Samenvatting Hendriks et al., (2021)
Inhoud
Hoorcollege 1.........................................................................................................................................2
Hendriks et al., hoofdstuk 2................................................................................................................2
Hendrinks et al., hoofdstuk 29............................................................................................................3
Werkgroep 1...........................................................................................................................................4
Hendrinks et al., hoofdstuk 6..............................................................................................................4
Hendriks et al., hoofdstuk 8................................................................................................................5
Hendrinks et al., hoofdstuk 12............................................................................................................5
Hoorcollege 3.........................................................................................................................................6
Hendriks et al., hoofdstuk 3................................................................................................................6
Hendriks et al., hoofdstuk 10..............................................................................................................7
Hendriks et al., hoofdstuk 37..............................................................................................................7
Werkgroep 2...........................................................................................................................................8
Hendriks et al., hoofdstuk 7................................................................................................................8
Hendriks et al., hoofdstuk 17............................................................................................................10
Hoorcollege 6........................................................................................................................................12
Hendriks et al., hoofdstuk 4..............................................................................................................12
Hendriks et al., hoofdstuk 11............................................................................................................13
Hendriks et al., hoofdstuk 15............................................................................................................13
Hoorcollege 7........................................................................................................................................15
Hendriks et al. Hoofdstuk 13.............................................................................................................15
Hendriks et al., hoofdstuk 31............................................................................................................15
Hendriks et al., hoofdstuk 32............................................................................................................16
Hendriks et al., hoofdstuk 5..............................................................................................................16
Hoorcollege 8........................................................................................................................................17
Hendriks et al., hoofdstuk 9..............................................................................................................17
,Hoorcollege 1
Hendriks et al., hoofdstuk 2
Forensische orthopedagogiek: een juridisch kader
Kernpunten
- Sinds 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid en kwaliteit van het gehele
spectrum aan jeugdhulp bij de gemeenten.
- Inspraak en participatie van kinderen en ouders in de trajecten binnen jeugdhulp staat nog in
de kinderschoenen en verdient meer aandacht.
- Opname van jeugdige in een residentiële instelling voor jeugdhulp moet worden gezien als
een ultimum remedium. Zo moet eerst gekeken worden of de jeugdige terecht kan bij andere
leden van de familie, daarna of een vervangend gezin een mogelijkheid is en pas in laatste
instantie een passende residentiële instelling Daarnaast is dit een participatief proces,
waarbij kind en ouders zorgvuldig worden betrokken.
Internationale visie op rechten van het kind
IVRK = het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind, dit verdrag verplicht ouders te
ondersteunen in de verzorging en opvoeding van hun kind.
Jeugdwet
Vanaf 1 januari 2015 is de Jeugdwet geïntroduceerd in Nederland die de Wet op jeugdzorg vervangt.
Ook jeugdbescherming en jeugdreclassering (forensische zorg) maken onderdeel uit van de Jeugdwet.
Belangrijkste verandering is dat de jeugdzorg is overgeheveld naar de gemeente. De gemeente is
verantwoordelijk voor alle aangeboden jeugdhulp en de uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen. Daarnaast is in de Jeugdwet en de Wet passend onderwijs bepaald
dat gemeenten en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen een plan moeten maken waarin ze
beschrijven hoe ze de jeugdhulp en het passend onderwijs willen organiseren. Er is tussen gemeenten
sprake van veel diversiteit binnen de werkwijze en samenstelling van de lokale teams, waardoor de
jeugdhulp op sommige plekken goed en op andere minder goed toegankelijk is.
Jeugdrecht: civiel- en strafrecht
In het civiele kader, geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Jeugdwet, kan de minderjarige te
maken krijgen met uithuisplaatsing (UHP) en ondertoezichtstelling (OTS). Dit laatste houdt in dat een
gecertificeerde instelling toezicht mag houden op het gezin (en schriftelijke aanwijzingen mag geven)
en er een gezinsvoogd komt. Een uithuisplaatsing kan alleen met een machtiging van de rechter.
In het hulpverlenersplan is vastgelegd welke maatregelen mogen worden toegepast, onder welke
voorwaarden en voor welke doelen. De rechter kan de toepassing van dwangmiddelen en
dwangmaatregelen toetsen aan de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid.
OTS kan slecht worden opgelegd voor de duur van een jaar, maar wel verlengd worden net zoals de
machtiging tot uithuisplaatsing.
Drang, ook wel preventieve jeugdbescherming genoemd, kent geen wettelijke basis.
Kinderen jonger dan 12 jaar kunnen niet strafrechtelijk vervolgd worden. Altijd recht op een advocaat.
Indien de politie na zes uren het onderzoek nog niet heeft afgerond, kan de minderjarige voor de duur
van drie dagen (maximaal eenmaal verlengd) in verzekering worden gesteld. Binnen drie dagen en
vijftien uren voor de rechter-commissaris verschijnen. Voor langere bewaring zal de minderjarige naar
een justitiële jeugdinrichting gaan.
, Adolescentenrecht
Op 1 april 2014 is het adolescentenstrafrecht (18-23 jaar) in werking getreden. Met dit strafrecht
beoogt de wetgever een flexibele toepassing van het jeugd- en volwassenstrafrecht rond de leeftijd van
18 jaar. Onder bepaalde condities kan de rechter besluiten om een 18- tot 23- jarige volgens het
jeugdstrafrecht te sanctioneren.
Het vertrouwenswerk: het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) versus de Belgische
vertrouwenspersoon
Het AKJ is in 1971 opgericht en voert sinds 2015 landelijk het vertrouwensnetwerk in de jeugdhulp uit
als een wettelijke taak, op basis van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De
Jeugdwet beschrijft de vertrouwenspersoon als een onafhankelijk persoon die jeugdigen, ouders of
pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken
en verantwoordelijkheden van het college van burgemeester en wethouders, de jeugdhulpaanbieder, de
gecertificeerde instelling en Veilig Thuis. Hulp met machtsposities
De vertrouwenspersoon in België is gestoeld op een preventieve gedachten: een informele steunfiguur
wordt door de jongere zelf gekozen om hem/haar te vertegenwoordigen en zodoende passende hulp
vinden en misstanden te voorkomen. Een eerste stap hierin in Nederland is gezet door de invoering
van Jouw Ingebrachte Mentor (JIM).
Hendrinks et al., hoofdstuk 29
Residentiële jeugdhulp is een vorm van jeugdhulp waarbij jongeren (0-23 jaar) dag en nacht (tijdelijk)
buiten hun eigen omgeving verblijven. Er bestaan verschillende vormen van residentiële jeugdhulp,
waaronder open (zoals gezingshuizen en kamertrainingscentra) en gesloten (JeugdzorgPlus en
justitiële jeugdinrichtingen), waarbij de indicatiestelling en duur van de behandeling sterk uiteen
lopen. Het doel van residentiële jeugdhulp is een veilige basis creëren voor jeugdigen om te werken
aan hun terugkeer naar huis of zelfstandigheid, om weer deel te kunnen nemen aan de maatschappij.
Residentiële jeugdhulp is niet vrij toegankelijk en dient alleen in het uiterste geval te worden
toegepast. In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is het uitgangspunt dat
jongeren thuis opgroeien. De problematiek is bij jeugdigen in de residentiele jeugdhulp vaak ernstiger
dan bij jeugdigen in andere vormen van jeugdhulpverlening, zoals pleegzorg. Gedreven door
maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, een veranderd kindbeeld en wetenschappelijke
inzichten, kenmerkt de geschiedenis van de residentiele jeugdhulp zich door steeds verdergaande
professionalisering.
Vaak sprake van meervoudige complexe problematiek
Tijdlijn
- 1491 eerste weeshuis in Utrecht
- 1833 eerste jeugdgevangenis in Rotterdam
- 1905 invoering van Kinderwetten (fundament voor het bestaande systeem van
jeugdbescherming en jeugdstrafrecht)
- Na de tweede wereldoorlog veel aandacht voor professionalisering en wetenschappelijke basis
- De jaren zestig en zeventig: een keerpunt voor de residentiële jeugdhulp, niet meer op basis
van levensbeschouwing, maar georganiseerd op behandeling en meer aandacht voor
pedagogische aspecten veel sluitingen in deze tijd
- Eind twintigste eeuw: herstructurering van de (residentiële) jeugdhulp. Geloof in effectiviteit
kwam terug en meer aandacht van alternatieve vormen van jeugdhulp zoals de pleegzorg.
- De afgelopen decennia: verregaande professionalisering en evidence-based behandeling (wel
een verkleining van autonomie van de medewerker door protocollering en bureaucratische
controle).