Marketing ll samenvatting
Hoorcollege 1, Product
Producttypologieën Welke producttypen en soorten kan je onderscheiden in de markt?
Product
Een product is een het geheel van materiële (tastbare) en immateriële (niet-tastbare)
eigenschappen waarmee een goed of dienst in een specifieke behoefte voorziet.
Het heeft dus tastbare en niet tastbare eigenschappen.
Tastbaar = je kan het product voelen, zien of ruiken en is dus een materieel goed.
Ontastbaar/niet materieel is vaak een dienst of service, maar diensten of services zijn wel
producten (advies, kennis, ervaring). De kennis wordt verkocht en is niet tastbaar. Er bestaat
ook een combinatie hiervan.
Een vliegticket vliegtuig is tastbaar, de service is niet tastbaar.
Een hele dure auto, zoals Bentley Tastbaar is de auto, niet tastbaar is de
status/imago dat je creëert door in zo’n auto te rijden.
Hierbij staat de klant centraal. De klant wordt voorzien van alle behoeften die zij hebben.
Je maakt pas een product wanneer de klant erom vraagt/er behoefte aan heeft.
Een product beschikt over attributen (kenmerken, eigenschappen) die de gebruiker een
zekere mate van voldoening schenken.
Tandpasta; eigenschappen:
• Smaak
• Antiplak
• Anti smoke
• Anti tandbederf
• Anti tandsteen
• Frisse adem
• Stralend wit
• Enzymen voor stevig tandvlees
Een tandpasta heeft dus meer dan een voordeel.
Kwaliteit is een van de productattributen.
In de marketing wordt kwaliteit gedefinieerd als: Het door de afnemer gepercipieerde
verschil tussen de verwachtingen van en de ervaringen met een product. Uitgangspunt is
niet het product zelf, maar de gebruiker en datgene wat hij of zij van het product verwacht.
Fitness for use de klant moet zich daar goed bij voelen. Als marketeer wil je ervoor zorgen
dat je product niet tegenvalt. Er is natuurlijk een verschil tussen wat de klant verwacht en
wat de klant ervaart. Iedereen ervaart kwaliteit anders. De een kan een product goed
vinden, de ander niet.
Productniveaus van Leeflang (belangrijk!)
Analyse op het product op drie niveaus:
, 1. Fysiek product: het geheel van fysieke eigenschappen (productattributen) en
voordelen, zoals pasvorm, mode, smaak, enzovoort.
a. Het belangrijkste doel van het product, de basisfunctie. Vb. Saxion is
onderwijs het fysieke product.
2. Uitgebreid product: omvat tevens de elementen merknaam, design, verpakking,
kwaliteit en toegevoegde eigenschappen zoals thuisbezorging, een helpdesk,
enzovoort. Men tracht een Unique Selling Point (USP) mee te geven.
a. Hierbij kijk je verder dan de basisfunctie. Hier is het merk en/of Imago ook
belangrijk. Het gaat ook om alles om eromheen. Het staat los van de
basisfunctie. Dit is de toegevoegde waarde aan de basisfunctie. Vb.
Onderwijsinstelling: HAN, AMFI, Saxion.
3. Totaal product: omvat daarnaast de – door de afnemer ervaren – toegevoegde
waarde of afgeleide eigenschappen, zoals het merkimago en de status die het
product de koper verschaft.
a. Gaat om het gevoel dat je hebt om het product te hebben. Dit moet de
afnemer ervaren.
Eigenschappen totale product
Techniek: basisvoordeel van een product.
Nog belangrijker voor een marketeer is het kunnen verkopen van het product, dus de
toegevoegde eigenschappen.
Consument: afgeleide eigenschappen gelinkt aan consument gaat om perceptie van de
consument. Is het hoogste niveau en belangrijk.
,De vijf productniveaus Kotler
Dit is een concurrent van het model
van Leeflang en onderscheid
1. Core benefit: kernproduct,
basisfunctie of basisbehoefte.
VB. Onderwijs
2. Basic product: basisversie van het
product
VB. Dan kies je voor een opleiding,
dan zijn de docenten niet zo super,
alles is heel erg basic.
3. Expected product: set attributen
en voorwaarden die een koper
normaliter verwacht.
Dit product heeft een net iets
betere service. Wat je normaliter
ook verwacht VB. Er is ook wifi in het
gebouw en de toiletten worden
regelmatig schoongemaakt.
4. Augmented product: basic
product met toegevoegde
eigenschappen zoals service, leveringsvoorwaarden, spaar- en
loyaliteitsprogramma’s.
De toegevoegde waarde maakt het leuker. VB. De docenten zijn gepromoveerd,
snelle onderbouwde feedback, gevarieerde kantine, goed online-systeem.
5. Potential product: inclusief alle mogelijke toekomstige productattributen.
Er is ruimte om te praten over verbetering. Er word geëvalueerd zodat het product in
de toekomst beter word. Daarmee mag jij meedenken, je mag voorstellen doen voor
verbetering. Als klant mag je meedenken over verbetering van het product.
Soorten producten
Indelen van producten kan op verschillende criteria:
1. Naar de mate van abstractie (goederen, diensten, ideeën/kennis)
2. Naar de aard van de bestemming
3. Naar de mate van duurzaamheid hoe lang kan ik een product gebruiken?/hoelang
gaat een product mee?
4. Naar de mate waarin de afzet reageert op prijsverandering van andere producten
5. Naar de mate waarin de afzet reageert op een inkomensverandering
Naar aard bestemming (dus: waar komt het product aan? In de industrie of bij de
eindconsument?)
Een consumentenproduct is bedoeld voor verbruik of gebruik in de privésfeer ter
bevrediging van de behoeften van individuen of gezinshuishoudingen.
De vraag naar consumentenproducten is de finale vraag.
Een industrieel product is een goed/dienst dat in een organisatie wordt gebruikt bij de
vervaardiging van een halffabricaat of eindproduct. Industrie – B2B, afgeleverd bij
producent. De vraag naar industriële producten is een afgeleide vraag
,Reactie op prijsverandering
De prijs van een bepaald goed stijgt:
Substitutiegoederen: een subsituut is een vervanger.
De gevraagde hoeveelheid van een bepaald ander product, dat zelf in prijs gelijk blijft, neemt
toe. Producten kunnen in dezelfde behoefte voorzien, dit kan qua merk zijn maar het mag
ook een ander product zijn die in dezelfde behoefte voorziet.
Voorbeeld: Prodent en Colgate tandpasta
Indifferente goederen
De gevraagde hoeveelheid van een bepaald ander product, dat zelf in prijs gelijk blijft,
verandert niet of nauwelijks. Indifferente = twee verschillende producten, met twee
verschillende doeleinden. VB. De verkoop van kleding staat los van de verkoop van tablets.
Er zal geen verandering zijn in vraag. Als de prijs van de een stijgt zal de ander niet extra
verkopen.
Voorbeeld: Colgate tandpasta en Becel margarine
Complementaire (elkaar aanvullende) goederen
De gevraagde hoeveelheid van een bepaald ander product, dat zelf in prijs gelijk blijft, daalt.
Complementair = twee producten worden samen geconsumeerd, of samen gebruikt. Als de
een minder wordt verkocht wordt de ander ook minder verkocht. VB. Een laptop en een
laptophoes.
Voorbeeld: Spelcomputer en bijbehorende spelletjes
Inkomensverandering (= de vraag naar andere luxe producten veranderd als mijn
inkomen stijgt)
Luxe goederen
De procentuele stijging van de vraag naar het product is groter dan de procentuele
inkomensstijging.
Voorbeeld: luxe kleding, sierraden
Noodzakelijke goederen
De procentuele stijging van de vraag naar het product is minder groot dan de procentuele
inkomensstijging. Deze goederen gebruik je omdat je ze nodig hebt, maar je gebruikt niet
ineens veel meer energie omdat je meer verdient.
Voorbeeld: aardappelen, benzine, elektriciteit
Inferieure goederen
De vraag naar het product daalt als het inkomen stijgt.
Voorbeeld: gewoon brood, kunstleren producten, kamperen ( je gaat nu op zon vakantie,
dat is een luxe-goed)
Verschillen in koopgedrag
Indeling van consumentenproducten volgens Copeland (met toevoeging van McCarthy):
1. Convenience goods
1. Deze koop je dagelijks en zijn gemaksproducten (allemaal aankopen met lage
aankoopbedrag)
1. Stapelgoederen – koop je regelmatig
2. Impulsgoederen – koop je spontaan – koop je onregelmatig, het is
heel heet en dan koop je ineens een ijsje.
3. Ermercengy goods – koop je spontaan VB. Medicijnen omdat je ze
nodig hebt op dat moment.
Voor convenience goods geldt:
• Intensieve distributie dichtbij de consument
,• Zwakke merkvoorkeur; gemakkelijk merkwissel
• Opvallende verpakking: emotional appeal
2. Shopping goods
1. Hier ben je meer tijd aan kwijt, en heeft een wat hoger aankoop bedrag. Het
is ook een sociale activiteit. Het is leuk om deze producten te kopen.
1. Homogeen – je ziet geen verschil tussen alternatieven dus je gaat voor
de laagste prijs. Verschil in kleur maakt je dan niet uit.
2. Heterogeen – je vindt juist design, kleur en gebruiksvriendelijkheid
belangrijk – service en kwaliteit vind je belangrijk. Het product wordt
primair beoordeeld op kwaliteit, geschiktheid, vormgeving etc.
3. Specialty goods
1. Deze zijn vaak custom made, het product is door jezelf samengesteld.
1. VB. Een custom made keuken.
1. Kost veel geld
2. Kost veel inspanning
3. Hoge mate van betrokkenheid
4. Unsought goods
1. Producten die potentiële afnemers nog niet wensen (latente behoefte) of
waarvan ze niet weten dat ze te koop zijn. Je bent er op dit moment niet van
bewust, later heb je het misschien wel nodig.
Hoorcollege 2, Product
,Productattributen
Assortiment
Assortiment: is het geheel van productgroepen, producten, productvarianten en merken dat
door een organisatie wordt aangeboden.
Er zijn 4 niveaus betreffende het assortiment.
Bij de productklasse gaat het om de behoefte
van de klant. Denk hierbij aan onderwijs
opleidingen, mode kleding. Bij
productgroep word er dieper op in gegaan.
Denk hierbij aan de afdeling schoenen of
winterkleding. Bij product gaat het om de
varianten van een productgroep. Denk hierbij
bij schoenen aan sneakers of hoge hakken. Bij
productvariant word er gekeken naar het
merk. Op basis van het merk word het product geselecteerd.
Productgroep
Een reeks van producten (bijvoorbeeld scooters) die veel met elkaar gemeen hebben en –
omdat zij tot dezelfde productklasse (vervoer) behoort als andere productgroepen
(bijvoorbeeld auto’s en fietsen) – inspelen op dezelfde behoefte (zoals aan transport).
Productvariant
Een bepaald producttype (bijvoorbeeld een cabriolet) dat deel uitmaakt van een product of
productgroep (zoals auto’s), en zich op basis van bepaalde productattributen onderscheidt
van andere productvarianten (zoals een coupé of stationcar).
Samenstelling assortiment (belangrijk!)
voorbeeld: een
lingeriezaak heeft een
heel diep
assortiment. Er zijn
veel bh’s in meerdere
maten. Een
warenhuis heeft een
heel breed
assortiment. Zij
kunnen voorzien in
veel behoeften en
verkopen
verschillende
producten/
behoeften.
Warenhuis is ook enigszins een sociale activiteit om heen te gaan.
Dimensies assortiment
Breedte: het aantal productgroepen dat het bedrijf voert.
Diepte: het aantal varianten (merken, typen, modellen en uitvoeringen) binnen een
productgroep.
,Lengte: het gemiddeld aantal artikelen in voorraad. Hierbij wil je ‘Nee-verkopen’ vermijden.
Consistentie: de samenhang tussen de producten in het assortiment. De verwantschap kan
betrekking hebben op de gebruikte materialen (bijvoorbeeld glas), het productieproces, het
aankoopproces (kantoorartikelen) of het consumptiepatroon (wijn en kaas). Dit heeft te
maken met cross-selling: er word een product aangeraden wat goed bij het product past dat
je al koopt, het gaat erom dat twee producten bij elkaar passen zoals wijn en kaas
Hoogte: het ongewogen gemiddelde prijsniveau. Dit heeft te maken met prijs. Als klanten
zijn we niet geïnteresseerd in het prijsniveau, de organisaties willen dat wel weten. Vooral of
dat veranderd daarmee bepaal je je inkoopprijs en inkoopproces.
Assortiment strategieën
1.Product diffentatie
Door de producent worden geringe veranderingen aangebracht in het basisproduct,
waardoor verschillende producten ontstaan. Belangrijk voor innovatieve ondernemingen.
Denk hierbij aan Coca Cola die cherry of vanilla smaak op de markt brengt. Het basisproduct
(cola) blijft hetzelfde maar er word een nieuwe smaak aan toegevoegd.
2. Trading up en trading down (belangrijk!)
Beide zijn vormen van line stretching: uitbreiding van de productlijn door het toevoegen van
nieuwe producten binnen dezelfde productgroep, maar buiten de oorspronkelijke
productlijn.
Trading up
Toevoegen van een hoger geprijsd product met een betere kwaliteit. Hierdoor lijkt het
assortiment duurder. Je geeft je assortiment een boost, dit doe je door een paar duurdere
items of een extra/andere lijn in te kopen, hierdoor lijkt het beter en duurder.
Trading down
Toevoegen van een lager geprijsd product met een mindere kwaliteit. Hierdoor lijkt het
assortiment goedkoper. Je wil dat je assortiment goedkoper lijkt zodat je geen duur imago
meer krijgt. Hierdoor spreek je een andere doelgroep aan die minder te besteden heeft. Lager
geprijsde artikelen toevoegen aan je assortiment. Zoals AH basic. Je het A- product, B-
product en C-product, dit is C-product.
Line filling (minder belangijk, lees vooral goed door)
Line filling
Hierbij gaat het om het toevoegen van producten of productvarianten binnen de
oorspronkelijke productlijn.
Doel: nieuwe klanten aantrekken en bestaande klanten vasthouden.
Line extension
Line stretching en line filling zijn beide vormen van line extension.
Line extension is een merkenstrategie waarbij een merkeigenaar een reeds gevoerde
merknaam gebruikt voor productvariaties binnen de productgroep
Downgrading en Upgrading
Downgrading
Het bewust verlagen van het service- en/of kwaliteitsniveau van een product, assortiment of
winkelformule, veelal gepaard gaande met prijsverlaging. Denk hierbij aan bezuinigen op
kosten. Klantenservice word onderbezet en je moet ineens lang in de wachtrij hangen, het
service niveau is hier verlaagd.
Upgrading
, Het bewust verhogen van het service- en/of kwaliteitsniveau van een product, assortiment of
winkelformule. Denk hierbij aan de kwaliteit verbeteren van een item of dat de winkel ineens
tot 21:00 open blijft.
Verschil met trading up: gaat over veranderen assortiment door toevoegen van duurdere
producten, duurder imago. Bij upgrading word de kwaliteit of service verbeterd.
Merk
Een merk is ieder teken dat in staat is de producten te onderscheiden en dat in materiële dan
wel immateriële zin een zekere betekenis kan hebben. Met je merk wil je je onderscheiden
van de concurrent. Merknaam is een productattribuut. Je wil met je merknaam een imago
creëren onder de klant.
Merknaam: Coca Cola, Samsung. Staat op het product.
Beeldmerk: logo van Polo Ralph Lauren, Nike. Zonder tekst. Het gaat om het logo.
Handelsmerk: Amazon. Onder welke naam je geregistreerd staat.
Collectief merk: Fleurop Interflora. Een bepaald logo/sticker op het product herkenbaar
voor de klant zoals Max Havelaar (zodat je weet dat het daar vandaan komt). Max Havelaar
is wel commericeel en niet verplicht.
Keurmerk: Kema, TNO. Verplicht vanuit de EU-wetgeving. Zoals CE onder je laptop, dit geeft
garantie op veiligheid. Zie je ook vaak op speelgoed. Dit zijn overheidsinstanties, en die
hebben geen commercieel doeleinde.
Fabrikantenmerken
Merk dat wordt geïdentificeerd door de naam die de producent eraan gegeven heeft.
• Individuele merkenstrategie
• Ieder product krijgt een
andere merknaam.
Unilever! Dit is wanneer een
organisatie produceert en
verschillende soorten
producten verkoopt.
• Producten geschikt voor
massaconsumptie en hoge
aankoopfrequentie (fast
moving consumer goods)
• Paraplu- of familiemerk
• Alle producten van één fabrikant worden voorzien van hetzelfde merk.
• Vereenvoudigt de introductie van een nieuw product.
• Merk dat wordt geïdentificeerd door de naam die de producent eraan
gegeven heeft.
• Nike: alles komt van Nike, de broek, de schoenen, de jas; allemaal dezelfde
merknaam.
Niveau van een merk
A-merk
Een (fabrikanten) merkartikel met een hoge geografische verkrijgbaarheid, een hoge
bekendheid en een (constant) hoog gepercipieerd prijs- en kwaliteitsniveau. Denk aan
Tommy Hilfiger, overal verkrijgbaar.