Nlt samenvatting forensisch onderzoek
Deel 1 start van het onderzoek
1.3.3 tunnelvisie
Tunnelvisie = visie waarbij slechts op 1 variabele wordt gelet, onkunde of onwil om in het proces van
meningsvorming ook op andere invalshoeken te letten of het blikveld te verbreden
L> Doordat er een klein detail aan de zin wordt toegevoegd, denk je meteen dat dit er iets mee te
maken heeft
1.3.4 maatschappelijke kant van pathologie: Frank van de Goot
98% van mensen die dood gaan, is de doodsoorzaak niet precies onderzocht.
Hart- en vaatziektes staat op nummer 1 doodsoorzaak. Infectieziektes kom je het snelste
tegen
Deel 2 de eerste sporen verzamelen
2.4.1 vingerafdrukken zijn uniek
Vingerspoor = een op een voorwerp achtergelaten afdruk van een vinger
L> vingersporen blijven op alles achter wat je vastpakt, je brengt een laagje huidvet op een voorwerp
over
Verschil vingerspoor en vingerafdruk: vingerspoor zijn sporen die een persoon achterlaat op PD.
Vingerafdrukken worden bewust en nauwkeurig van een verdachte of slachtoffer gemaakt. Dit bevat
de gehele afdruk. Op PD vindt je nooit vingerafdruk, maar dus een vingerspoor!
Papillairlijnen (veroorzaken vingerspoor) = zijn lijnvormige verhogingen van de huid
Ontstaan vingerspoor: in papillairlijnen bebinden zich veel poriën, hierdoor komt continu zweet
(transpiratievocht) door naar buiten, dit vocht (bestaat uit vetten,zouten,water) verspreid zich.
Water verdampt, vetten en zouten blijven achter op lijnen. Iets vastpakken, stoffen overgebracht.
L> vettige afdruk blijft achter op voorwerp, zichtbaar maken met poeders
2.4.3 classificatie van vingerafdrukken en identificatie van vingersporen
Vingerafdrukken gebruik voor identificatie
1. Vingerafdrukken per persoon uniek
2. Lijnenpatroon vingerhuid levenslang hetzelfde
3. Variatie in het aantal verschillende patronen erg groot
4. Vingerafdrukken kunnen geclassificeerd worden
Identificeren van vingersporen, 3 kwaliteitsniveaus:
Opbouw vingerafdruk: meeste vingerafdrukken hebben kern (= middelpunt van patroon) en delta (=
driehoekig figuur dat zich meestal naast de kern bevind) -> 2A
Kwaliteitsniveau 1: Verschillen plaats van kern en delta te gebruiken om vingerafdrukken in te delen
bij hoofdpatroon (= kenmerkt zich door verschillende globale figuren in het huidlijnenpatroon zit, zijn
er 9 zie figuur 2B)
Kwaliteitsniveau 2: Typica = kenmerkende details, onderscheid maken door te kijken naar details in
het lijnenpatroon -> kenmerkende details: punten waar huidlijnen splitsen of stoppen: figuur 2C
Kwaliteitsniveau 3: typica poriën, het gaat om micro details
Dactyloscopische punten = overeenkomende typica op overeenkomende onderlinge posities
L> ‘kijken naar vingers’ -> op basis van deze punten vindt identificatie plaats
L> bij vergelijken van vingerafdrukken wordt gelet op onderlinge posities en verschillende typica
L> minimaal 12 punten van overeenkomst en geen onverklaarbare verschillen
, 2.4.4 op zoek naar een match
Om vingerafdrukken te vergelijken op grote schaal (database met duizenden
mensen) worden er geen plaatjes vergeleken (nooit 2 plaatjes identiek).
Daarom wordt de classificatiecode gebruikt -> dactyloscopische punten web,
deze punten worden verbonden waardoor sterrenbeeld ontstaat, deze wordt
gebruikt om het database te onderzoeken
2.5.1 onderzoek naar grondeigenschappen
Verschillende grondsoorten creëren diversiteit in planten- en dierenrijk
L> verschillen in grondsoorten worden gebruikt in fo, komt grond onder zolen van verdachte overeen
met die van de PD? En is grond onder zolen van slachtoffer gelijk aan die van PD? Als er een ander
grond wordt gevonden, zegt dat iets over de sporen van slachtoffer -> bepaalde afgelegde route
L> onderscheid maken tussen grondsoorten: pH, geleidbaarheid, waterabsorberend vermogen,
uiterlijke kenmerken
L> iedere grond uniek, verhouding tussen kleine korreltjes steen, mineralen, organisch materiaal
2.5.2 soortelijke geleidbaarheid
Geleidbaarheid (G -> van bepaalde grondlaag) = geeft aan hoe goed de laag elektriciteit kan geleiden
L> ionen maken grond geleidbaar, G is dus hoeveel ionen er in de grond zitten
L> OH- en H+ kunnen de geleidbaarheid laten toenemen ->bodem kan lage ionenconcentratie hebben
maar nog steeds een hoge geleidbaarheid hebben door lage pH
G = 1/R -> G in Siemens (Ω-1)
Geleiding makkelijker als A (=doorsnede(m2)) groter is en moeilijker als stroomweg l (m) langer is
G = σ x A/l
Verzilting = geleidelijke toename van het zoutgehalte in de bodem (kan ontstaan door verdamping)
2.5.3 pH
pH = maat voor zuurtegraad, hoe lager pH, hoe zuurder stof. Lager dan 7 (zure oplossing) hoger dan 7
(basische oplossing). pH 7 -> neutraal
Grond met veel organisch materiaal is zuurder dan een grond met geen organisch materiaal
- Vb: veen bestaat uit nat plantenmateriaal, door hoeveelheid water, omgeving zuurstofvrij,
ontstaan bacteriën die plantenresten zuurstofarm (anaëroob) verteren
2.5.4 waterabsorberend vermogen
Grote hoeveelheid organisch materiaal, verhogen waterabsorberend vermogen
L> chemische samenstelling van gronddeeltjes heeft ook effect, kleideeltjes zijn geladen en trekken
water aan. Deeltjes klei kleiner dan zandkorrels, zandkorrels houdt dus minder water vast
2.5.5 kleur
Kleur grond bepaald door compositie, organisch materiaal maakt grond donkerder. Mineralen geven
ook kleur aan grond mee. IJzerionen maken grond rood
Deel 3 verder rechercheren en verhoren
3.4 verhoormethoden
Doelen van verhoren: informatie of een verklaring krijgen en meer inzicht in de waarheid of een
bekentenis
Tactische verhoormethode
L> verdachte geconfronteerd met bewijzen, gaat daardoor inzien dat ontkennen geen zin heeft
L> doel: verklaring of bekentenis af dwingen, er wordt geen psychologische druk uitgeoefend