Inhoudsopgave
H1 25 vragen ...................................................................................................................... 2
H2 25 vragen ...................................................................................................................... 7
H3 25 vragen .................................................................................................................... 12
H4 11 vragen .................................................................................................................... 19
H5 15 vragen .................................................................................................................... 21
H6 24 vragen .................................................................................................................... 24
H7 25 vragen .................................................................................................................... 29
H8 25 vragen .................................................................................................................... 35
H9 27 vragen .................................................................................................................... 41
H10 19 vragen .................................................................................................................. 47
H1 antwoorden ......................................................................................................................... 52
H2 antwoorden ......................................................................................................................... 54
H3 antwoorden ......................................................................................................................... 56
H4 antwoorden ......................................................................................................................... 59
H5 antwoorden ......................................................................................................................... 60
H6 antwoorden ......................................................................................................................... 62
H7 antwoorden ......................................................................................................................... 64
H8 antwoorden ......................................................................................................................... 67
H9 antwoorden ......................................................................................................................... 70
H10 antwoorden........................................................................................................................ 73
220 vragen + toelichting antwoord!
,H1 25 vragen
1. Wat is géén niveau waarop marketing kan worden bedreven en bestudeerd?
A Metamarketing
B Micromarketing
C Mesomarketing
D Macromarketing
2. Waaruit blijkt dat een organisatie het marketingconcept toepast?
A Uit het bestaan van een afdeling marketing en marktonderzoek
B Uit het centraal stellen van de behoeften van de afnemers
C Uit de omvang van de bestedingen aan productontwikkeling
D Uit het feit dat de uitgaven voor reclameactiviteiten de hoogste prioriteit hebben
3. Philips besteedt veel tijd en moeite aan het in kaart brengen van de behoeften, wensen en vraag
van huidige en toekomstige klanten. Zo laat ze bijvoorbeeld consumenten in het 'huis van de
toekomst' kennismaken met de nieuwste technologie. De zo verkregen marktinformatie wordt
toegepast om proposities in de markt te zetten die volgens Philips winst zullen genereren door de
verkregen klanttevredenheid.
Welke van de volgende oriëntaties past Philips hier toe?
A Verkoopconcept
B Societal marketingconcept
C Productconcept
D Marketingconcept
4. Als er gesproken wordt van macromarketing, doelt men op:
A marketing die zich richt op de consument
B marketing vanuit het standpunt van de individuele ondernemer
C marketing op het niveau van een specifieke branche of bedrijfstak
D marketing op het niveau van de samenleving
5. Verzekeringsmaatschappij AXA sponsorde de mosselweekcampagne van het productschap voor
visserij in het najaar van 2011. Op welk niveau speelt deze marketinginspanning van het
productschap zich af?
A handelsniveau
B mesoniveau
C microniveau
D macroniveau
,6. Welke van onderstaande uitspraken is typerend voor een organisatie met een
productgeoriënteerde benadering?
A Een goed en betrouwbaar product verkoopt zichzelf.
B Een product is pas goed wanneer het voldoet aan de wensen in de markt.
C Men kan alle producten afzetten als men maar voldoende aan reclame- en verkoopondersteuning
doet.
D Efficiency bij het vervaardigen van een product biedt de meeste kansen op een blijvend
concurrentievoordeel.
7. Stelling:
Bij een productiegeoriënteerde onderneming ligt de nadruk op communicatie en effectieve
distributie.
A Juist
B Onjuist
8. Een koelkastleverancier uit Bulgarije heeft diverse ontwikkelingsstadia doorlopen na de toelating
van het land tot de EU. Ze staat op het punt over te gaan van een verkoopgerichte benadering van
de markt naar een meer marketinggerichte benadering. Wat is dan de principiële verandering?
A Er zal nu naar veel meer witgoedzaken reclame gezonden worden.
B Er vindt veel meer onderzoek plaats naar marktaspecten en de ontwikkelingen daarin.
C De afdeling verkoop binnendienst wordt naar de cursus order handling gestuurd.
D Er wordt getracht door middel van trainingen de acquisitie van de orders te verbeteren.
9. Met welke 3 factoren, aangeduid met de 3 R's, moeten marketeers naast de 4 P's rekening houden
bij het voeren van een succesvol marketingbeleid?
A reputatie, resultaat en ruil
B reputatie, relatie en ruil
C relevantie, risico en relatie
D relevantie, risico en resultaat
10. Bij een grote geldinzamelingsactie voor een goed doel wordt op grote schaal gebruikgemaakt
van marketingtechnieken. In de tv-uitzendingen mogen de namen van bedrijven worden genoemd
die een financiële bijdrage leveren. Speciale giro- en bankrekeningen worden geopend om
particulieren in staat te stellen hun giften over te maken.
Waarvan is bij een dergelijke grote landelijke inzamelingsactie sprake?
A alleen van industriële marketing, en het betreft dienstenmarketing door een non-profitinstelling
B alleen van consumentenmarketing, en het betreft direct marketing door een non-profitinstelling
C zowel van consumentenmarketing als industriële marketing, en het betreft dienstenmarketing door
een non-profitinstelling
D geen consumentenmarketing of industriële marketing, en het betreft non-profitmarketing door een
dienstverlenende organisatie
11. In de marketingliteratuur worden onder andere de begrippen marketing en
marketingmanagement onderscheiden. Met welke omschrijving wordt het begrip marketing
weergegeven?
,A Marketing omvat een bedrijfsfilosofie die ervan uitgaat dat bij de activiteiten van een organisatie
winstmaximalisatie als uitgangspunt bij ruiltransacties wordt genomen.
B Marketing omvat de analyse, planning, uitvoering en evaluatie van de marketingactiviteiten van een
organisatie.
C Marketing omvat alle activiteiten, zoals product, ontwikkeling, prijsbepaling, distributie en promotie
van goederen, diensten en ideeën, die erop gericht zijn ruiltransacties te bevorderen, te
vergemakkelijken en te bespoedigen.
D Marketing omvat de op de markt afgestemde productie teneinde aan de continue vraag naar
consumptiemiddelen van de consument, tegen een acceptabele prijs, te kunnen blijven voldoen.
12. Strategische marketingplannen bevatten steeds vaker een uitgebreide missie. Daarin is veelal
opgenomen dat de organisatie het marketingconcept centraal stelt in haar bedrijfsvoering. Wat
verstaat men onder het begrip marketingconcept?
A de opvatting dat de uitgaven ten behoeve van marketingactiviteiten de hoogste prioriteit in de
onderneming hebben
B de filosofie die stelt dat de onderneming bij haar bedrijfsvoering de behoeften en belangen van de
afnemers centraal moet stellen
C de filosofie die stelt dat de marketingafdeling binnen het organisatieschema van de onderneming
ten minste op gelijk niveau moet staan met de overige functionele afdelingen
D de opvatting dat een onderneming de afnemers moet leveren wat deze verlangen
13. Hoe noemt men de marketingactiviteiten die partijen in dezelfde bedrijfskolom gezamenlijk
ontplooien?
A mesomarketing
B micromarketing
C direct marketing
D dienstenmarketing
14. De ING neemt haar beslissingen op basis van behoeften van de klant en streeft daarbij naar het
behalen van duurzame concurrentievoordelen.
Welk concept past de ING toe?
A maatschappelijk marketingconcept
B verkoopconcept
C marketingconcept
D productconcept
15. Onder de P van prijs vallen:
A basisprijsstellingen, kortingen en distributiespreidingen
B basisprijsstellingen, handelsmarges en kortingen
C basisprijsstellingen, handelsmarges en persoonlijke verkoop
D sales promotions, handelsmarges en kortingen
,16. Een producent van een merkartikel richt zijn marketinginspanningen vooral op de
handelskanalen: de groothandel en de detaillisten. Hoe wordt deze vorm van marketing genoemd?
A industriële marketing
B handelsmarketing
C institutionele marketing
D detailhandelsmarketing
17. Welke van onderstaande activiteiten wordt gerekend tot mesomarketing?
A het door een brancheorganisatie bevorderen van de omzet van haar leden
B de marketingactiviteiten die door distributeurs worden uitgeoefend
C de bevordering door de overheid van vrije handel met derde landen
D samenwerking tussen fabrikanten met betrekking tot het gezamenlijk bewerken van een
buitenlandse markt
18. Het doel van marketing is om de doelgroep zo goed mogelijk te leren kennen en daardoor:
A de juiste klant te selecteren bij een product, dienst of idee
B de verkoopactiviteiten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de wensen van de klant
C de verkoopafdeling van een bedrijf zo veel mogelijk werk uit handen te nemen
D een product te leveren dat zo goed mogelijk aansluit op de wensen van de klant
19. Wat is GEEN kenmerk van toepassing van het marketingconcept?
A herhalingsaankopen
B marktonderzoek
C tevreden klanten
D afnemersgerichte marktbenadering
20. De bloemboltelers in Nederland hebben gezamenlijk een organisatie opgericht ter bevordering
van de informatievoorziening en verkoop van bloembollen. Dit Bloembollen Centrum is zeer actief
en zorgt ervoor dat de bloembollen op het juiste moment onder de aandacht van de consument
worden gebracht.
Onder welk marketingactiviteitenniveau valt bovenstaande situatie?
A micromarketing
B mesomarketing
C mediummarketing
D macromarketing
21. De Rabobank hanteert een filosofie die zij aanduidt als: 'duurzaam bankieren'. Vanuit deze
optiek produceert zij diensten volgens het principe van massaproductie met individuele
aanpassingen met aandacht voor welzijn. De ondernemingsvisie of -oriëntatie die zij erop nahoudt,
wordt aangeduid als:
A externe omgevingsanalyse
B een combinatie van productie- en verkooporiëntatie
C marketingoriëntatie
D maatschappelijke marketingoriëntatie
,22. Welke van de volgende stellingen omschrijft het best de marketingmix?
A Marketing omvat productbeslissingen, verkoopstrategie, PR en distributie.
B Marketing omvat productbeslissingen, verkoopstrategie, promotie en personeelsbeleid.
C Marketing omvat productbeslissingen, prijsstrategie, PR en distributie.
D Marketing omvat productbeslissingen, prijsstrategie, promotie en distributie.
23. Stelling I:
Bij de productmix draait het alleen om het fysieke product.
Stelling II:
Directe communicatie valt in de marketingmix onder de noemer van promotie.
A Beide stellingen zijn juist.
B Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
C Stelling I is onjuist en stelling II is juist.
D Beide stellingen zijn onjuist.
24. Welke van onderstaande toepassingsgebieden van marketing wordt ook wel industriële
marketing genoemd?
A detaillistenmarketing
B handelsmarketing
C detaihandelsmarketing
D (business-to-)businessmarketing
25. Welke van onderstaande uitspraken is typerend voor een organisatie met een
productgeoriënteerde benadering?
A Een goed en betrouwbaar product verkoopt zichzelf.
B Efficiency bij het vervaardigen van een product biedt de meeste kansen op een blijvend
concurrentievoordeel.
C Men kan alle producten afzetten als men maar voldoende aan reclame- en verkoopondersteuning
doet.
D Fout Een product is pas goed wanneer het voldoet aan de wensen in de markt.
,H2 25 vragen
1. Wat verstaan we onder marktsegmenten?
A groepen afnemers met gemeenschappelijke kenmerken
B concurrenten die op hetzelfde niveau opereren in de bedrijfskolom
C de verschillende branches in de economie
D partijen op de markt waarmee rekening gehouden moet worden
2. Een bedrijf dat overtochten naar Engeland per boot aanbiedt, heeft de laatste tijd te maken met
hevige concurrentie. Menigeen lijkt te kiezen voor het vliegtuig. Vliegen is snel en de laatste jaren
erg betaalbaar geworden. Hoe noemt men dit type concurrentie?
A generieke concurrentie
B behoefteconcurrentie
C interne bedrijfstakconcurrentie
D merkenconcurrentie
3. Mona heeft diverse soorten pudding in haar assortiment, zoals Mona Frambozen Pudding, Mona
Griesmeel Pudding en Mona Chipolata Pudding. Ook al zijn al deze varianten pudding afkomstig van
dezelfde producent, Mona, toch concurreren ze met elkaar. Hoe noem je deze concurrentie?
A generieke concurrentie
B behoefteconcurrentie
C productvormconcurrentie
D merkconcurrentie
4. Wat wordt onder het begrip consumentisme verstaan?
A een stroming onder consumenten met als belangrijkste doel het waarborgen en verbeteren van de
rechten van de consument en het versterken van hun positie als marktpartij
het centraal stellen van de consumentenwensen bij de ontwikkeling van nieuwe producten en bij
regelgeving B met betrekking tot consumentenaangelegenheden
C een beweging die gericht is op een klantvriendelijke benadering van de consument
D het streven naar zogenoemde buyersmarkten, waarop consumenten een relatief sterke invloed
kunnen uitoefenen
5. Het deel van de omgeving dat wordt getypeerd als zijnde noch beïnvloedbaar, noch
beheersbaar, is de:
A macro-omgeving
B meso-omgeving
C marketingomgeving
D micro-omgeving
6. Waarop is het onderscheid tussen consumenten- en industriële producten gebaseerd?
A de aard en omvang van de afnemers
B het niveau van de prijsstelling
C de distributiestructuur voor de producten
D het soort product dat wordt verhandeld
,7. Steeds meer Nederlandse consumenten gaan op zoek naar gezonde voedingsproducten. Onlangs
introduceerde Albert Heijn een eigen kwaliteitslabel: een blauwwit klavertje met de tekst 'gezonde
keuze'. Hiermee speelt Albert Heijn in op:
A demografische ontwikkelingen
B consumentisme
C sociaal-culturele ontwikkelingen
D economische ontwikkelingen
8. Bij welke instantie kan een onderneming aankloppen als de onderneming wil weten hoe het zit
met de koopbereidheid van de Nederlandse consument?
A Consumentenbond
B CBS
C SCP
D CPB
9. Duurzaamheid is tegenwoordig een belangrijk thema in de maatschappij en heeft invloed op
aankoopbeslissingen bij zowel bedrijfsleven als consumenten. De houtproducenten van Canada
hebben gezamenlijk een nieuw keurmerk ontwikkeld voor duurzaam geproduceerd hout. Vanuit
welke omgeving is de behoefte aan een houtkeurmerk ontstaan?
A vanuit de micro-omgeving
B vanuit de meso-omgeving
C vanuit de macro-omgeving
D vanuit de generieke omgeving
10. Na een uitvinding te hebben gedaan laat een uitgever zijn nieuwe product registreren. Op basis
van welke wet kan de uitvinder nu zijn uitvinding exploiteren en het product op de markt brengen?
A Octrooiwet
B merkenrecht
C Wet economische mededinging
D Algemeen Aanduidingenbesluit
11. Welke van de volgende uitspraken over omgevingsfactoren is juist?
A De omgevingsfactoren beïnvloeden consumenten maar zijn niet van invloed op de
marketingstrategie.
B De kosten van de omgevingsfactoren vormen een graadmeter om de efficiency van het
marketingprogramma te beoordelen en zo mogelijk te verhogen.
C De omgevingsfactoren beïnvloeden de reacties van consumenten op het marketingbeleid van een
bedrijf.
D Marketeers hebben meer zeggenschap over de omgevingsfactoren dan over de marketingmix.
,12. Marylène aarzelt tussen een zeereis van twee weken met de bekende tweemastklipper 'De
Eendracht' óf een cruise van twee weken op de Rijn. Van welk niveau van concurrentie is hier
sprake?
A behoefteconcurrentie
B generieke concurrentie
C productvormconcurrentie
D merkconcurrentie
13. Een drukkerij die zich specialiseert in schoolboeken, maakt een omgevingsanalyse op. Welke van
onderstaande stellingen is correct?
Stelling I:
De ontgroening van de Nederlandse maatschappij is een factor die meegenomen moet worden als
externe omgevingsfactor.
Stelling II:
De ontgroening van de Nederlandse maatschappij moet door het bedrijf worden gezien als een
sociaal-culturele factor.
A Beide stellingen zijn juist.
B Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
C Stelling I is onjuist en stelling II is juist.
D Beide stellingen zijn onjuist.
14. Een bedrijf ontdekt tijdens de omgevingsanalyse dat het inkomen van de gemiddelde consument
is gedaald. Onder welke kop zal het bedrijf deze informatie in de analyse plaatsen?
A sociaal-culturele factoren
B economische factoren
C demografische factoren
D ecologische factoren
15. Vanwege de slechte economische situatie overweegt de regering allerlei mogelijkheden om de
economie weer in goede banen te leiden. Eén van die maatregelen betreft gedeeltelijke afschaffing
van de hypotheekrenteaftrek. In welke omgeving van een makelaarskantoor speelt deze
ontwikkeling zich af?
A micro-omgevingsfactor
B macro-omgevingsfactor
C meso-omgevingsfactor
D interne omgevingsfactor
16. Een grote Europese verzekeringsmaatschappij wil zich gaan vestigen in China. Als vestiging voor
haar hoofdkantoor kiest zij Shanghai. Tenslotte is dat de economische hoofdstad van China. Tot voor
kort hield de onderneming zich niet bezig met de Chinese markt. De maatschappij vond zichzelf niet
genoeg kennis hebben om te kunnen slagen in een zo totaal andere markt. Een aantal factoren
speelde daarbij een rol. Waren er wel genoeg investeringsmogelijkheden in China? Hoe zat de
Chinese wetgeving in elkaar?
Maar ook andere factoren speelden een rol. Aangezien de maatschappij zich ook bezighield met
ziektekostenverzekeringen, moest zij bijvoorbeeld weten hoe het zat met de leeftijdsopbouw van
de Chinese bevolking. En wat waren de verwachtingen van de Chinezen ten aanzien van het bedrijf?
, Was het mogelijk om snelle deals te sluiten of moest men, zoals in veel Aziatische landen het geval
is, veel investeren in het opbouwen van een goede relatie met klanten, investeerders en andere
zakenrelaties? Het laatste was inderdaad het geval, zo bleek uit de omgevingsanalyse die het bedrijf
door zijn marketingafdeling had laten maken. Een van de zes factoren waar een omgevingsanalyse
aandacht aan schenkt, zijn de sociaal-culturele factoren. Welke van de onderstaande opties valt
daaronder?
A de Chinese wetgeving
B de investeringsmogelijkheden in China
C de leeftijdsopbouw van de Chinese bevolking
D de grote tijdsinvestering in het opbouwen van zakenrelaties
17. In de externe en de interne analyse wordt een bedrijf (intern) en de relatie tussen dat bedrijf en
de omgeving (extern) op een aantal punten beoordeeld. Welke van de volgende punten zijn de
resultaten van een interne analyse?
A een slecht imago op de markt, achterstand in R&D, een beperkt assortiment en nadelen ten opzichte
van de concurrentie
B een goede naam bij de afnemers, groeiende concurrentiedruk, economische groei en mogelijke
schaalvoordelen
C voldoende financiële middelen, kostenvoordelen, een slechte uitvoering van de marketingstrategie
en een dalende markt
D inzicht en ervaring bij het management, een verouderd productieapparaat en mogelijke toetreding
van nieuwe concurrenten
18. In de meso-omgeving van een organisatie is een groot aantal verschillende niet-beheersbare
factoren van belang voor de marketing. Welke van de volgende factoren kunnen tot deze meso-
omgevingsfactoren worden gerekend?
A de training van personeel door externe organisatieadviesbureaus
B het in onvoldoende mate beschikbaar zijn van liquide middelen
C een afnemend aantal concurrenten
D het niet beschikken over voldoende productiecapaciteit om aan de vraag uit de markt te voldoen
19. Welke twee vormen van concurrentie betreffen concurrentie binnen dezelfde bedrijfstak?
A generieke en behoefteconcurrentie
B merk- en behoefteconcurrentie
C merk- en productvormconcurrentie
D generieke en productvormconcurrentie
20. DESTEP staat voor factoren in de:
A meso-omgeving
B macro-omgeving
C beheersbare omgeving
D micro-omgeving