Samenvatting hoofdstuk 7: Gedachtes en taal
Denken
Denken gaat over vijf hoofdfuncties: beschrijven (discribe) koppelen aan kennis (elaborate),
beslissen (decide), plannen (plan), en actievoeren (act). Bij elkaar vormen deze functies the circle
of thoughts. Deze cirkel gaat constant door, want nadat je een plan hebt uitgevoerd, krijg je weer
nieuwe informatie die je moet verwerken en op moet reageren. Omdat al deze cirkels moeilijk bij
te houden zijn in de praktijk, wordt het gedachte proces vergeleken met een informatie-verwerk
systeem van een computer.
1. Sensory processing
In de eerste fase bereikt informatie ons brein door middel van stimuli uit onze omgeving
via onze zintuigen binnen laten komen. Hiervoor is geen aandacht nodig.
2. Perception
In de tweede fase moet je die informatie waarnemen en herkennen, iets wat wel
aandacht kost. Bovendien werk je in deze fase ook bewust nauwkeurig informatie uit
door korte termijn geheugen- en werkend geheugen processen (zie hs 6). Hierdoor kan je
nieuwe informatie in verband leggen met informatie uit je korte termijn geheugen.
3. Desicion making
In de derde fase moet je een beslissing maken over wat te doen met de nieuwe
informatie. Ook dit vraagt aandacht. Dit kan bijvoorbeeld de informatie opslaan zijn,
maar je kan er ook voor kiezen om er nu iets mee te doen.
4. Response selection
Als je kiest om er iets mee te doen, gebeurt dat in fase vier. Hierin bepaal je wat je dan
precies gaat doen.
5. Response execution
In deze laatste fase voer je de reactie uit. Dit heeft vaak gevolgen voor de omgeving,
waardoor er weer nieuwe informatie is die al deze fases moet doorlopen.
Door schade in de hersenen kan worden onderzocht wat er normaal gebeurd en wat er bij deze
persoon anders verloopt, waardoor preciezer kan worden bepaald welk deel precies voor wat
zorgt.
Tussen iedere fase zit wat tijd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de mental chronometry, de
timing van mentale processen. De reactie tijd is de totale tijd die tussen de stimulus (nog voor
fase 1) en de uiteindelijke reactie (fase 5) zit. Dit zou dus een beeld moeten geven over hoe lang
het gehele reactie proces precies duurt. Dit is makkelijk te testen door mensen te vragen om op
een knop te drukken zodra het groene licht aangaat. Zelfs in zo’n simpele situatie zijn er veel
factoren die invloed hebben op de reactiesnelheid.
Een daarvan is de complexiteit van de keuze. Als je als tennisser precies weet waar je
tegenstander zal serveren, zal je reactiesnelheid sneller zijn dan als je een nieuwe
tegenstander hebt die minder voorspelbaar is.
Verwachting speelt ook een rol in reactiesnelheid. Mensen reageren sneller op verwachte
stimuli dan op stimuli die hen verrast.
Reactiesnelheid wordt ook beïnvloedt door het stimulus-reactie vermogen. Als de
verhouding tussen de verschillende stimuli en mogelijke reacties natuurlijk zijn, zal de
reactiesnelheid sneller zijn dan als dat niet het geval is.
, Als laatste speelt de speed-accuracy trade-off een rol. Als je sneller wil reageren, zullen er
fouten ontstaan. Als je geen fouten wil maken, zal de reactiesnelheid afnemen
Neuroimaging
Reactiesnelheid op zich zegt niks over hoe lang elke fase precies duurt. Als je sneller reageert
omdat je de stimulus verwachtte, weten we nog niet welke fase daardoor sneller is verlopen.
Daarvoor kan je beter gebruik maken van neuroimaging. Door verschillende methodes kan je
kijken waar de hersenactiviteit het grootst is in iedere fase. Zo is er een test gedaan waarin de
kandidaten een lastige, nieuwe taak moesten voltooien. De hersenactiviteit was het grootst in de
frontale kwab. Nadat de taak bekender werd en makkelijker verliep, werd voor de hippocampus
erg actief. Activatie van de hippocampus betekende dus ook dat de taak de kandidaten geen
moeite meer kostten.
Ander onderzoek is erachter gekomen dat de frontale kwab belangrijk zijn bij het maken van
beslissingen en het oplossen van problemen.
Ingrediënten voor gedachtes
Vaak wordt gezegd dat het ingrediënt voor gedachtes ‘informatie’ is, maar dat is hetzelfde als dat
je zegt dat je voor koekjes bakken ‘dingen’ nodig hebt. Voorbeelden van specifieke vormen
waarin informatie ons brein kan bereiken zijn bijvoorbeeld concepten, proposieties, schema’s,
scripts, mentale modellen, afbeeldingen, en cognitive maps.
Concepten
Het maakt niet uit waar je aan denkt, je bent altijd een basisingrediënt van gedachtes, namelijk
het concept, aan het manipuleren. Concepten zijn categorieën waarin je objecten of
gebeurtenissen verdeelt. Concepten zoals ‘rood’ of ‘rond’ zijn visueel en concreet. Concepten als
‘waarheid’ of ‘gerechtigheid’ zijn abstracter en moeilijker te definiëren. Een concept is gebaseerd
op bepaalde eigenschappen, verhoudingen en vormen die overeenkomen met de andere
onderdelen binnen dat concept. Door concepten kan je dingen makkelijker herkennen en
definiëren en kan je dingen zeggen als ‘nee, dat is geen hond’ of ‘ja, dat is een auto’. Ook zorgt
het ervoor dat je logisch kan nadenken.
Sommige concepten, formele concepten, zijn duidelijk te bepalen concepten waarbij ook alle
objecten die binnen dat concept vallen voldoen aan de ‘eisen’, bijvoorbeeld het concept
‘vierkant’. Dat zijn alle objecten met vier hoeken en vier rechte zijden en alles wat dat niet heeft,
is per definitie geen vierkant. Ze worden vaak gebruikt voor onderzoek omdat ze dus zo makkelijk
te definiëren zijn.
Natuurlijke concepten hebben geen vastgestelde vormen waar de dingen binnen een concept
aan moeten voldoen. Zo zal het concept ‘huis’ voor iedereen andere voorwaardes hebben. Er zijn
typische karakteristieke eigenschappen, maar niet alle onderdelen van het concept hoeven
daaraan te voldoen. Een vogel die niet kan vliegen bijvoorbeeld hoort nog steeds bij het concept
vogel omdat er genoeg eigenschappen zijn die wel voldoen aan de andere onderdelen van het
concept. Het hebben van een enkele eigenschap is echter niet genoeg. De grenzen voor
natuurlijke concepten zijn vaag dus sommige onderdelen zijn ook betere voorbeelden van het
concept dan andere. Een onderdeel van het concept die voldoet aan de meeste eigenschappen
en dus ook het beste voorbeeld zou zijn, noem je het prototype. Hoe meer ‘prototypical’ iets is,