Algemeen Leer- en gedragsstoornissen H1
Gedragsprobleem Gedragsstoornis
te verhelpen niet te verhelpen
niet genetisch bepaald genetisch bepaald; permanent
verkeerde interactie tussen persoon & neurologisch bepaald
omgeving
gevolg van iets problemen houden langere tijd aan
gebonden aan iets uit de omgeving beperkte invloed
(trauma, relatie leraar, opvoeding,
leerprobleem, etc.)
minder ernstig problemen verminderen of verergeren
internaliserend externaliserend
moeilijk contact te maken dwars, dwingend, brutaal
stil, gesloten, angstig, weinig agressief, dominant, niet sociaal, niet
aansluiting bij anderen eerlijk, regels schendend
somber druk, ongeconcentreerd, overbeweeglijk,
impulsief
passief wisselende buien, onvoorspelbaar, explosief, snel
beledigd
onzeker, weinig zelfvertrouwen,
weinig motivatie, slechte werkhouding
faalangst, dwangmatig in gewoonten
weinig hinder voor de leraar veel hinder voor de leraar
40% van de gedragsproblemen 60% van de gedragsproblemen
Autismespectrumstoornis (ASS) H4
Een autismespectrumstoornis is een pervasieve stoornis.
Kwalitatieve beperkingen in sociale interactie: beperkte, repetitieve gedragspatronen,
interesses of activiteiten: alleen over eigen interesse willen praten
Kwalitatieve beperkingen in communicatie: contextblindheid, problemen met semantiek en
pragmatiek, geen oogcontact (dat brengt te veel info en verhindert het nadenken/antwoord
geven), minimale mimiek, geen gelaatsuitdrukkingen, geen wederkerigheid (niet kunnen
reageren op een ander).
Etiologie. Neurobiologische stoornis. Diagnose slechts op gedragsniveau. Bij 60-70% is er
sprake van erfelijke aanleg, daarnaast moeten er triggers in de biochemische huishouding
liggen die de stoornis tot uiting brengen.
Comorbiditeit: Angststoornissen; Gilles de la Tourette; Depressie; ADHD.
Verklaringen gedrag / aanwijzingen voor disfuncties in het brein (cognitieve psychologie)
1. Centrale coherentie theorie (Frith, Happé & Frith): Kinderen met ASS nemen
gefragmenteerd waar. De prikkels worden in de hersenen niet samengevoegd tot een
betekenisvol geheel, maar blijven losse onderdelen. Te veel gefocust op details; moeite met
onderscheiden hoofd- en bijzaken.
2. Theory of mind (TOM) (Baron-Cohen): Kinderen met ASS kunnen zich moeilijker inleven in
de emoties en gevoelens van een ander en daarop reageren of anticiperen. Moeite met
sociale vaardigheden.
3. Executieve functies theorie (prefontale cortex) (Ozonoff, Hill): Moeite met plannen en
organiseren.
1
, Gezamelijk: problemen met de informatieverwerking. Leerlingen met ASS reageren heviger
op prikkels, mogelijk hyperresponsiviteit; vaak uiterst gevoelig voor één of meerdere van:
geluiden, geuren, smaken, aanrakingen. Het lukt kinderen met ASS niet goed om zich af te
sluiten voor minder relevante prikkels. Ze worden niet voldoende gefilterd. Daardoor
ontstaan meer verbindingen. Ook blijven verbindingen bestaan waardoor de
informatieverwerking inefficiënt is.
De leerling met autisme zegt: “In de klas,
ruik, voel, hoor, zie en proef ik meer dan word ik snel boos omdat ik iets of iemand
een ander niet begrijp
zijn grote groepen te druk voor mij heb ik moeite met plannen en verder te
weet ik niet goed hoe ik met anderen om kijken dan één dag
moet gaan houd ik niet van onverwachte
weet ik niet goed wanneer iemand boos, veranderingen behalve als ik het zelf doe,
blij, sarcastisch of verdrietig is en
begrijp ik grapjes niet altijd goed als een houd ik van orde.”
ander die maakt
Het feit dat leerlingen met ASS extra gevoelig zijn voor zintuiglijke prikkels, veel meer
hersenverbindingen hebben en hun informatie o.a. fragmentarisch wordt verwerkt zorgt er
ook voor dat leerlingen met ASS kunnen beschikken over:
veel feitenkennis veel kennis over specifiek
zeer scherp oog voor detail onderwerp
technisch inzicht nauwkeurig werken
En tevens op sociaal gebied: eerlijk kan zijn, en zich zeer goed kan houden aan regels en
afspraken.
Therapeutische begeleiding op drie vlakken:
1. Psycho-educatie voor kind, ouders, school, en klas.
2. Kindgerichte interventies: cognitieve behandelingen zelfredzaamheid, sociale
vaardigheden, omgaan met handicap, aanleren basisvaardigheden, herkennen van
emoties, communicatieve vaardigheden en zelfstandigheid.
3. Omgevingsgerichte interventies: aanpassen en structureren van leefklimaat, gezin
en school. Aanpassingen op maat wat betreft ruimtes (wat? wie? waar?), tijd
(wanneer? hoe lang? wat daarna?) en activiteiten (wat? hoeveel? hoe? waarmee?
met wie?).
Aanpassingen in de klas wat betreft communicatie (centrale coherentie theorie):
Maak je taalgebruik concreet (laat bijv. zien hoe je de opdracht aanpakt);
Geef begrensde opdrachten en spreek rustig en neutraal (vooral in je instructie);
Luisteren en tegelijk aantekeningen maken is lastig voor de meeste leerlingen met ASS.
Gebruik visuele ondersteuning om je instructie te ondersteunen.
Werk met schema’s, stappenplannen en overzichten.
Controleer of de leerling het begrepen heeft door te vragen of de leerling het in eigen woorden uit
kan leggen;
Accepteer dat de leerling moeite heeft met het maken van oogcontact.
Leg figuurlijk, abstract taalgebruik en grapjes uit;
Leg non-verbale gezichtsuitdrukkingen uit. De leerling kan deze niet lezen.
Laat de leerling zich extra voorbereiden op een vertel-/presentatiebeurt.
Leer de leerling een tekst samenvatten / analyseren.
Aanpassingen in de klas wat betreft sociaal gedrag (Theory of Mind):
Leerlingen met ASS voelen door hun gebrekkige TOM-vaardigheden vaak niet aan wat ze wel en
niet kunnen zeggen. Houd hier rekening mee;
Bespreek expliciet met de leerling welk gedrag wel en niet kan (omgangsregels, gedragsregels en
rollen);
Ondersteun de leerling met ASS bij samenwerkingsopdrachten (bijv. deeltaken);
Toon interesse in de belevingswereld van de leerling;
2