Didactiek en pedagogiek
Week 2 – motorische ontwikkeling en beginsituatie
Voorbereiding
Opdracht 1, artikel en kennisclips
Motoriek : omvat al datgene wat verantwoordelijk is voor de uitvoering van beweeg-
activiteiten
Rudimentaire bewegingen : basisbewegingen, bijvoorbeeld kruipen, staan en lopen
Fundamentele vaardigheid : grove motorische vaardigheden die nodig zijn voor het
dagelijks leven. Denk hierbij aan rennen, springen, gooien en bijvoorbeeld balans
houden.
Fundamentele bewegingen : bijvoorbeeld rennen, gooien, springen en huppelen.
Hiervoor moeten eerst de rudimentaire bewegingen goed zijn.
Stabiliteit : balanceren, zonder balans wordt het beoefenen van de fundamenteel
motorische taken lastig
Locomotie : het voortbewegen in een cyclische beweging, bij lopen bijvoorbeeld de
afwikkeling van het voet en het zwaaien van de armen
Sampling years :
- 6 tot 12 jaar
- Deliberate play (spelend leren)
- Fun elementen, plezier is belangrijk
Specializing years :
- 12 tot 16 jaar
- Kinderen gaan keuzes maken in sporten, reduceren van het aantal sporten
- Deliberate play en deliberate practice is in balans
Investment years :
- 16 jaar en ouder
- Veel drop outs
- Er komt meer deliberate practice, je gaat sport specifiek trainen
Breed motorisch opleiden : combineren van bepaalde sporten om zoveel mogelijk
bewegingen en sporten te leren
Motorisch, cognitief en sociaal-emotioneel
Opdracht 3, motorische beginsituatie
3.1, geef de definities van kwaliteit en kwantiteit en geef aan wat de verschillen zijn
, - Kwaliteit : je probeert iets zo goed mogelijk te doen, met de juiste techniek
- Kwantiteit : het aantal, in dit voorbeeld het aantal personen
3.2 waarom is het verwerken van kwalitatieve- en kwantitatieve gegevens belangrijk
in de beschrijving van een beginsituatie?
- In een beginsituatie moet je zoveel mogelijk weten. Je moet namelijk de
oefeningen daarop aanpassen. Een voetbalwedstrijdje gaat namelijk beter met
8 personen, dat je 4 tegen 4 kan doen, dan met maar 4 personen. Het is dus
belangrijk om zoveel mogelijk te weten zodat je een goede voorbereiding kan
doen.
- Je kan je lesdoel aanpassen aan de beginsituatie
Opdracht 4, fundamentele motorische taken
4.1, In het artikel van Netelenbos worden een aantal fundamentele motorische taken
beschreven die kinderen en jongeren leren. Maak een overzichtelijk schema of
mindmap van de volgende fundamentele motorische taken en geef hierbij aan in
welke leeftijdsfase deze fundamentele motorische taken worden ontwikkeld. Geef
daarnaast ook aan welke eventuele deelmijlpalen hierbij horen.
Fundamentele welke leeftijdsfase Deelmijlpalen
motorische taken
4.2, In het artikel van Netelenbos wordt gesproken over de piramide die
leeftijdsveranderingen in motorisch gedrag beschrijft. Zet een piramide op papier en
beschrijf bij ieder onderdeel wat dit betekent, welke leeftijdscategorieën horen bij
deze fase en bedenk een passend voorbeeld.
Opdracht 5, het DMSP model voor talentontwikkeling
5.1 Hoe heten de drie verschillende fasen van Cote? En welke leeftijden horen
daarbij?
- Sampling years, 6 tot 12 jaar
- Specializing years, 12 tot 16 jaar
, - Investment years, 16 jaar en ouder
5.2 Wat is een fundamentele vaardigheid en waarom is dit van belang voor de
ontwikkeling van het kind?
- Een fundamentele vaardigheid is een vaardigheid die van groot belang is voor
de motorische ontwikkeling. Ze vormen de basis om specifieke sport- en
spelvaardigheden effectief te kunnen gebruiken en in te zetten bij
bewegingsactiviteiten.
5.3 wat is het verschil tussen deliberate play en deliberate practice?
- Bij deliberate play is plezier het belangrijkste en het gaat niet om de kwaliteit
van bewegen. Je leert spelenderwijs
- Bij deliberate practice is plezier niet het belangrijkste, de sport wordt serieus
uitgevoerd. Het gaat vooral om de uitkomsten van gedrag en prestatie en er
wordt sport specifiek getraind.
Tijdens de les
Motorische mijlpalen eerste levensjaren (0-4 jaar)
- Baby : reflexen (grijpreflex, loopreflex). Na 2-3 maanden wordt de grijpreflex
actief en gericht grijpen. Na 3 maanden verdwijnt de loopreflex en er ontstaat
bij 15 maanden een willekeurige loopbeweging.
- 1e levensjaar : draait zich om van buik naar rug, zelfstandig zitten en kruipen
- 2e en 3e levensjaar : lopen met hulp, zelfstandig staan, zelfstandig lopen,
traplopen met ondersteuning.
- Vanaf 4e levensjaar : uitbreiding van complexere motorische gedragingen.
Van reflex naar reactie = basis motorisch gedrag (rijping hersenen)
Fundamenteel motorische taken :
- Locomotie : activiteiten waarbij de deelnemer zich voortbeweegt (lopen)
- Manipulatie : je manipuleert een voorwerp zoals een bal (vangen)
- Stabiliteit : balanceren, zowel statisch als dynamisch balanceren
(actief/passief)
Hoorcollege
Motoriek : het vermogen om te bewegen en de uitvoer van bewegen
Cognitie : het vermogen om na te denken (denkvermogen/verstandelijke vermogen)
Sociaal-emotioneel : het gedrag van kinderen, eerlijk zijn, egocentrisme, moeite met
de complexe emotie van winst en verlies
, Motometrie : kwantiteit van bewegen
- Geeft de indruk van motoriek in relatie tot de kalenderleeftijd, wat kan een
leerling van 12 jaar oud?
- Beoordeling van hetgeen wat er bereikt is, als je een mijlpaal hebt bereikt kan
je niet meer terug vallen. Bijvoorbeeld fietsen en lopen, dit is niet iets wat je
verleert.
- Motorische mijlpalen
Beoordeling van manier waarop een vaardigheid wordt uitgevoerd.
- Door : observeren, analyseren en beschrijven
- Vragen : hoe verloopt een beweging?
- Waarom verloopt een beweging zo?
Fasen van verandering van motorisch gedrag :
Regulatie :
- Vergroten van de controle van bewegingshandeling
- Automatiseren
- Voorbeeld : van bal gooien naar jongleren
Coördinatie :
- Verschillende onderdelen van de beweging worden beter op elkaar afgestemd
- Meerdere fundamentele taken tegelijkertijd kunnen uitvoeren
- Voorbeeld : basketbal of lopen
Modularisatie :
- Routinematig bewegen
- De beweging wordt een routine, een automatisch verlopend geheel
- Voorbeeld : fietsen of auto rijden
Levensveranderingen in motorisch gedrag, piramide
Ontwikkelingsstadia lopen :
- 1 tot 2 jaar
- Romp naar voren gebogen en armen gebogen op de romp
- Voetafwikkeling moet ontwikkelen : hak naar teen
- Meenemen van de armen tegendraads t.o.v. de looprichting
Ontwikkelingsstadia hinkelen :
- 3 jaar : nauwelijks hinkelen
- 5 jaar : ongeveer 10 sprongen achter elkaar
- 9 jaar : vrijwel alle kinderen hinkelen 15 meter achter elkaar
- Meisjes presteren vanaf 5 jaar beter dan jongens
- Voorkeursbeen functioneert beter dan het niet voorkeurs been