Ontwikkelingspsychologie
College 1a
Ontwikkelingspsychologie – gaat over de veranderingen die plaats vinden wanneer we ouder
worden en hoe die veranderingen tot stand komen.
Wat is ontwikkelingspsychologie?
De ontwikkelingspsychologie beschrijft de veranderingen gedurende de levensloop van een individu
en de processen die bij deze veranderingen komen kijken.
Een belangrijk doel binnen de ontwikkelingspsychologie, is ervoor zorgen dat het functioneren van
kinderen verbeterd wordt.
De ontwikkelingen die zich vormen binnen deze wetenschap zorgen ervoor dat er andere houdingen
tegenover kinderen komen.
Ontwikkeling is multidimensionaal – ontwikkeling speelt zich af op allerlei verschillende terreinen,
zoals het fysieke, motorische, het cognitieve of het emotionele terrein. De ontwikkelingen binnen
deze terreinen staan allemaal in verband met elkaar.
Veranderingen op het ene terrein hebben vaak direct invloed op het andere terrein.
Determinanten van de levensloop:
- Normatief leeftijdsgebonden (motoriek / taal)
Gebeurtenissen / ontwikkelingen sterk gebonden aan leeftijd en daardoor
voorspelbaar.
- Normatief historische invloeden
Gebonden aan geschiedenis = ervaren door mensen geboren rond dezelfde periode.
(cohort of generatie)
- Niet-normatieve invloeden (persoonsgebonden)
Onregelmatige gebeurtenissen, beperkt aantal mensen, niet voorspelbaar
Wat is empiricisme / nativisme?
Empiricisme – opvatting dat ontwikkeling voornamelijk ontstaat door omgevingsinvloeden.
Nativisme – opvatting dat ontwikkeling voornamelijk ontstaat door genetische factoren.
Tegenwoordig wordt de ontwikkeling vrijwel altijd vanuit beide perspectieven bekeken.
Doordat er interactie is tussen de twee factoren is er sprake van een actief, dynamisch proces.
Verschillende thema’s in de ontwikkelingspsychologie:
- Nature-nurture debat = gaat over wat nou precies gedrag veroorzaakt: de omgeving
(empiricisme) of de genetische factoren (nativisme)?
- Hoe verloopt ontwikkeling over de levensspanne?
Continue ontwikkeling = vaardigheden veranderen geleidelijk.
Continue ontwikkeling is kwantitatief, de onderliggende processen die ontwikkeling
mogelijk maken blijven gedurende het hele leven hetzelfde.
De aard van de veranderingen blijven hetzelfde, het individu verander wel.
Discontinue ontwikkeling = veranderingen treden plots en trapsgewijs op.
In elke fase is ander kwalitatief gedrag te zien.
De meeste onderzoekers zien tegenwoordig de ontwikkeling als continue en
kwantitatief van aard, af en toe kunnen er korte perioden van discontinue
ontwikkeling ontstaan.
, - Kunnen vaardigheden alleen op één bepaald moment in de ontwikkeling aangeleerd
worden?
Kritieke periode – periode waarin het noodzakelijk is om bepaalde vaardigheden te
leren kennen, anders zal die vaardigheid nooit aangeleerd kunnen worden.
Sensitieve periode – periode waarin het belangrijk is dat bepaalde ervaringen
aangeleerd worden voor de typische ontwikkeling, anders zal het lastiger worden om
die vaardigheid te leren.
- Het gebied waarop leerervaringen invloed hebben
Domein-algemene ontwikkeling = het idee dat ontwikkelingen van nieuwe
vaardigheden invloed kunnen hebben op allerlei verschillende, al gevormde,
vaardigheden. (Piaget) (empiricisme)
Domein-specifieke ontwikkeling = het idee dat ontwikkelingen van nieuwe
vaardigheden geen invloed hebben op al gevormde vaardigheden.
(nativisme)
- Moeten we kijken naar biologische of emotionele veranderingen?
Er zijn verschillende niveaus van verklaring, wetenschappers verschillen van
meningen over welke verklaring/opvatting het beste is.
Bijvoorbeeld: biologisch, gedragsmatig, sociaal, emotioneel.
Perspectieven op ontwikkeling:
- Relatie tussen individuele kenmerken en omgevingskenmerken, kijkend naar de invloed die
een individu op de omgeving heeft en de invloed die de omgeving op het individu heeft.
- Culturele context, per cultuur, en er binnenin, verschillen in ontwikkeling.
- Ecologisch perspectief = dit is het perspectief van Bronfenbrenner, hierbij wordt niet alleen
naar de verschillende systemen gekeken die invloed hebben op het kind, maar ook naar de
interacties tussen die systemen.
Microsysteem = het meest directe
systeem van een kind, vb: gezin.
Mesosysteem = het systeem waarin de
verschillende onderdelen van het
microsysteem interacteren. Bijvoorbeeld
interactie tussen ouders en school, dit
heeft uiteindelijk ook weer invloed op
het kind.
Exosysteem = minder directe invloeden,
vb: familie en media.
Macrosysteem = de minst directe
invloeden vb: attituden en ideologieën
binnen een cultuur. Dit is de
maatschappij waarin het kind leeft
Chronosysteem = beschrijft hoe deze vier systemen door de tijd heen veranderen.
- Levensspanne perspectief = hierbij wordt ontwikkeling gezien als een proces dat doorgaat,
ook na de kindertijd.
Leeftijdscohort = een groep mensen die in dezelfde periode is geboren en hiermee
een generatie vormen, deze mensen kunnen dezelfde dingen meegemaakt hebben,
vb: oorlog of pandemie, hiermee wordt ook rekening gehouden.
,- Ontwikkelingspsychologie kan gezien worden als een centraal onderdeel van de totale
psychologie. Informatie wordt uitgedeeld vanuit beide kanten = symbiotische relatie.
, College 1b
Theoretische perspectieven m.b.t. ontwikkeling:
- Psychodynamisch perspectief = ontwikkeling wordt van ‘binnen uit’ gestuurd. Gedrag wordt
gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten. Men is zich hiervan
nauwelijks bewust en heeft hier geen controle over.
Psychoanalytische theorie van Freud = gaat ervan uit dat onbewuste krachten
bepalend zijn voor het gedrag van iemand.
Psychosociale theorie van Erikson = Benadering van ontwikkeling die
veranderingen omvat in de manier waarop we aankijken tegen onze
interacties met anderen, het gedrag van anderen en onszelf als leden van de
maatschappij.
- Behavioristisch perspectief = focus op externe krachten en waarneembare gedragspatronen.
Klassieke conditionering = een organisme leert reageren op een neutrale stimulus
op een manier waarop het organisme anders niet zou reageren. (hond+eten)
Watson.
Operante Conditionering = een respons op een bepaalde stimulus wordt gevormd
door er negatieve of positieve effecten aan te hangen. Skinner.
Sociaal – cognitieve – leertheorie = leren door het gedrag van een ander, een model,
te observeren.
- Cognitieve perspectief = focus op mentale activiteit
Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget
Informatieverwerkingstheorie
Cognitief = functie waarmee je in staat bent om kennis en informatie op te slaan en
te verwerken.
- Contextueel perspectief = brede visie op ontwikkeling
Sociaal-culturele theorie van Vygotsky = ziet het verloop van cognitieve
ontwikkelingen als resultaat van sociale interactie tussen de leden van een cultuur.
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner (zie boven)
Dynamische systeemtheorie = ziet de ontwikkeling van een kind als een dynamisch
systeem, alles ontwikkelt zich tijdelijk en hangt samen met de dingen die een kind
meemaakt.
o Alle ontwikkelingen hangen met elkaar samen
o De ene ontwikkeling borduurt verder op de vorige ontwikkeling
o Ontwikkeling is dynamisch = ontwikkeling staat nooit stil
o Ontwikkeling is niet-lineair
o Ontwikkeling is zelf organiserend
- Evolutionair perspectief = genetische erfenis van de voorouders
Ethologie = invloed van biologische kenmerken op gedrag en de vormingsprocessen
van gedrag.
Evolutionaire psychologie = gedrag wordt vanuit de evolutietheorie verklaard.