeider; dit is hoe micro-economen werkloosheid
analyseren. Hoe brengen we dit naar een macro-economisch niveau?

Neoklassieken over werkloosheid (2)
- Als arbeidsmarkt goed werkt: ‘geen’ werkloosheid (evenveel vraag als aanbod).
- Werkloosheid = Frictiewerkloosheid.
o D.w.z. ‘matchen’ op de arbeidsmarkt kost tijd.
→ Werkloosheid korte-termijnprobleem
→ Geen interventie overheid

Als de markt goed werkt, dan zal er ‘geen’ werkloosheid zijn. Misschien een beetje, maar niet
significant. Marginaal en frictional in nature.

Frictie = wrijving. Frictiewerkloosheid: als je je baan opzegt of je wordt ontslagen, dan heb je even
tijd nodig om een nieuwe baan te zoeken. Op de arbeidsmarkt geldt dat het matchen (het bij elkaar
komen van vraag en aanbod) altijd een beetje tijd kost.

Dit verhaal gaat er dus vanuit dat de arbeidsmarkt goed werkt; dat er geen belemmeringen zijn
(vakbonden, minimumlonen, etc.). Het is dus wel een beetje een ideaalplaatje.

,On an aggregate level: neoclassical price theory
Dalende demand curve (als het loon lager wordt, neemt de vraag naar arbeid toe) en stijgende
supply curve (als het loon hoger wordt, dan neemt het aanbod van arbeid toe). Neoklassieke theorie
zegt: als de arbeidsmarkt goed werkt (zonder frictie en zonder overheidsinterventie) dan kom je in
het midden uit, waar vraag en aanbod gelijk zijn. Dat is het evenwichtsloon (w*). In principe geen
werkloosheid in dit punt, alleen een klein beetje frictiewerkloosheid.
Maar, dit is een ideaalplaatje. In werkelijkheid zijn de lonen vaak te hoog. Daardoor ontstaat
structurele werkloosheid.

W* = equilibrium price. Hoe verklaren
we werkloosheid? De lonen zijn te
hoog! Neoklassieke price theory
toegepast op de arbeidsmarkt. Als de
lonen te hoog zijn, is supply te hoog,
en zullen bedrijven minder mensen
aannemen dan dat er supply is.
Daarom zal in een vrije markt
uiteindelijk het loon dalen naar w*.

Structurele werkloosheid: meer
werkzoekenden dan vacatures bij het geldende loon, terwijl de economie niet in recessie is
(KWG, p.356).
Geen recessie, maar toch is de werkloosheid heel hoog. Argument van neoklassieke economen: dit
komt omdat de lonen te hoog zijn! De economie doet het goed, maar toch zijn er meer mensen die
banen zoeken dan dat er banen zijn omdat de wage rate te hoog is.

Oorzaken voor structurele werkloosheid:
- Vakbonden.
- Minimumlonen.
- Ontslagbescherming.
- Uitkeringen.
- Wig (verschil bruto-netto lonen).
→ Werkloosheid is ‘vrijwillig’!
De arbeidsmarkt is eigenlijk veel te strak gereguleerd. Gevolg daarvan: alle belemmeringen die
arbeiders moeten beschermen, leiden ertoe dat er werkloosheid ontstaat. Als werklozen een lager
loon zouden willen accepteren, dan zou die markt kunnen ruimen. Eigenlijk suggereren
neoklassieken daarmee dus dat werkloosheid vrijwillig is.

How about machines?
Zorgen machines voor blijvende werkloosheid? Machines verhogen de output, dus voor de
maatschappij als geheel zijn ze positief. Sommige mensen verliezen wel hun baan als ze vervangen
worden door een machine, maar er worden weer andere banen gecreëerd. Economen zeggen: het is
een tijdelijk probleem. Als de arbeidsmarkt goed en soepel werkt, dan kan de werkloosheid die door
machines ontstaat verdwijnen als de lonen omlaaggaan.

Neoklassieke theorie – Samenvattend
- Als er werkloosheid is bestaat het uit:
o Frictiewerkloosheid (niets aan te doen).

, o Werkloosheid door te hoge lonen (lagere lonen accepteren).
- Oorzaak werkloosheid ligt bij arbeider zelf (moet maar een lager loon accepteren).

Samenvattend: neoklassieke theorie zegt: als de markt goed werkt, dan is er weinig werkloosheid.
Alleen frictional; daar kunnen we niks aan doen. Vaak omdat mensen ‘in between jobs’ zijn. Als er
sprake is van structurele werkloosheid, dan is het probleem dat de lonen te hoog zijn. Dan moeten
we dus lagere lonen accepteren. Probleem is dus de arbeider: als zij lagere lonen zouden accepteren,
zou er geen werkloosheid zijn.

KEYNESIAANSE THEORIE

Probleem: de
business cycle
De neoklassieke
economen hebben
een wat simpel
verhaal over de
arbeidsmarkt; een
ideaalbeeld van
hoe de
arbeidsmarkt zou
moeten werken (zonder belemmeringen). Eén van de problemen: de omstandigheden werken niet
altijd mee voor de werkzoekenden. Dit is het probleem van de business cycle: de conjunctuurcyclus.
Het idee is: het gaat niet altijd even goed met de economie. Er zijn conjuncturele fluctuaties; de ene
keer gaat het beter, de andere keer gaat het slechter. Het heeft lang geduurd voordat economen zich
dat realiseerden; dat de economie helemaal niet zo stabiel is, en dat er fluctuaties gaande zijn. Op
lange termijn is er wel een groeitrend, maar er zijn voortdurend afwijkingen van die groeitrend
(afwisseling tussen peak en trough, en tussen recession en recovery). Als er een recessie is, en je
bent op zoek naar een baan, dan is het lastig om werk te vinden. Die werkloosheid is misschien niet
helemaal altijd aan de werklozen zelf toe te schrijven (zoals de neoklassieken zeggen); misschien zijn
de omstandigheden gewoon niet zo gunstig voor de werklozen.

1936: Keynesiaanse revolutie
- General Theory of Unemployment, Interest and Money.
- Macro-economische analyse.
De Britse econoom John Maynard Keynes realiseerde zich dat eigenlijk voor het eerst; hij is de
grondlegger van de macro-economie. In 1936 schreef hij het boek General Theory of Unemployment,
Interest and Money, waarin hij beschreef hoe de variabelen werkloosheid, rente en geld met elkaar
samenhangen. Volgens neoklassieke economen hadden deze variabelen eigenlijk niet met elkaar te
maken. Maar Keynes liet dus zien dat de macro-economie op een gecompliceerde manier met elkaar
samenhangt. Dit boek kwam uit midden in de crisis van de jaren ’30. Neoklassieken dachten: als de
markt maar ruimt, dan komt het wel goed met de economie. Maar de crisis verdween niet zomaar.
Keynes zei: er moet nu iets gebeuren. Zijn boek was erop gericht de werkloosheidscrisis op te lossen.

Keynes over werkloosheid (1)
Probleem: te weinig effectieve vraag (geaggregeerde vraag).
→ Producten blijven onverkocht (er is overproductie).
→ Bedrijven ontslaan arbeiders.

,→ Nog minder vraag naar producten.
→ Overheid moet bezuinigen.
→ Nog minder vraag naar producten.
Kern van het betoog van Keynes: er is te weinig effectieve vraag in de economie. Het gaat Keynes om
de vraagkant van de economie. De geaggregeerde vraag (de totale vraag in de economie) is te laag.
Dat leidt ertoe dat producten onverkocht blijven. Mensen willen bijv. geen auto’s kopen omdat ze
bang zijn voor de crisis. Een autofabriek raakt zijn auto’s dus niet kwijt, en gaat mensen ontslaan. Ze
gaan minder produceren omdat er te weinig vraag is. De arbeiders die werkloos worden, gaan nog
minder auto’s kopen. De totale vraag daalt. De overheid moet mensen een uitkering geven, en moet
daarom gaan bezuinigen. Negatieve spiraal van steeds minder vraag. Werkloosheid ontstaat dus
doordat de geaggregeerde vraag afneemt.
Wat moet de overheid nu doen? Anticyclisch beleid! De overheid moet de neerwaartse spiraal
doorbreken door geld uit te geven en de demand aan te wakkeren.

Keynes over bestrijding werkloosheid
- Remedie: expansief begrotingsbeleid (economie stimuleren).
De oplossing: de overheid moet een expansief begrotingsbeleid voeren, de economie stimuleren;
geld uitgeven om de economie weer aan te zwengelen. Waar moeten we dan aan denken?
Infrastructurele werken bijvoorbeeld (Amsterdamse bos in jaren ’30 aangelegd door werklozen). Als
de markt het af laat weten, moet de overheid het overnemen en de economie aanzwengelen.

Keynes over werkloosheid (2)
- Cyclische werkloosheid.
- Conjuncturele werkloosheid.
- Onvrijwillige werkloosheid.
- Overheid kan actief werkloosheid bestrijden.
Keynes’ idee over werkloosheid wijkt dus af van de neoklassieke economen. De werkloosheid die
ontstaat doordat er te weinig effectieve vraag is, noemt Keynes cyclische werkloosheid. Dit hangt
samen met de conjunctuurcyclus (business cycle). Werkloosheid is dus niet vrijwillig, zoals de
neoklassieken zeggen, maar onvrijwillig! Arbeiders kunnen er niks aan doen dat het tijdelijk slecht
gaat met de economie. Bij Keynes zit er dus een belangrijk element in: de overheid kan wel degelijk
werkloosheid actief bestrijden door een actief expansief begrotingsbeleid te voeren (meer geld
uitgeven).

Eurocrisis: mensen wilden hun geld niet uitgeven. Ze waren bang om hun baan kwijt te raken.
Daarom gingen ze hun geld sparen i.p.v. uitgeven; er was sprake van underconsumption.
Keynesiaanse crisis, die opgelost kan worden door meer uit te geven. Rutte: ‘Laten we wél die auto
kopen! Laten we wél dat huis kopen! Mensen moeten weer vertrouwen krijgen in de economie.

Nog een concept: natural rate of unemployment

Na Keynes 3 categorieën werkloosheid:
- Frictiewerkloosheid (mensen die van de ene op de andere baan overstappen).
- Structurele werkloosheid (omdat de lonen te hoog zijn).
- Cyclische werkloosheid (Keynes, business cycle: cyclische werkloosheid doordat de economie
soms wat beter en soms wat slechter gaat).

Natural rate of unemployment (Friedman, 1968) = frictiewerkloosheid + structurele werkloosheid.

,Aan deze drie wordt nog een categorie toegevoegd door Milton Friedman, een Amerikaanse
econoom. Hij introduceert in 1968 een nieuw begrip: de natural rate of unemployment – de
natuurlijke werkloosheidvoet. Boek zegt: dit is frictiewerkloosheid en structurele werkloosheid bij
elkaar opgeteld. Het gaat eigenlijk om de hoeveelheid werkloosheid die niet verwijderd kan worden.

Inflatie
- Inflatie = de gemiddelde prijsstijging van de goederen en diensten die consumenten kopen
(CBS).
- Wordt gemeten als de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) ten opzichte van de
overeenkomstige periode in het voorgaande jaar.

Consumentenprijsindex (CPI)




Hoe kunnen we de prijzen van goederen met elkaar vergelijken? We gebruiken daarvoor de
Consumentenprijsindex (CPI). Aan de hand van een goederenmandje wordt berekend hoeveel de
prijzen van goederen gestegen zijn t.o.v. het jaar daarvoor. CPI is een goederenmandje met o.a. de
huur, auto, voedsel, verzekering, etc. Het CBS gaat de supermarkt in en kijkt hoeveel de prijzen
veranderd zijn.

Andere prijsindexen
- Producentenprijzenindex (PPI).
- GDP-deflator.
CPI-index het meest gebruikt.

Winnaars en verliezers bij inflatie
- Als inflatie groter is dan verwacht worden schulden kleiner (de schuld ‘verdampt’).
- Inflatie is dus gunstig voor leners.
- Geldontwaarding = ‘belasting op het hebben van geld’.
- Rijken betalen meer ‘belasting’.
Effecten van inflatie: wat gebeurt er als inflatie stijgt? Winnaars en verliezers? Inflatie is voordelig
voor mensen die geld hebben geleend; want de hoeveelheid geld die ze moeten terugbetalen
toekomst is minder waard geworden. Als je een schuld hebt, dan wordt de schuld steeds minder
door inflatie. Eén van de winnaars is de overheid; die heeft altijd een grote staatsschuld. De mensen
die zuinig zijn/sparen worden juist afgestraft als de inflatie oploopt.

, Inflatie: je geld wordt steeds minder waard. In die zin is het een soort tax; ‘tax on having money’. Hoe
meer geld je hebt, hoe meer belasting je betaalt. De rijken betalen dus meer ‘belasting’.

Werkloosheid en inflatie
- Milton Friedman (1968).
- Gebaseerd op Phillips-curve
(1958).

Werkloosheid en inflatie; twee
belangrijke macro-economische
variabelen.

Phillips kwam in 1958 met een verband tussen werkloosheid (horizontale as) en inflatie (verticale as).
Tussen deze variabelen bestaat een dalend verband: als de werkloosheid hoog is, en de arbeidsmarkt
gaat aantrekken, dan komt er steeds meer vraag naar arbeid. Wat gebeurt er dan met de prijzen?
Werkloosheid neemt af, er ontstaat een krappere arbeidsmarkt, dus bedrijven gaan steeds hogere
lonen betalen en bedrijven gaan tegen elkaar opbieden. Die hogere lonen werken door in hogere
prijzen; de kostprijzen nemen toe. Het idee is dus: er gaat krapte ontstaan op de arbeidsmarkt als de
werkloosheid lager wordt, en dat leidt er dus toe dat er inflatie gaat optreden.

Vervolgens ontstond het idee dat het overheid als het ware kan kiezen hoeveel inflatie en
werkloosheid ze wil hebben. Elk punt op die Phillips-curve kun je ‘kiezen’. Als overheid wil je beide
fenomenen (inflatie en werkloosheid) eigenlijk niet. De meest voordelige uitkomst zou dus zijn bij
0,0; geen inflatie en geen werkloosheid.

Hyperbolic shape/inverse relationship between unemployment and inflation. De overheid kan kiezen
waar op de curve ze willen zijn. Willen ze lage werkloosheid? Dan is het gevaar hoge inflatie. En
andersom (lage inflatie en hoge werkloosheid). Het is een trade-off! Je kunt niet in dat 0,0 punt
komen. Je kunt werkloosheid verlagen, maar het onvermijdelijke gevolg is dan hogere inflatie. Als de
unemployment rate omlaag gaat, gaat de inflation rate omhoog. Dit was een missend element in de
theorie van Keynes.
Wat gebeurt er? Als de werkloosheid daalt moeten werkgevers meer loon gaan betalen, en dus gaan
de prijzen van producten ook omhoog.

Trade-off: we moeten balanceren tussen inflatie en werkloosheid. Linkse partijen maken zich vooral
druk om werkloosheid, en rechtse partijen om inflatie. Philips-curve laat die trade-off mooi zien.

Fiscal policy: economie stimuleren door geld te investeren.
Monetary policy: geld printen.

Phillips curve
- Suggereert een afruil tussen werkloosheid en inflatie.
- Milton Friedman (1968):
o Geen afruil tussen werkloosheid en inflatie.
o Inflatie alleen bepaald door geldhoeveelheid.
o Geldhoeveelheid heeft geen effect op reële variabelen (werkgelegenheid, output,
groei, etc).

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lottekeblok. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 64670 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€2,99  13x  verkocht
  • (4)
In winkelwagen
Toegevoegd