Hoofdstuk 1: Klinische neuropsychologie: een historische schets
De Grieken kenden 3 zielen:
- Een voor het overleven (via voedselopname, zoals bij plant)
- Een voor activiteiten van een organisme in relatie tot de omgeving (zoals bij dieren)
- Een hogere-orde ziel, die een onderscheid kon maken tussen goed en fout (door Grieken
genoemd als psychikon hegemonikon= het sturende principe) In latijn heette dit spiritus
animalis (anima= geest).
Holtes in hersenen (hersenventrikels) werden gezien als de plaats van de geest. Deze hadden
verschillende functies.
Eerste cel: informatieverwerking van zintuigen: sensus communis.
Tweede cel: psychologische representatie: imago of beeld. Ook affectieve component: Hoe belangrijk
is het beeld voor mij? Het beeld werd vervolgens opgeslagen
Derde cel: Memoria (ofwel geheugen).
Het vormde de basis van de hedendaagse cognitieve psychologie: Er is één algemeen systeem voor
informatieverwerking.
Fysiognomie: de interpretatie van het gelaat. Deze leer stelde dat aan het uiterlijk van een persoon zijn
persoonlijkheid af te lezen is. In oude literatuur werd geschreven over karakterverschillen i.p.v.
persoonlijkheid.
1596-1650 Descartes
“Ik denk, dus ik ben”
Descartes besloot met alles in twijfel te trekken en besloot alleen te bouwen op inzichten die in zijn
ogen onomstotelijk waren: res extense, en de geest, ofwel res cogitans. De geest was volgens hem niet
materieel, maar wel op een specifieke plek gevestigd, namelijk een holte in het midden van het hoofd:
de epifyse of pijnappelklier. Descartes ging uit van een ongedeelde geest en lichaam.
1758-1828 Gall
Fysiognomie was niet logisch voor Gall. Hij richtte zich met name op lokalisatie en stelde dat een
groot aantal organen in de grijze schors was gelokaliseerd Frenologie (= aanleg en karakter wordt
bepaald door de groei van hersendelen). Gall maakte gebruik van clinicoanatomisch onderzoek. Dit
hield in dat bij mensen met hersenletsel de uitvalsverschijnselen werden gemonitord (bijv. taal,
geheugen of waarneming), na overlijden werd de plaats van de laesie gerelateerd aan de functionele
stoornis.
Nieuwe psychologie, ofwel Organologie/kraniologie (schedelleer). Men ging uit van
onafhankelijke hersenfuncties in de cortex, wat aangeboren zou zijn. breuk met oude idee
van een ziel en ongedeelde geest.
De ideeën van Gall werden als ketters gezien. Het week volledig af met voorgaande
psychologische ideeën.
Gall erkende de effecten van hersenlaesie. Hij stelde dat de locatie van de laesie bepalend was.
Dit werd niet geaccepteerd in de wetenschap. O.a. n.a.v. de onderzoeken van Flourens met
duiven, waarin hij liet zien dat m.n. de omvang van een laesie bepalend was.
Broca
Broca toonde de hersenen van een van zijn patiënten dhr. Leborgne, die alleen het woord Tan
kon uitspreken (werd hierom Patiënt Tan genoemd).
Ontdekte gebied van Broca (verantwoordelijk voor de taalproductie, productie van specifieke
sequentiële klanken die samen een woord vormen)
o Ongelijkheid functies in hemisferen
o Post-mortem onderzoek.
, o Broca stelde tevens dat taal gelokaliseerd was in de linkerhemisfeer. Stelde hiermee
dat er sprake was van asymmetrie in de hersenhelften.
Charcot
Ontdekte:
MS
ALS
Gilles de la Tourette
Verbeterde beschrijving klinische beeld van ziekte van Parkinson
Wernicke
Wernicke beweerde dat er een apart centrum is voor het herkennen van gesproken woordbeelden. Dit
lokaliseerde hij in de temporaalkwab, omdat dat een eindpunt was van de gehoorbaan. Tussen dat
woordbegripscentrum en het woordproductiecentrum van Broca zou ook nog een vezelbaan lopen, een
verbindingsbaan. Er kon volgens Wernicke een laesie ontstaan in een centrum of in een
verbindingsbaan. Bij dit laatste zou dan sprake zijn van een disconnectie.
Wernicke: Hersenen zijn instrument om sensorische prikkels te linken aan motorische reacties. (latere
link met associationisme). Tevens komen agnosie en apraxie hieruit voort (ontdekt door leerlingen van
Wernicke).
Locke (Engeland)
Empirisme: Alles wordt aangeleerd, niet aangeboren. Dit verloopt allemaal via het principe van
associatie.
Associationisme
Holisme
Rond 1900 kwam er verzet tegen de lokalisatiebeweging.
Franse arts Pierre Marie verzette zich tegen de heersende opvatting van afasie. Stelde dat er
slechts sprake was van 1 taalstoornis i.p.v. meerdere varianten.
Constantin von Monakow stelde dat de samenhang van het zenuwstelsel sterker was dan de
lokalisationisten stelden.
Freud schreef een kritisch schrijven: Uber Aphasi, gericht tegen centra-benadering van
Wernicke (kreeg hierop veel weerstand).
Goldstein (leerling van Wernicke)
Een goed functioneren van de hersenen is met name van belang om te kunnen reflecteren op
binnenkomende stimuli (Abstracte attitude). Mensen met hersenlaesie reageren direct (zonder
nadenken) op binnenkomende stimuli en worden daarmee gedreven door deze stimuli.
Luria 1902-1977
Streefde naar evenwicht in holistische- en lokalisatie theorieën
Cerebrale substraat (groeibodem van de hersenen) is anders voor een taak die nog geleerd
moet worden dan voor een taak die al beheerst wordt.
Hersenen werden gezien als één complex functioneel systeem met diverse subsystemen.
Hersenen zijn flexibel en adaptief.
Taaldominante hemisfeer werd gezien als de dominante hersenhelft.
Enerzijds stelde Luria:
- Wanneer een taak door beschadiging of omstandigheden niet voltooid kan worden, gaan
andere subsystemen samenwerken om de taak alsnog uit te kunnen voeren. Hierdoor kan niets
gezegd worden over de verantwoordelijke subsystemen of over eventuele beschadigingen bij
uitval van een functie.
Anderzijds:
, - Door middel van een symptoom-en-syndroom-analyse van een gedragsstoornis kan een
specifiek gestoorde factor worden aangetoond.
Luria vatte de functionele architectuur van de hersenen samen in 3 globale indelingen:
1. Drie voortdurende interacterende units verantwoordelijk voor activatie, input en output (aandacht
en waakzaamheid).
Subcorticaal:
o Stoornissen in deze eenheid worden veroorzaakt door letsels in de hersenstam, het
diёncefalon (tussenhersenen) en de mediale gebieden van de grote hersenen.
Posterieur:
o Stoornissen daarin worden veroorzaakt door letsels achter de centrale fissuur: de
posterieure gebieden van de laterale cortex.
Anterieur:
o Stoornissen hierin treden op bij letsels in de gebieden voor de centrale fissuur: de
motorische, premotorische en prefrontale cortex
Centrale fissuur
2. Binnen elke unit kan er onderscheid gemaakt worden tussen 3 hiërarchische geordende niveaus van
verwerking, ofwel cognitieve informatie verwerking (waarneming, verwerking en opslag van
informatie).
Primair: centra voor zintuiglijke informatie (occipitaal (visueel), temporaal (auditief),
postcentraal (sensibel))
Secundair (grenst aan primair)= verwerking van binnenkomende informatie en voorbereiding
op motoriek.
Tertiair = noodzakelijk voor multimodale en cognitieve integratie. Tevens van belang voor het
maken van intenties en het plannen en evalueren van gedrag.
3. Linker- en rechterhemisfeer (wel/niet taal) verantwoordelijk voor de organisatie van gedrag,
planning, regulatie etc. Taaldominante hersenhelft is dominante hersenhelft.
Seriële verwerking van primaire, secundaire en tertiaire zones is inmiddels achterhaald.
Testbatterij
Halfstead-Reitan-testbatterij: reeks aan testjes om psychologische functies in kaart te brengen
(geen conceptuele onderbouwing, meer een screeningsinstrument. Voordeel: kort tijdsbestek,
veel aspecten van cognitief functioneren in kaart.)
o Luria-Nebraska Neuropsychological Battery (LNNB)
Geschwind: Beroemd artikel over disconnecties. Dubbele dissociaties: Je kunt van min of
meer onafhankelijke functies spreken als bij een laesie op plaats X functie A aangetast is,
maar B niet, en als bij een laesie in gebied Y functie B aangetast is, maar A niet.
Roger Sperry: onderzoek naar split-brain operatie bij patiënten met zeer ernstige epilepsie.
Vezelbaan tussen hersenhelften werd doorgesneden.
o Ontdekte dat rechterhemisfeer in sommige taken beter ontwikkeld was.
hemisfeerspecialisatie.
o Onderzoeksmethoden kwamen n.a.v. dit onderzoek beschikbaar om hersenfuncties
van gezonde mensen te onderzoeken.
Cognitieve neuropsychologie
, Fodor (1983): Module: cognitieve processen waar we ons nauwelijks bewust van zijn, zoals
taalprocessen. Er werd een onderscheid gemaakt tussen de representatie en het proces.
Kenmerken waaraan een module moet voldoen:
1. Kan alleen bepaalde informatie verwerken (domain specific)
2. Is aangeboren (innateness)
3. Doet zijn werk ongeacht wat andere processen doen, wat wil zeggen dat andere processen de
werking van de module niet kunnen beïnvloeden (encapsulated).
4. Een module is computationeel autonoom en beschikt over zijn eigen neurale architectuur (fixed
neural architecture), hetgeen betekent dat een module geen aandachtscapaciteit, geheugenprocessen
of andere processen deelt met andere modules.
Marr (1982): formuleerde uitgangspunten voor het construeren van een theorie over een cognitieve
functie. Hierbij gaat het om de omzetting van informatie van een bepaalde soort naar een andere soort:
klank naar betekenis bijvoorbeeld. Marr richtte zich op de vraag welke processen er ten grondslag
liggen tussen de input en de output.
Op basis hiervan ontstond later kunstmatige intelligentie (psychologie en informatica)
Marshall & Coltheart: maakten model over verworven leesstoornissen (acquired dyslexia).
Plaut & Shallice (1993): symptomen kwamen ook tevoorschijn in een neuraal-netwerkmodel,
zonder specifieke modules en verbindingen.
Warrington: Deed veel onderzoek naar agnosie (een stoornis in het herkennen van objecten).
leerling Shallice (1988) schreef invloedrijk boek neuropsychologie (functiestoornissen
beschrijving, maar ook conceptuele kader en methodologisch raamwerk van het NPO)
Neurale netwerken
Computerprogramma die een bepaalde cognitieve functie nabootst. Zijn zo ontwikkeld dat deze net als
de hersenen zouden werken. Deze neurale netwerken worden ook wel connectionistische modellen
genoemd.
Emergente eigenschap: Zo’n model leert lezen door middel van oefening; het lezen is een
eigenschap die als vanzelf naar voren komt (legt een nieuwe neurale verbinding door
aanbieden van nieuwe stimulus)
Graceful degradation: Model leert een bepaalde functie, maar enkele knopen worden
beschadigd. Niet de hele functie valt dan uit, maar een deel van de informatie zal niet worden
meegewogen.
Content addressability: Bij neurale netwerken kan een klein deel van de informatie al het
gehele geheugenspoor activeren: aanbieding van een paar letters kan het hele woord activeren.
Connectionistische modellen zijn voornamelijk beschrijvend, niet verklarend.
Hoofdstuk 2: De neuropsychologische praktijk
Een neuropsycholoog is een scientist-practitioner. Hij is een clinicus met kennis van
neuropsychologische beelden en testmethoden.
Vroeger waren er voornamelijk medisch opgeleide wetenschappers en weinig psychologen. Een van
de eerste psychologen die zich bezig hield met hersenletselpatiënten is Amerikaan Shepherd Ivory
Franz. Handbook of Mental Examination Methods (gebaseerd op behavioristische leertheorie).
De eerste Nederlandse neuropsycholoog was Aram Grunbaum (1885-1932). Later Betto Deelman
(Psychologisch Onderzoek bij patiënten met stoornissen in de temporale hersenen).
Het Neuropsychologisch onderzoek
De diagnostische cyclus
1. Klachtenanalyse
Anamnese
Heteroanamnese
2. Probleemanalyse