College 1: Verdieping vennootschapsbelasting
Belang van de vennootschapsbelasting
Voor de Nederlandse schatkist betekent de vennootschapsbelasting €18,5 miljard.
Voor het vestigingsklimaat is de hoogte van het vennootschapstarief belangrijk.
Immers, hoe lager het tarief, hoe aantrekkelijker Nederland is voor internationale
bedrijven. Dit leidt tot taxplanning. Er zijn veel doelwitvennootschappen in Nederland.
Dat zijn vennootschappen die zich alleen in Nederland vestigen vanwege het
vestigingsklimaat.
VPB in internationaal perspectief
Door gebruik te maken van verschillende regimes, zorgen vennootschappen ervoor
dat hun belastingdruk erg laag zijn. Landen lopen daarom veel belastinginkomsten
mis. Om dit op te lossen besloten landen met elkaar samen te werken. Dit leidde tot
een belastingplan dat ondersteund wordt door de G20, de BEPS Package. Ze
proberen te bereiken dat alle landen hetzelfde doen qua belastingheffing. Landen
proberen dan de regelgeving van de BEPS te implementeren in hun eigen wetgeving.
Dit is echter soft law. Als landen hun regelgeving niet aanpassen, worden ze niet
gestraft. Binnen de EU proberen ze te voorkomen dat alle landen de BEPS-
regelgeving en OECD-regelgeving op hun eigen manier gaan interpreteren. Een
oplossing daarvoor is de EU ATAD 1 en 2. Dit zijn twee richtlijnen waaraan de
lidstaten zich moeten houden. Dit is hard law.
Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)
De ATAD 1 bevat maatregelen over de beperking aftrek van rente. Je mag maar een
bepaald percentage rente aftrekken. De vraag is of de al bestaande
renteaftrekbeperkingen die in de Nederlandse vennootschapsbelasting zullen
verdwijnen. De ATAD 1 bevat ook regelingen over exitheffingen en een algemene
antimisbruikbepaling. Een belangrijke regeling is de Controlled Foreign Corporation
(CFC). Europa wil dat onder bepaalde voorwaarden de winsten van gecontroleerde
vennootschappen rechtstreeks bij de moedermaatschappij belasten. Dit is een
ingrijpende regeling waarover later in dit college nog aandacht aan wordt besteed.
Ten slotte bevat de ATAD nog regelingen over hybride entiteiten en hybride
financiële instrumenten binnen Europa. Dit laatste is minder relevant voor dit vak.
ATAD 2 bevat regelingen over hybride entiteiten en hybride financiële instrumenten
met derde landen.
De conclusie is dus dat de ATAD veel invloed heeft op onze Wet op de
vennootschapsbelasting. De wet zal de komende jaren dus ingrijpend worden
aangepast.
Financiering met eigen vermogen: Onderscheid EV en VV
Buiten de belastingheffing maakt het niets uit of je met eigen vermogen financiert of
met vreemd vermogen. De keuze voor een van beide is meestal iets fiscaals. Stel dat
de moedervennootschap een dochtervennootschap heeft. Ze kan besluiten om de
dochtervennootschap te financieren met eigen vermogen. Dat valt in de kapitaalsfeer.
Als de aandelen in de dochter minder waard wordt, raakt dit de winst-en-
verliesrekening niet. Het valt wel meestal onder de deelnemingsvrijstelling. Als ze
financiert met vreemd vermogen door een lening aan de dochter te verstrekken,
raakt dit de winst-en-verliesrekening wel. De rente wordt dan belast bij de moeder en
mag als kosten worden afgetrokken bij de dochter. Dit valt dus in de
ondernemingssfeer.
1
,Beperking discriminatie EV ten opzichte van VV
Het verschil tussen eigen vermogen en vreemd vermogen kan op verschillende
manieren worden beperkt. Allereerst kan dit door renteaftrekbeperkingen. In
sommige situaties mag de rente niet worden afgetrokken. Het kan ook door
defiscalisering van rente. De rente is dan niet meer aftrekbaar, maar ook niet meer
belast. Een nadeel hiervan is dat ondernemingen dan op zoek gaan naar manieren
om geen rente te betalen, maar wel iets dat erop lijkt en wel aftrekbaar is. Ze konden
bijvoorbeeld een lening afsluiten voor een machine, maar dan is de rente niet meer
aftrekbaar. Een oplossing is om de machine te huren. Die huur is in feite ook gewoon
rente, maar die is dus wel aftrekbaar. De derde mogelijkheid is de vermogensaftrek.
Een vergoeding voor eigen vermogen wordt dan ook aftrekbaar. Verder kan je het
verschil beperken door de deelnemingsvrijstelling te beperken. Ten slotte kan het
verschil worden beperkt door CFC-maatregelen.
Notionele-interestaftrek België
Dit lijkt op de vermogensaftrek en is ook een mogelijkheid voor het verkleinen van
het verschil tussen eigen en vreemd vermogen. Je mag voor het hebben van eigen
vermogen jaarlijks een fictieve aftrekpost nemen. Die aftrekpost is gelijk op de rente
op de staatsobligatie. Je mag dus een forfaitaire percentage aftrekken. Hierbij moet
wel rekening worden gehouden met deelnemingen.
(Her)kwalificatie financieringsvormen
Is het mogelijk om iets dat vreemd vermogen is te herkwalificeren naar eigen
vermogen en andersom? Het standaardarrest hiervoor is het Unileverarrest van
BNB 1988/217. De Hoge Raad heeft bepaald dat de civielrechtelijke vorm waarin de
verstrekking heeft plaatsgevonden, beslissend is. Hierop bestaan drie uitzonderingen.
Het kenmerk van deze uitzonderingen is dat er een gebrek kleeft aan de
terugbetalingsverplichting. Er zijn drie soorten uitzonderingen, namelijk schijnlening,
bodemloze-putlening en deelnemerschapslening.
Er is sprake van een schijnlening als de partijen iets presenteren als een lening,
maar er in werkelijkheid sprake is van kapitaal. Hof Den Haag heeft in 2013
geoordeeld dat als een vennootschap op haar jaarrekening iets als schuld
kwalificeert, moet je ervan uit gaan dat het een schuld is. De jaarrekening kan dan
richtinggevend zijn voor de vraag of sprake is van een schijnlening. Echter, als er
daadwerkelijk sprake is van een schijnlening, wordt de lening geherkwalificeerd als
eigen vermogen.
In de situatie hiernaast kan BV M een lening verstrekken aan
aandeelhouder A. Ze presenteren dit als een lening, maar A hoeft
dit in werkelijkheid niet terug te betalen. Dit wordt dan
geherkwalificeerd als een kapitaaluitdeling aan A. A moet hierover
dan belasting betalen.
BV M kan ook een lening verstrekken aan haar dochter BV D. Als
dit een schijnlening is, wordt dit geherkwalificeerd als eigen
vermogen en is dit een kapitaalstorting.
In 2015 heeft Meijer hierover een artikel WFR 2016/62 geschreven. Hij zei dat als je
kijkt naar heel veel van die aandeelhouder A met een BV M, de BV vaak hele grote
vorderingen heeft op A. Als de aandeelhouder geld nodig heeft, kan hij zich geld
laten uit betalen, maar dan wordt dit belast in de inkomstenbelasting. Hij kan ook
geld lening van de BV, want dan wordt dit niet belast. Is het realistisch dat A ooit
deze leningen kan terugbetalen? Meijer vindt van niet. Dit betekent dat die
vorderingen op A allemaal kapitaaluitdelingen zijn waarover belasting moet worden
betaald. Echter, veel van deze vorderingen zijn al ouder dan 5 jaar, waardoor de
2
, fiscus niet meer kan naheffen. Dit heeft veel stof doen opwaaien. De staatssecretaris
heeft vervolgens gezegd dat als die vennootschappen deze kapitaaluitdelingen als
vordering in hun jaarrekening plaatsen, maar in feite wisten dat deze leningen niet
werden terugbetaald, ze eigenlijk fraude plegen.
De tweede mogelijkheid van herkwalificatie is bij een bodemloze-putlening. Dit
wordt verstrekt in de hoedanigheid van de aandeelhouder. Op het moment van
verstrekken weet je al dat de vordering geen waarde heeft, omdat het verstrekte
bedrag niet zal worden terugbetaald. De Hoge Raad heeft bepaald dat bij het
bepalen of iets een bodemloze-putlening is geen rekening mag worden gehouden
met het feit dat een dochtervennootschap dividend kan uitkeren waarmee de
vordering aan de moedermaatschappij verrekend kan worden. Er kan sprake zijn van
een gehele of gedeeltelijke bodemloze-putlening. Als je weet dat er maar een
gedeelte niet zal worden terugbetaald, dan moet dat gedeelte worden
geherkwalificeerd. De rest geldt dan als een gewone lening. Dit is een verschil met
de onzakelijke lening, omdat dat of in zijn geheel zakelijk of onzakelijk is.
De derde uitzondering is de deelnemerschapslening van art. 10 lid 1 onderdeel d
Wet VPB. De vergoeding van deze lening is geheel of nagenoeg geheel afhankelijk
van de winst. De schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en er is
geen vast looptijd of meer dan 50 jaar en is slechts opeisbaar bij faillissement,
surseance of liquidatie. Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan, om te
kunnen spreken van een deelnemerschapslening.
De deelnemerschapslening heeft een bijzondere relatie met de
deelnemingsvrijstelling. De meesleepregeling hiervoor staat in art. 13 lid 4 VPB. Dat
wil zeggen dat als een vennootschap een deelneming heeft en daarnaast ook nog
een deelnemerschapsvordering, dan geldt voor beide de deelnemingsvrijstelling. De
rente die je ontvangt wordt dan niet belast. De meetrekregeling staat in art. 13 lid 5
VPB. Als jij geen deelneming hebt, maar wel een deelnemerschapsvordering en een
verbonden vennootschap heeft een deelneming, dan wordt jouw vordering
meegetrokken in de deelnemingsvrijstelling.
Dat een deelnemerschapslening in Nederland wordt geherkwalificeerd als eigen
vermogen, wil niet zeggen dat ze dat in andere landen ook doen. Het gevolg is dat
deze lening een hybride vermogen heeft. Eenzelfde lening is in Nederland eigen
vermogen, maar in een ander land vreemd vermogen. Hierdoor kan het zijn dat de
rente in Nederland niet belast wordt, maar in een ander land wel aftrekbaar is. De
oplossing hiervoor staat in art. 13 lid 17. Als in een ander land de rente wel
aftrekbaar wordt, valt deze vergoeding in Nederland niet onder de
deelnemingsvrijstelling.
Art. 29a VPB heeft betrekking op financiële instellingen. Banken hebben een aantal
jaren geleden heel weinig eigen vermogen en veel schulden. Daardoor kunnen deze
banken in problemen komen. Daarom moeten de banken meer eigen vermogen
aanhouden. Ze moeten genoeg tier 1 kapitaal (eigen vermogen) hebben, dat bestaat
uit het aandelenkapitaal, agio en winstreserves. Het tier 2-kapitaal bevat langlopende
achtergestelde schulden en herwaarderingsreserves. Het tier 1 kapitaal moet
minstens 8% van het vreemde vermogen zijn, waaronder maximaal 1,5% aanvullend
tier 1 kapitaal. De kenmerken van dat laatste is dat het een schuld is zonder een
aflossingsdatum, dus met onbepaalde looptijd. De lening moet ook achtergesteld
zijn. Daarnaast mag de betaling van de rente worden opgeschort, dus dat de bank
zegt dat ze de rente niet meer betaalt. Ook moet de schuld kwijtgescholden kunnen
worden. Als het slecht gaat met de bank, wordt het aanvullend tier 1 kapitaal
omgezet in aandelenkapitaal. De vraag is of de rente betaalt op het aanvullende tier
1 kapitaal aftrekbaar is. Dit kapitaal lijkt heel erg op de deelnemerschapslening. Art.
3