SWK 2A: Ontwikkelingspsychologie
Behaalde cijfer: 8,0
In document:
Hoorcolleges aantekeningen
Boek aantekeningen bij hoorcolleges
Belangrijk tentamen staat erbij; vooral bij begrippenlijst
Begrippenlijst
Wat mij hielp is dit uit te printen en de kernwoorden te
markeren.
,Feldman, H1, H3 (niet: 3.2.1 tm 3.2.6), H4 (niet; 4.3) + Hoorcollege 1
Ontwikkelingspsychologie
wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit van conceptie tot
ouderdom, zodat je via meerdere invalshoeken kan kijken en je kan helpen
zonder vooroordeel.
Vier thematische gebieden; fysiek, cognitief, sociaal emotioneel, persoonlijkheid
- Fysieke ontwikkeling; sekse, premature geboorte, motoriek, borstvoeding,
seksuele rijpheid, en behoefte aan eten drinken en slaap op ons gedrag. (fysieke
opbouw) behoefte aan eten en drinken.
- Cognitieve ontwikkeling; intellectuele vermogen; herinneringen, tweetalig,
intelligentie en egocentrisme, denken, leren, geheugen maar ook taal.
- Sociale ontwikkeling; reageren en vriendschappen, sociale relaties, interacties
met elkaar aangaan en omgaan met emoties.
- Persoonlijkheid ontwikkeling; duurzame eigenschappen, onderscheid van andere
Experimenteel onderzoek
Voor en na meting kan worden gedaan en heeft een experimentele groep en een
controlegroep dit moet wel met dezelfde omgeving.
Longitudinaal onderzoek
Heel lang onderzoek met verschillende personen door de jaren heen.
Continue versus discontinue verandering
- Continue/ kwantitatief geleidelijk; geleidelijk. zonder specifieke aanwijsbare
stappen
- Bepaald niveau uit vorige prestaties. Uitbreiding dezelfde soort vaardigheden die
er in het begin al waren. Bvb; gewicht, lengte, of dat kind steeds beter kan lezen
maar het proces blijft hetzelfde.
Kwantitatief= Hoeveelheid
- Discontinue; specifieke aanwijsbare stappen
- Ontwikkeling gebeurt stapsgewijs, in stadia. Elk stadium levert gedrag op dat
kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia. Bvb; abrupt met sprongen
verlopen, duidelijke fasen, een kind plast niet meer in bed, omdat hij eenmaal zijn
blaas kan beheersen.
Kwalitatief= inhoud en hoedanigheid
Hoofdstuk 3, (niet 3.2.1 t/m 3.2.6)
Zygote, Monozygote, Dizgote tweeling
- Zygote; Een nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces
- Monozygote; zelfde eitje, eeneiig identiek
- Dizygotisch; verschillende eitje, twee-eiig niet identiek
Erfelijkheid
Het overgaan van generatie op generatie van lichamelijke en geestelijke
eigenschappen.
1. Relatieve rol; wat is de rol van je genen in de ontwikkeling?
, 2. Interactie tussen erfelijkheid en omgeving; wat is de rol van je omgeving in de
ontwikkeling?
Nature/ nuture
Nature: De aanleg vanuit jezelf, is aangeboren
Nuture: omgeving heeft invloed, opvoeding, leefomgeving
Gen- omgevingsinteractie effecten (actief, passief, evocatief)
Genetische aanleg kan de omgeving van een kind op 3 manieren beïnvloeden.
1. Actief;
kinderen selecteren of creëren een omgeving die past bij hun genotype.
(Genen sterk kiest hij voor bepaalde omgeving en dit heeft invloed op
ontwikkeling)
2. Evocatief;
ouders/anderen creëren omgeving in reactie op het genotype van kind, vanuit
hunzelf
(als baby een huilbaby is leggen ze hem bijvoorbeeld vaker weg)
3. Passief;
ouders dragen zowel genen als omgeving over aan kinderen, kinderen GEEN
inspraak
(op basis eigen genen wat ouders zien en vinden, genen krijgt en omgeving
ouders) KINDEREN HEBBEN GEEN INSPRAAK
Diathese stress model (Belsky)
Kwetsbare kinderen hebben meer last van stressvolle omstandigheden.
- High negative emotionality; sterk beinvloedbaar, niet ondersteund ouders.
- Low negative emotionality; niet beinvloedbaar, veerkrachtiger niet kwetsbaar
Maakt helemaal niks uit allebei niet goed.
Psychische en lichamelijke aandoeningen ontstaan vanuit een aanleg in
combinatie met stressvolle omstandigheden die een versnellende rol of
facilliterende rol spelen. aanleg omstandigheden komen samen in een bepaalde
situatie. Faalangst ADHD
Differentiaal susceptibility hypothese
Legt uit dat verder gaat dat kwetsbare kinderen in goeie omstandigheden beter
groeien dan normale kinderen. zij zijn extra gevoelig voor positieve als negatieve
kenmerken. Individuen met een verhoogde gevoeligheid voor
omgevingsinvloeden zijn extra gevoelig voor zowel negatieve als positieve
kernmerken van de omgeving, VB: opvoeders, media, vrienden, andere
stressoren.
Madelief of paardenbloem kinderen
Kinderen die veerkrachtig zijn, doen het eigenlijk overal wel goed, want ze
hebben geen genen die hen erg gevoelig maken voor hun omgeving. (Bloemen
groeien overal)
Orchidee kinderen
, Kinderen die kwetsbaar zijn, als er slecht voor ze gezorgd wordt, dan gaat het
extra fout, maar als ze er goed voor ze gezorgd wordt, dan groeien ze prachtig.
Conceptie
Ander woord voor bevruchting; proces waarbij een zaadcel en eicel samenkomen
om een nieuwe cel creëren.
Stadia van prenatale ontwikkeling
- Germinaal; bevruchting tot twee weken, klompjes cellen aan baarmoederwand
- Embryoaal; twee tot acht weken, embryo ontwikkelt drie lagen
- Foetaal; echt organen met functies
Teratogene effecten (slechte/ monster) tijdens de zwangerschap
Gedrag en omgevingsrisico’s; roken, alcohol drugs, roken, slechte voeding,
blootstelling giftige stoffen en grote hoogten, inadequate prenetale zorg, stress,
leeftijd, etniciteit, lage sociaaleconomische status, alleenstaand, lage opleiding.
Kunnen bij foetus afwijkingen veroorzaken, maar ook sociale omgeving leeftijd,
lage opleiding
Hoofdstuk 4 (niet 4.3)
Apgar-score
Een standaard meetsysteem waarmee de gezondheid van een pasgeboren baby
kan worden bepaald aan de hand van verschillende factoren.
(fundamentele eigenschapen: huidskleur, hartslag, reflexen, spierspanning,
ademhaling)
Vroeggeboorte/ premature baby’s
Minder dan 38 weken ter wereld komt.
Postpartumdepressie
Moeders krijgen dit nadat ze een kind hebben gehad, ze worden neerslachtig,
depressief. Komt pas een paar weken/ maanden na bevalling. Kan lang
aanhouden.
Baby’s met een laag geboortegewicht
Minder dan 2500 gram wegen, mede door te oud en kans op dood.
Groei vertraagde baby’s
Baby die als gevolg van een vertraagde foetale groei 90 procent of minder weegt
van het gemiddelde gewicht van kinderen met dezelfde leeftijd
Baby’s met een zeer laag geboortegewicht
Baby die minder dan 1250 gram weeft en of minder dan dertig weken in de
baarmoeder heeft doorgebracht. Gevaar organen niet vergroeit zijn. 24 weken
kan nog.
, Levensvatbare leeftijd
Het moment waarop een te vroeg geboren baby kan overleven.
Zuigelingensterfte
Overlijden van het kind in het eerste levensjaar. Te late geboorte ook niet goed
hersenbeschadiging geen genoeg zuurstof.
Feldman, H5.1, H5.2, H8 (niet; 8.3.5) + Hoorcollege 2
Groeiprincipes
Er zijn vier principes ten grondslag aan de menselijke groei/ zich fysiek en
motorisch bewegen
1. Cefalocaudaal
Van kop naar staart (eerst zenuwen hoofd dan rest)
- Begint met het hoofd en bovenste lichaamsdelen en vervolgens naar rest van
lichaam.
2. Proximodistaal
Van binnenuit naar buiten ( eerst armen, dan motoriek)
- Ontwikkeling vanuit het centrum van je lichaam naar buiten voltrekt.
Principe van hiërarchische integratie
Verschillende vaardigheden met elkaar integreert dus eigen worden eigenlijk
(rennen, balans houden, afstand inschatten wordt geïntegreerd zoals voetbal
- Principe afzonderlijk/ onafhankelijk elkaar ontwikkelen en later geïntegreerd en
complexe vaardigheden.
Onafhankelijkheid van systemen
Lina kan al goed met haar handen grijpen, maar met haar voeten is ze nog minder
handig.
- Het principe dat verschillende lichaamssystemen een verschillend groeitempo
kennen
Dynamische systeemtheorie
Deze theorie beschrijft hoe motorische vaardigheden zich ontwikkelen en in
samenhang worden gecoördineerd.
- Alles wat jij motorisch kan dat het samenvalt met wat je al kan terugkoppeling
naar sociaal- emotioneel, cognitief dat samenhangt met deze vaardigheden.
- Bijvoorbeeld; kruipen; de hersenen- sturen kruipspieren aan- via zenuwstelsel-
waarnemen- begrip en dan motivatie en steun.
Gevoelige periode
Een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra
gevoelig zijn voor omgevingsinvloeden en sterk gevoelig zijn voor
omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke
omstandigheden.
Plasticiteit
In de vroege ontwikkeling kan er meer gebeuren. zenuwstelsel snel ontwikkeld in
de eerste 6 levensjaren naar mate je ouder wordt des te lastiger moeilijk te leren.
- De mate waarin een zich ontwikkeld gedragspatroon of fysieke structuur
veranderbaar is.
Scafffolding
, Hulp die anderen bieden. Ondersteuning bij leren en probleemoplossing die net
boven het huidige niveau van het kind ligt en geleidelijk wordt afgebouwd, zodat
dit de zelfstandigheid en groei bevordert.
Zone van naaste ontwikkeling
Het niveau waarbij een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig
kan begrijpen of uitvoeren.
Perceptuele schematisering
Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te
onderscheiden.
Affordances
Actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft. Of terwijl dat
ze leren als ze op een steile helling lopen eraf kunnen vallen.
Reflexen
Vanuit navitisme (nature) reflex is een niet- aangeleerde onvrijwillige respons die
automatisch optreedt in de aanwezigheid van bepaalde stimuli (pagina 148)
Interactionele benadering
Taalontwikkeling is het gevolg van een combinatie van genetisch bepaalde aanleg
en omgevingsfactoren. Grotendeels door genetische aanleg, maar ook door
omgeving.
Bayley scales of infant development
Instrument om de ontwikkeling van kinderen vanaf 16 dagen tot en met 42
maanden en 15 dagen in kaart te brengen. Algemene mentale en motorische
ontwikkeling van jonge kinderen te meten. Aanvulling op Apgar-score. Cognitief,
talig en motorisch.
Mijlpalen in de fijne motoriek (tabel 5.3) in maanden
3- open hand duidelijk 3,5 grijpt naar rammelaar
8,5- grijpt met duim en wijsvinger 11- houdt potlood op juiste manier vast
14- bouwt toren twee blokken 16- plaatst stokjes in gaatjes
24- imiteert lijnen op papier 33- kopieert cirkel
Mijlpalen motorische ontwikkelingen (figuur 5.7) in maanden
3,2- omrollen 3,3- een rammelaar vastpakken
5,9- zitten zonder ondersteuning 7,2- staan met houvast
8,2 grijpen met duim/wijsvinger 11,5- goed zelfstandig staan
12,3- los lopen 14,8- toren twee blokken
16- plaatst stokjes in gaatjes 16,6- traplopen
23,8- springen op plaats 33- cirkel natekenen
Multimodale benadering van perceptie
Benadering waarbij bekeken wordt hoe informatie die verschillende individuele
zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd.
Feldman, H7.2, H7.3.2 + Hoorcollege 3