Klinische Psychologie
Persoonlijkheidstheorieën en
psychopathologie - Deel
‘Klinische Psychologie’ - van der Molen, Simon & Lankvel
Deel 3: Psychopathologi
11. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassene
12. Depressieve en bipolaire stemmingsstoornisse
13. Angststoornisse
14. Middelgebonden stoornissen en verslavin
15. Somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornisse
16. Slapen en waken en slaapstoornisse
17. Eetstoornisse
18. Disruptieve-, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornisse
19. Genderdysforie, para ele stoornissen en seksuele disfunctie
20. Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornisse
21. Trauma en stressorgerelateerde stoornisse
22. Dissociatieve stoornisse
23. Neurocognitieve stoornisse
24. Obsessieve-compulsieve en verwante stoornisse
25. Persoonlijkheidsstoornisse
PDF’s YouLear
7. Theorieën van persoonlijkheidskenmerke
8. Het 5-factorenmodel van persoonlijkhei
9. Biologische grondslagen van persoonlijkhei
n
n
n
fi n
e
n
n
n
d
n
n
g
d
n
n
n
n
1
n
s
n
2
d
, 11. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassene
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen manifesteren zich vaak vroeg in de ontwikkeling,
meestal voor de leeftijd van 6 jaar, en worden gekenmerkt door een gebrek in de ontwikkeling
dat voor beperkingen in het persoonlijke, sociale, academische of werkgerelateerde functioneren
zorgt.
De DSM-5 onderscheidt volgende neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
• Verstandelijke beperkin
• Communicatiestoornisse
• Autismespectrumstoornis AS
• Aandachtsde ciëntie / hyperactiviteitsstoornis ADH
• Speci eke leerstoornisse
• Motorische stoornisse
Autismespectrumstoornis bij volwassene
Klinisch beeld van AS
Autismespectrumstoornis
Een autismespectrumstoornis ASS is een pervasieve (dringt diep door in verschillende aspecten
van het functioneren: voelen, waarnemen, denken en handelen) ontwikkelingsstoornis die wordt
gekenmerkt door ernstige gebreken in ontwikkeling van sociaal communicatieve vaardigheden
en het voorkomen van stereotiepe gedragingen en interesses.
Voor het stellen van een diagnose zijn minstens 5 symptomen in 2 kerndomeinen noodzakelijk
• Sociale communicatie en interacti
• Afwijkende sociale wederkerigheid: het onvermogen om spontaan vreugde, interesses of
successen te delen met andere personen. Ook het besef van sociale conventies kan
ontbreken (bvb om de beurt praten), dit kan leiden tot het voeren van monologen of niet
weten wat te zeggen in sociale situaties
• Afwijkende non-verbale communicatie: beperkingen in de omgang met anderen, bvb
geen of weinig oogcontact maken, het ontbreken van gezichtsuitdrukkingen en het
moeite hebben met het gebruiken en begrijpen van gebaren
• Moeilijkheden met relaties: moeilijkheden met maken van vrienden en onderhouden
van vriendschappen, beperkingen in het afstemmen van gedrag op verschillende sociale
situaties en de afwezigheid van symbolisch of fantasiespel
• Repetitieve gedragingen en interesse
• Stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak: niet functionele bewegingen (bvb
wiegen) en gewoontes ( bvb dwangmatig herhalen van woorden)
• Moeite met veranderingen: het sterk vasthouden aan routines, rituelen of overmatige
weerstand tegen verandering
• Stereotiepe interesses: obsessie met bepaalde voorwerpen of onderwerpen
• Sensorische overgevoeligheid: snel last hebben van licht, geluid en aanrakingen. Er kan
echter ook een ondergevoeligheid zijn voor pijn, warmte, kou, honger en verzadiging
fi fi n
g
n
n
S
S
.
e
s
.
D
.
.
n
.
.
:
.
n
:
,Bovengemiddelde intelligentie en een goed gestructureerd steunsysteem hebben een verhullende
werking waardoor ASS vaak pas op latere leeftijd opgemerkt wordt
De DSM-5 onderscheidt obv de mate waarin symptomen aanwezig zijn 3 niveau’s
• Vereist steun
• Vereist substantiële steun
• Vereist zeer substantiële steun
Indien de symptomen van repetitief gedrag en speci eke interesse afwezig zijn, kan de diagnose
sociale communicatiestoornis overwogen worden (zie communicatieve stoornissen in DSM-5).
Deze stoornis kenmerkt zich door aanhoudende problemen met het toepassen van (non) verbale
communicatie in sociale context: beperkingen in de omgang met anderen, bvb geen oogcontact
maken en niet tot vriendschappen komen
ASS komt vaak voor in combinatie met andere psychiatrische stoornissen, bvb obsessief-
compulsieve stoornissen (30%), sociale angststoornis (29%) en ADHD (28%)
Etiologie van de autismespectrumstoorni
Onderzoek naar ASS wijst uit dat
• 35%-60% van ASS is erfelijk bepaald (bij vrouwen opmerkelijk minder: slechts 13%-16%!). Bij
10%-15% kan de erfelijkheid gezien worden als onderdeel van een genetische stoornis, de
DSM-5 noemt dit ‘autismespectrumstoornis samenhangend met een genetische aandoening’
• 40%-65% is gerelateerd aan omgevingsfactoren, bvb zwangerschapscomplicaties, leeftijd van
de ouders (hoe ouder de vader, en in mindere mate ook de moeder bij conceptie, hoe groter de
kans op ASS bij het kind), stress en infectieziektes tijdens de zwangerschap, chemicaliën en
het gebruik van medicatie. Foliumzuur voor en tijdens de zwangerschap zou dan weer
bescherming bieden tegen de ontwikkeling van ASS
Prevalentie van de autismespectrumstoorni
Prevalentiestudies
• Voor 5e levensjaar: +/-0,6%
• Tot 14 jaar: +/-1,12% —> latere uiting van symptomen
• Komt vaker voor bij jongens dan meisjes, verhouding +/- 4:1
Historisch perspectie
Tot begin ’70 werden autisme en schizofrenie niet beschouwd als afzonderlijke stoornissen. In
DSM-2 werd enkel melding gemaakt van ‘schizofrenie in de kindertijd’ met symptomen voor de
pubertijd die zich manifesteren als autistisch, atypisch en teruggetrokken gedrag
In 1980 werd autisme in de DSM-3 opgenomen als afzonderlijke aandoening en bij de DSM-5 is
gekozen voor een meer dimensionele insteek en wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de
oorspronkelijke types uit eerdere DSM versies, men spreekt van ‘autismespectrumstoornis’
Diagnostische methodes bij de autismespectrumstoorni
ASS kan niet op biologisch of neurocognitief niveau worden gediagnosticeerd. Op biologisch
niveau is er te veel variatie in genafwijkingen en ook omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap
spelen een rol. Op neurocognitief niveau zijn er wel beperkingen in theory of mind (sociaal
.
:
f
.
.
.
:
.
s
.
s
fi?
s
.
.
.
.
:
.
, inzicht), centrale coherentie (gedetailleerde informatieverwerking) en executieve functies
(planning en exibiliteit). Deze voor ASS kenmerkende beperkingen komen bvb ook voor bij
ADHD en verschillende persoonlijkheidsstoornissen. Daarom kan een classi cerende diagnose
momenteel enkel op gedragskenmerken gebaseerd worden
Bij adolescenten en volwassenen kunnen diagnostische criteria bevraagd worden ahv een
semigestructureerd interview. Daarnaast vindt ook altijd een heteroanamnese plaats: bij kinderen
kunnen de ouders bevraagd worden, bij volwassenen kan in afwezigheid van de ouders ook met
een broer, zus of partner gesproken worden. Wanneer aangetoond kan worden dat de gedragingen
zich al in de kindertijd stelden, kan een ASS diagnose gesteld worden
Daar het merendeel van de mensen met ASS een beperkt zel nzicht heeft, is aanvullend test
onderzoek meestal weinig relevant. Het kan wel een goed inzicht geven in iemands sterke en
zwakke kanten, zodat men kan inschatten hoe de persoon zich zo goed mogelijk kan redden in de
samenleving met diens kwaliteiten en beperkingen
Interventies en behandelmogelijkheden en effecten bij de autismespectrumstoorni
Er bestaat vooral onderzoek naar interventies bij zwakbegaafde kinderen
• Cognitieve gedragstherapie lijkt effectief voor het reduceren van comorbide angststoornissen
bij normaal tot hoogbegaafde kinderen met ASS
• Bij impulscontroleproblemen lijkt een combinatie van medicatie en gedragstherapie het meest
effectief
• Er is weinig onderbouwing voor de effectiviteit van interventies gericht op het ontwikkelen
van sociale vaardigheden
• Bij volwassenen met normale tot hoge intelligentie wordt vaak psycho-educatie aangeboden
om de diagnose te accepteren, ook hier blijkt weinig effectiviteit en wetenschappelijke input
• Risperidon wordt aanbevolen, vooral bij dwangmatig gedrag en stemmingsklachten. In de
klinische praktijk heerst de aanname dit in lage dosis te verstrekken, gelet op de verhoogde
sensorische gevoeligheid die kenmerkend is voor ASS. Medicatie bij volwassenen is slechts
heel beperkt effectief
ADHD bij volwassene
Klinisch beeld van ADH
ADHD
ADHD is een externaliserende psychische stoornis die gekenmerkt wordt door onoplettendheid
(ernstig en aanhoudend gebrek aan concentratie), impulsiviteit (overhaast gedrag waarbij in
opwelling en zonder nadenken over gevolgen gehandeld wordt) en hyperactiviteit (overmatige
en ongepaste motorische activiteit).
Er worden 3 subtypes van ADHD onderscheiden
• Overwegend onoplettend type
• Overwegend hyperactieve-impulsieve type (<15%)
• Gecombineerde type (50%-75%)
.
fl .
.
.
D
.
n
.
:
.
.
fi .
:
fi s
.
, Bij volwassenen met ADHD zijn hyperactiviteit en impulsiviteit meestal minder prominent
aanwezig dan bij kinderen. Verhoogde a eidbaarheid, moeilijk organiseren, onoplettendheid en
een beperkte ef ciëntie op het werk vallen dan op. Volwassen met ADHD voelen zich vaak
rusteloos en vermijden activiteiten waarbij ze moeten stilzitten. Ze ervaren geen problemen met
interessante of fascinerende zaken, maar ze ondervinden wel problemen met zaken die hen niet
interesseren. Er is vaak sprake van moeite met het aangaan en onderhouden van sociale contacten
ADHD gaat vaak samen met angststoornissen, stemmingsstoornissen en verslaving. Ook al komt
de diagnose pas op volwassen leeftijd, de symptomen moeten wel al in de kindertijd aanwezig
geweest zijn om te kunnen spreken van ADHD
Kenmerken van ADHD
• Een patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat het functioneren of
de ontwikkeling belemmert en tot uiting komt in de subtypes
• Onoplettendheid: +6 maanden aanwezigheid van minimaal 6 van volgende kenmerken
• Onvoldoende aandacht voor details of achteloze fouten maken
• Moeilijk aandacht bij een activiteit houden
• Lijkt niet te luisteren bij aanspreking
• Taken niet afkrijgen en aanwijzingen niet opvolgen
• Moeite met organiseren van werk
• Vermijden van taken die langdurige aandacht vragen
• Vaak dingen kwijtraken
• Makkelijk afgeleid worden
• Vergeetachtig zijn
• Hyperactiviteit en impulsiviteit: +6 maanden minimaal 6 van volgende kenmerken
• Fysiek onrustig zij
• Moeilijk op de plaats blijven zitten
• In ongepaste situaties rondrennen en overal op klimmen
• Moeilijk rustig spelen of ontspannen
• Druk bezig of doordraven
• Veel praten
• Antwoorden voor een vraag gesteld is
• Moeite met wachten
• Opdringerig zijn of anderen storen
• Verschillende kenmerken zijn al voor het 12e jaar aanwezig
• Verschillende kenmerken in minstens 2 types aanwezig. (volwassenen: min. 5 kenmerken
Etiologie van ADH
Tweelingonderzoek wijst op een erfelijkheidsaandeel van 76%, een oorzaak in individuele genen
werd niet gevonden. Er is waarschijnlijk sprake van complexe gen-omgevingsinteracties en gen-
geninteracties. Andere biologische factoren kunnen zijn: geboortecomplicaties zoals laag gewicht
en prematuriteit, en roken van de moeder tijdens de zwangerschap
Er is een causale relatie aangetoond tussen vroege negatieve ervaringen door institutionele
deprivatie en ADHD. Het functioneren van het gezin in de kindertijd en adolescentie is een
belangrijke psychosociale factor. Ook ouderlijk opvoedingsgedrag (al dan niet uitgelokt door de
ADHD van het kind) kan van invloed zijn op het ontstaan en het verloop van ADHD
Bij volwassenen werden een lager opleidingsniveau, gescheiden status en man zijn als relevante
achtergrondkenmerken geïdenti ceerd. Kinderen die veel restricties in hun ADHD kregen op
school, thuis, in relaties,.. hebben een grotere kans op persistentie van de ADHD op volwassen
.
fi.
n
.
:
.
D
.
.
fi.
.
.
.
.
fl.
.
.
.
.
.
:
.
.
:
.
:
)
.
, leeftijd. Ook het hebben van een comorbide depressieve stoornis of een comorbide angststoornis
voor de leeftijd van 16 jaar hangt samen met de continuïteit van de ADHD, dit blijkt niet het geval
te zijn voor andere comorbide stoornissen.
De persistentie van ADHD is het sterkst voor het onoplettende en gecombineerde type
Prevalentie van ADH
+/-5,3% voor kinderen en adolescenten, waarvan ongeveer 50% hun diagnose behouden in de
volwassenheid. Prevalentie van ADHD bij volwassenen wordt geschat op 2%-5%. De verhouding
mannen versus vrouwen bedraagt ongeveer 2:1
Historisch perspectie
Oorspronkelijk werd gedacht dat ADHD enkel bij kinderen optrad. Voor hen zijn er uitstekende
diagnostische en behandelmethodes beschikbaar. In DSM-5 werden een aantal criteria gewijzigd,
zodat de diagnose gemakkelijker voor volwassenen gesteld kan worden. De aanvangsleeftijd van
symptomen werd oa van 7 jaar tot 12 jaar verhoogd en voor volwassenen geldt dat ze maar aan 5
symptomen moeten voldoen
Diagnostiche methodes bij ADH
Diagnostiek bij volwassen wordt bemoeilijkt door
• Volwassenen onderrapporteren vaak de ernst van hun symptomen
• Het retrospectief vaststellen van aanwezigheid van symptomen voor het 12e levensjaar
Niet speci ek voor volwassen, maar bemoeilijkt tevens de diagnose
• Het maskeren van symptomen
• Comorbiditeit
Er is geen medisch, genetisch of neuropsychologisch meetinstrument dat de ADHD voldoende
betrouwbaar kan vaststellen. Het inzicht van de clinicus speelt dus een belangrijke rol, die volgt 3
stappen om tot een valide uitkomst te komen
• Vaststellen van symptomen, frequentie en ernst: beeld krijgen van de mate van beperking in
werk of school en de kwaliteit van het leven van de cliënt. Symptomen moeten aanwezig zijn
in minstens 2 van 4 levensdomeinen: school, werk, thuis en interpersoonlijke contacten. Men
gebruikt eerder screeningsformulieren en vragenlijsten dan diagnostische interviews
• Bepalen van de oorsprong van de symptomen: belangrijke gebeurtenissen, sociaal netwerk,
samenstelling gezin, psychiatrische problematiek in de familie en uitsluiten van alternatieve
verklaringen. In deze fase worden vaker (semi) gestructureerde interviews ingezet
• Bepalen van de aan/afwezigheid van comorbide problemen en in welke mate deze in acht
genomen moeten worden tijdens de behandeling. Men betrekt vaak mensen uit de sociale
omgeving van de cliënt om inzicht te verwerven over de aanwezigheid van de symptomen in
de kindertijd en de mate waarmee ze het dagelijks leven belasten
Interventies en behandelingsmogelijkheden en effecte
Slechts +/-11% van de volwassen met ADHD wordt hiervoor behandeld, al is er een stijging in
hulpvraag en behandeling met medicatie. Non-medicamenteuze behandelingen voor volwassenen
zijn zeer beperkt beschikbaar of zeer beperkt onderzocht
Gedragstherapie bij kinderen: via ouders en leerkracht structuur en ondersteuning aanbrengen in
het leven van het kind. Volwassenen leren zelf om structuur en praktische maatregelen te hanteren
fi .
f
D
.
.
D
:
.
:
n
.
.
.
:
.
.
.
.
, die hen ondersteunen om taken te volbrengen, ook ondersteuning vanuit de omgeving kan ingezet
worden
Medicatie: Stimulantia verhogen de aanwezigheid van cathecholaminen (met name dopamine) in
de synaptische spleet door presynaptische cathecholaminen vrij te geven en de presynaptische
heropname ervan tegen te gaan. De meest gebruikte bestanddelen zijn Methylphenidaat (Rilatine),
amfetamines (Dexedrine) en pemolie (bvb Cylert). Triclysche antidepressiva kunnen bij gebrek aan
effect van de stimulantia of bij comorbiditeit van angst of depressieve klachten voorgeschreven
worden, deze hebben hun effect op dopamine of noradrenaline (bvb Imipramine). De gewone anti-
depressiva inhiberen de heropname van serotonine (bvb Prozac) Ook antihypertensiva kunnen
worden ingezet om de symptomen van hyperactiviteit en impulsiviteit te behandelen.
.
, 12. Depressieve en bipolaire stemmingsstoornisse
Stemmingsstoornissen
Stemmingsstoornissen worden gekenmerkt door langdurige of extreme periode van sombere
stemming en de aanwezigheid van andere symptomen die het dagelijks leven bemoeilijken. Net
als bij andere psychische stoornissen is er geen duidelijke lijn tussen normaal en abnormaal, het
gaat om een geleidelijke, dimensionele overgang.
De DSM-5 classi catie van stemmingsstoornisse
In de DSM-5 worden stemmingsstoornissen in 2 aparte hoofdstukken beschreven
• Depressieve stemmingsstoornissen
• Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
• Depressieve stoornis
• Persisterende depressieve stoornis
• Premenstruele stemmingsstoornis
• Depressieve stemmingsstoornis door een middel/medicatie
• Depressieve stemmingsstoornis door een somatische aandoening
• Bipolaire stoornissen
• Bipolaire I stoorni
• bipolaire II stoorni
• Cyclothyme stoorni
• Bipolaire stemmingsstoornis door een middel/medicatie
• Bipolaire stemmingsstoornis door een somatische aandoening
De symptomen van mensen met de meest voorkomende stemmingsstoornissen kunnen worden
onderscheiden in 3 groepen. Deze 3 stemmingsklachten vormen de bouwstenen voor de diverse
varianten van stemmingsstoornissen. Het gaat niet enkel om actuele symptomen, ook eerdere
episodes dienen bij de classi catie betrokken te worden
Depressieve episod
Men spreekt van een depressieve episode wanneer iemand gedurende een onafgebroken periode
van minstens 2 weken symptomen vertoont die minstens bestaan uit een depressieve stemming of
het verlies aan interesse en plezier
Manische episod
Men spreekt van een manische episode wanneer iemand gedurende een onafgebroken periode van
minstens een week voortdurend een overdreven uitgelaten of juist prikkelbare stemming heeft en
er sprake is van toegenomen doelgerichte activiteiten of energie. Bovendien moet het dagelijks
functioneren aanzienlijk beperkt zijn
Hypomane episod
Men spreekt van een hypomane episode wanneer iemand minstens 4 dagen symptomen van een
manische episode vertoont en er daarbij grote beperkingen in het dagelijks functioneren zijn
e
s
e
s
e
s
.
:
fi fi .
.
:
.
.
.
.
.
.
.
n
n
:
.
,Depressieve stemmingsstoornisse
Disruptieve stemmingsregulatiestoorni
Disruptieve-stemmingsregulatiestoornis
De disruptieve stemmingsregulatiestoornis wordt gekenmerkt door aanhoudende prikkelbare
stemming en hevige driftbuien. De diagnose wordt enkel toegekend aan kinderen en jongeren
tot 18 jaar en is aan de DSM-5 toegevoegd om het te vaak stellen van de diagnose en de
overbehandeling van bipolaire stemmingsstoornissen bij deze leeftijdsgroep te voorkomen.
Depressieve stoorni
Depressieve stoornis
De depressieve stoornis wordt gekenmerkt door een depressieve stemming en/of het verlies van
interesse en plezier (anhedonie). Er mogen geen manische of hypomane episodes geweest zijn in
de voorgeschiedenis.
Om te spreken van een depressieve stoornis dienen gedurende 2 weken minstens 5 van
onderstaande symptomen (bijna) dagelijks aanwezig te zijn. Minstens 1 ervan is ofwel de sombere
stemming ofwel het verlies van interesse of plezier. Indien symptomen een somatische oorzaak
hebben, mogen ze niet meegerekend worden
• Een sombere stemming die het grootste deel van de dag aanhoudt
• Duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten gedurende het
grootste deel van de dag
• Gewichtsverlies of toename zonder het volgen van een dieet, of duidelijk veranderde eetlust
• Insomnia of hypersomnia
• Gevoelens van rusteloosheid of geremd worden (ook waarneembaar door anderen)
• Vermoeidheid of minder energiek zijn
• Gevoelens van waardeloosheid of schuld
• Verminderde concentratie of besluiteloosheid
• Terugkomende gedachten aan dood, suïcide of een suïcide poging of plan
Een depressieve stoornis kan op elke leeftijd ontstaan, maar het risico op een eerste episode is het
grootst vanaf de puberteit. Na een eerste episode neemt de kans op een tweede toe met 50% en
hierna neemt de kans op meerdere episodes toe met 70%-80%
Soms ontstaat een depressieve stoornis geleidelijk, maar soms ook plots na een ingrijpende
gebeurtenis met een zeker verlieskarakter, bvb overlijden of verlies van job. Het is belangrijk om
onderscheid te maken tussen normale rouw en depressie
• Rouw: gevoelens van leegheid, verlies en een verlangen naar de verloren persoon of object. In
de DSM-5 wordt de optie opengelaten dat ook kort na een overlijden sprake kan zijn van een
depressie, indien voldaan aan bovenstaande criteria
• Depressie: voortdurend depressief gevoel en anhedonie
.
s
.
.
.
.
.
n
s
.
.
:
.
.
.
.
.
, Persisterende depressieve stoorni
Persisterende depressieve stoornis
De persisterende depressieve stoornis is een chronische stoornis die minstens 2 jaar aanhoudt.
Op de meeste dagen is dan een depressieve stemming aanwezig (criterium A) in aanwezigheid
van minstens 2 bijkomende symptomen (criterium B).
Kenmerken van een persisterende depressieve stoornis
• Sombere stemming die minstens 2 jaar het merendeel van de dagen het grootste deel van de
dag aanwezig is
• Tijdens de depressiviteit zijn minstens 2 van volgende kenmerken aanwezig
• Insomnia of hypersomni
• Weinig energie of vermoeidhei
• Gering gevoel van eigenwaard
• Slechte concentratie of moeite met het nemen van beslissingen
• Gevoelens van hopeloosheid
• Gedurende de periode van 2 jaar waren de kenmerken nooit langer dan 2 maanden afwezig
Een persisterende depressieve stoornis kan al in de puberteit ontstaan en men gaat dan vaak de
jarenlange klachten zien als een eigenschap van de eigen persoon. Hierdoor wordt vaak pas later
in het leven hulp gezocht. De klachten worden dan in een diagnostisch proces vaak ten onrechte
geïnterpreteerd als karakteristiek voor een persoonlijkheidsstoornis
Premenstruele dysfore stoorni
Premenstruele dysfore stoornis
De premenstruele dysfore stoornis wordt gekenmerkt door klachten in de week voor de
menstruatie en het verdwijnen ervan binnen enkele dagen na het optreden van de menstruatie.
In de week na de menstruatie zijn de symptomen minimaal of helemaal afwezig. De symptomen
moeten gedurende het laatste jaar aanwezig geweest zijn tijdens de meeste menstruatiecycli.
Men spreekt van een premenstruele stemmingsstoornis wanneer minstens 5 symptomen aanwezig
zijn in de week voorafgaand de menstruatie en afnemen binnen een paar dagen na het begin van
de menstruatie
• 1 of meer van volgende symptomen
• Affectieve labiliteit
• Prikkelbaarheid of boosheid
• Sombere stemming
• Gevoelens van hopeloosheid
• Angst, spanning en/of een opgejaagd gevoel
• Plus 1 of meer van volgende symptomen
• Minder interesse in dagelijkse activiteiten
• Moeite met concentreren
• Lethargie, vermoeid of een gebrek aan energie
• Meer of minder eetlust of overeten
• Hypersomnia of insomnia
• Overspoeld worden door emoties of zichzelf niet in de hand hebben
• Lichamelijke klachten.
:
.
.
.
a
.
.
.
.
d
e
.
:
s
:
.
s
.
.
:
.
.
.
:
.